Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BRAM’S VREEMDE KERSTFEEST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BRAM’S VREEMDE KERSTFEEST

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Windkracht 10

De stoelen in de eetzaal zijn vastgezet. Borden en kopjes kunnen niet verschuiven, want elke tafel is voorzien van stormlatjes. Mevrouw van Bergen is in haar hut gebleven. De zeeziekte lijkt minder erg als ze stil blijft liggen. Anneke zit stevig vastgebonden in een grote leuningstoel met haar beer te spelen. Ze heeft nergens last van en kraait van pret bij iedere onverwachte beweging. Even heeft ze gehuild, toen moeder er niet was en vader haar uit bed haalde en aankleedde. „Mamma ziek", babbelde ze, toen ze in de andere hut kwam. Nu is ze haar verdriet vergeten en „praat" honderd uit met haar beer. Vader probeert een beetje te lezen, maar 't wil niet erg lukken. Bram lost een kruiswoordraadsel op, maar zijn potlood wil niet zoals hij wil. Het schiet telkens uit. Hij geeft het dan ook spoedig op en probeert om de conversatiezaal door te lopen, zonder ergens tegenaan te stoten. Vader slaat zijn pogingen geamuseerd gade. „Nog geen zeebenen? " Een beetje draaierig laat Bram zich naast vader in een stoel vallen. „Daar word je duizelig van. Ik begrijp niet hoe de kapitein en al de anderen zo recht kunnen blijven. Ik schiet steeds van de ene kant naar de andere". „Flink oefenen, Bram, " raadt meneer van Bergen aan.

„Hoe hard zou het waaien, vader? "

„'k Weet ihet niet, maar ik denk toch zeker windkracht 8."

„Is het nou gevaarlijk? Ik bedoel: kunnen we niet vergaan? "

, ; De Arcadia is een sterk schip, en kapitein Mac Donald is voor zijn taak zeker berekend. Maar als we alleen op menselijk kunnen vertrouwen, hebben we maar een slecht portie, jongen. De Heere staat boven alles en allen. Hem zijn de winden en de zeeën gehoorzaam. Al zouden' we de beste kapitein ter wereld aan boord hebben' en we misten de Heere als Stuurman, dan waren we elk ogenblik in gevaar. Je weet toch nog wel waar ik vanmorgen van gelezen heb? "

Nou en óf Bram het nog weet. Het was van de storm op het Meer van Galilea. Toen bestrafte de Heere Jezus de wind en de golven en zij werden stil. En toen waaide het vast veel harder dan nu, want de discipelen dachten, dat ze zouden vergaan. En dat was nu niet, anders zou de kapitein wel wat gezegd hebben. Terwijl vader en zoon zo samen zitten te babbelen, komt de eerste stuurman binnen. Jaloers ziet Bram hoe hij zonder moeite recht op hen toeloopt. Anneke steekt haar armpjes al naar hem uit. „Op, op, " zegt ze. Maar stuurman Stephan heeft geen tijd. Hij lacht eens vriendelijk tegen haar en schudt zijn hoofd. „No, not yet, " zegt hij met zijn zware stem. „To morrow." Anneke zet een pruillip en gcoit boos haar beer op de grond. „Anneke op!" roept ze. „Nee Anneke, oom heeft nu geen tijd, " zegt vader. „Bram, raap jij haar beer eens op en ga wat met haar spelen." Bram probeert Anneke wat af te leiden, maar hij wil ook graag weten, waar vader en stuurman Stephan samen over spreken. 't Is alsof zijn zusje voelt dat Braim niet echt met haar speelt. Ze duwt de beer weg en zet een keel cp van jewelste. Met allebei haar vuistjes trommelt ze op de leuning van de stoel. Vader komt gauw naar haar toe, maakt de riemen los en' tilt haar op. Anneke slaat haar armpjes stijf om hem heen en door haar tranen heen naar Bram kijkend zegt ze boos: „Bam tout." De stuurman, die zijn pijp kwam halen, kriebelt even met zijn baard tegen haar wang en kijk... dan breekt de zon door op Anneke's behuild gezichtje: „Aai, aai." Lachend verlaat de vriendelijke Griek de zaal. Bij de deur draait hij zich nog even om. „I say you: Not eight, but ten."

Vader, die met Anneke op zijn arm, is gaan zitten — ook hij heeft nog geen zeebenen' — schrikt. Windkracht 10? Zou het zo hard gaan waaien? Zou er zware storm komen? En het is nu al zo erg.

S. O.. S.

Terwijl de Arcadia moeizaam stampend en hevig slingerend haar weg vervolgt, daalt de barometer nog steeds. Zware rukwinden doen de voor-en achtermast kreunen alsof ze pijn hebben. De mast waarop de radarantenne ronddraait heeft het zwaar te verduren. In de machinekamer is nu geen tijd voor spannende verhalen. Het is zo al spannend genoeg. Ieder personeelslid, van de oudste tot de jongste, van hoog tot laag is op zijn post. Elk bevel vanaf de brug gegeven, moet onmiddellijk worden uitgevoerd. De scheepstelegraaf rinkelt aanhoudend, er is zelfs geen tijd cm koffie te gaan drinken. Deze wordt gebracht door het koksmaatje en staande opgedronken. De kok heeft het ook niet gemakkelijk, 't Valt niet mee alle potten en pannen op zijn plaats te houden. De marconist in zijn aparte heekje bij de commandobrug heeft het druk. Er is zojuist een S.O.S. melding binnengekomen van het passagierschip. Triton. Het bevindt zich een halve dag varen van de Arcadia vandaan en vraagt dringend om hulp. Het heeft een defect aan de stuurinrichting en drijft hulpeloos rond. De zware storm is de Triton al gepasseerd, maar de golven zijn nog hoog en de zee staat nog hol. De marconist geeft de positie van de Triton door aan de kapitein en deze geeft de roerganger een nieuwe koers op. Gelukkig wijkt die niet veel af van de koers, die nu aangehouden word. Zolang er geen andere schepen de Triton te hulp kunnen komen, is het de plicht van de Arcadia het in nood zijnde passagierschip te hulp te snellen. De roerganger heeft geen gemakkelijke taak het schip op de goede koers te brengen. Wind en golven doen hun uiterste best de Arcadia in hun macht te krijgen. De speciale motor, die door het stuurrad wordt bediend, brengt het roer van het grote vrachtschip in beweging. Je kunt goed merken dat de Arcadia van koers veranderd is, ze waggelt als een dronken man. Dan wordt het voorschip diep eert golfdal in getrokken, dan weer pakken de golven brullend het achterschip beet en proberen het vast te houden en zo in de grondeloze diepte van de oceaan te laten verzinken. En zes uur varen van de worstelende en vechtende Arcadia vandaan wordt de Triton een prooi van woedende golven. S.O.S. wij zinken S.O.S. wij zinken!

Als een luciferhoutje

Hoewel er geen enkel teken van leven meer komt van de Triton, laat Mac Donald de nieuwe koers aanhouden. Onophoudelijk roept de marconist het passagierschip cp, maar hij krijgt geen antwoord. Oh, zouden de boten wel op tijd gestreken zijn en zou iedereen wel een plaatsje in die boten gekregen hebben? Heeft het neg wel zin door te stomen? Is het niet beter de oude koers weer te volgen? Nee, de roerganger krijgt geen bevel het roer te wenden. En de golven bespringen de Arcadia als woeste, hongerige wolven 1 . Ze brullen: „Nou ben jij aan de beurt!" En de stormwind buldert: „Wat verbeeld jij je wel!" En hij valt met verdubbelde woede cp de grote vrachtboot aan. Het is noodweer! Een gierende sneeuwstorm striemt tegen de ruiten van de brug en beneemt alle uitzicht. Maar onveranderlijk en met de regelmaat van een uurwerk draait de radarantenne in het rond. En hoewel naar buiten niets te zien is door de loeiende sneeuwstorm, weer en wind kunnen de radargolven niet tegen houden. Op het scherm ontstaat als het ware een plattegrond van de omgeving en vaart de Arcadia „blind" zijn nieuw koers.

Alles wat vastgezet kon worden is stevig verzekerd. Elk lid van de bemanning heeft zijn zwemvest om of dicht bij de hand. De kapitein heeft zijn vier passagiers bevolen de reddingsboten aan te trekken. Dat gaf een schrik! Bram trok wit weg en het huilen stond hem nader dan het lachen. Anneke vindt dat gele ding prachtig en kan er niet genoeg naar kijken. Moeder is te ziek om echt bang te zijn. Ze ligt niet meer in de hut, maar in een gemakkelijke stoel in de conversatiezaal. Meneer van Bergen is dicht bij haar gaan zitten. De lust om wat te lezen is al lang vergaan. Wat gelukkig, dat Anneke en Bram geen last van zeeziekte hebben! Hij kijkt even naar Brams witte gezicht boven het helgele vest. O, wat buldert de wind en wat razen de golven! Zou het niet veiliger zijn op de brug? Het is net alsof niemand meer aan hen denkt. Ze zitten hier zo verla-

ten, zo eenzaam. Maar hoe zou moeder ooit de trap op kunnen naar de commandobrug? Aah, vader zet zich schrap om niet uit zijn stoel te rollen. Wat een wonderlijke beweging maakt de Arcadia daar! Ze ligt nu helemaal op haar zij! Drie vier boeken glijden met een vaart over de grond en komen aan de andere kant van de zaal tot stilstand tegen een kast. Een kopje valt aan scherven. „Vader!" schreeuwt Bram in grote angst. Hij knijpt zo hard in de leuningen van zijn stoel, dat de knokkels van zijn handen wit worden, 't Is alsof de vrachtboot nooit meer recht zal komen. Maar toch, langzaam, heel langzaam richt zij zich weer op en komt de vloer van de ruime zaal weer even in zijn gewone horizontale stand. Maar nu duikt de boeg diep, heel diep in de kokende golven en weer gaan de boeken op stap, nu in een andere richting. Niemand let echter op de voortschuivende boeken. Bram bijt zijn lippen tot bloedens toe en Anneke begint te huilen. Weer komt de Arcadia horizontaal, even maar. Daar heft een metershoge golf haar op om haar even later weer neer te smakken! De grote boot trilt en schudt alsof ze breken zal. Een lamp uit de zoldering valt kapot op de tafel, kastdeuren springen' open en de inhoud rolt naar buiten. Het is één grote chaos in de mooie conversatiezaal. En boven op het dek krijgt de wind zijn zin. „Joeh!" gilt hij, „kapot zal je!" En tegelijk met de schok, die de Arcadia deed schudden en beven, valt een gierende, fluitende rukwind aan op de radarmast, die als een luciferhoutje afknapt.

Naargeestig klinkt de misthoorn

„En heeft een hoorn der zaligheid ons opgericht in het huis Davids Zijns knechts." Duidelijk klinkt de stem van meneer van Bergen door de hut, als hij — oudergewoonte — voer het naar bed gaan een hoofdstuk voorleest uit de Bijbel. De zware storm is voorbij, de zee is nog woelig, maar de Arcadia ligt heel wat vaster op de golven dan een kleine 10 uur geleden. Moeder heeft weer wat gegeten, ze voelt zich niet zo naar meer. De conversatiezaal is opgeruimd, er is een nieuwe lamp in de zoldering gedraaid, de boeken staan weer op hun plaats en' in de kasten is alles rechtgezet. De Arcadia vaart weer haar oude koers en alles lijkt precies zo te gaan als vóór de storm. Toch is er wat veranderd. De officier van de wacht hoeft niet meer op het radarscherm te letten, het is „dood". De Arcadia vaart nu zonder dat wonderlijke ocg, dat dwars door regen, mist, sneeuw-en hagelstormen heen ziet en nauwkeurig „vertelt", welke obstakels en hindernissen de vaart kunnen bemoeilijken. De machines van het grote vrachtschip draaien niet op volle kracht. Mac Donald heeft wat vaart laten minderen. Het is na de storm geen helder weer geworden. Af en toe jagen er dikke mistvlagen over en om het schip. Het wordt ook steeds kouder. Hoe dichter ze New Foundlandeiland naderen, hoe dreigender het ijsberg-gevaar wordt.

Hoever heeft de orkaan, die in zo grote hevigheid woedde, de ijsbergen voortgedreven? Als de mist steeds dikker wordt, besluit de kapitein New Foundlandeiland niet aan te doen, maar regelrecht naar Halifax te varen. Hij geert de roerganger de nieuwe koers op en beveelt de machinekamer halve kracht te gaan varen. De voorgeschreven mistseinen worden gegeven. Naargeestig loeit de misthoorn. Nee, precies zo als vóór de storm dat is maar schijn.

„Uw oog is toch nietverdonkerd "

Als vader het hoofdstuk heeft uitgelezen, blijft het nog even stil in de hut. Bram is de eerste, die de stilte verbreekt. „Morgen' is het 25 december, " klinkt zijn stem. „Wat zal dat raar zijn, Kerstfeest midden cp zee. Leest u dan net als 's zondags een preek, vader? " „Natuurlijk jongen. Dacht je, dat we die dag zomaar laten voorbij gaan? Als we nü thuis waren of als we vandaag al in Clifton zouden zijn geweest, zouden we morgen toch naar de kerk zijn gegaan? Morgen hoop ik, net als cp de zondagen, die we op zee hebben doorgebracht een preek te lezen." Bram wil nog wat zeggen, maar vader heft ineens luisterend zijn vinger omhoog. En dan horen ze het alledrie. „Toeoeh, toeoeh, toeieh." „De misthoorn", zegt vader, „hoor daar fluit hij weer." Als ze stil zitten te luisteren naar het geloei, voelen' ze aan de beweging van het schilp, dat er een andere koers gevaren wordt. „Zou Mac Donald New Foundland voorbij willen varen? " denkt vader, zonder die gedachte uit te spreken. „Nu de radar stuk is en het gevaar van met een ijsberg in botsing te komen, niet denkbeeldig is, wil hij waarschijnlijk zever mogelijk uit

de buurt van die ijsgevaarten blijven. Misschien koerst hij wel onder New Foundlandeiland langs zo naar Halifax." „Wat zit je in gedachten? " zegt moeder. „Hè, o niks hoor, ik je moet naar bed, Bram."

Als ze Bram in de andere hut horen stommelen zegt moeder: „Wat een akelig geluid hè? Zou het zo erg mistig zijn? Is het eigenlijk wel nodig, dat geblaas. Op een druk bevaren rivier kan ik het begrijpen, maar zo midden op zee. Ze weten toch of er schepen vlak in de buurt varen? We hebben immers een marconist aan boord. Die „praat" toch regelmatig met zijn collega's van andere schepen? " „Het is voorschrift, vrouw. Daar mag niet van afgeweken worden, al was je helemaal alleen op de oceaan."

Als mevrouw van Bergen al rustig is ingeslapen, ligt vader nog wakker, 't Is voorschrift. Ja, maar ook noodzaak. Als geluid „tegenstand" ontmoet, wordt het teruggekaatst. Als de wacht op de brug de echo van de scheepsfluit hoort, weet hij, dat er een groot voorwerp in de buurt is. Dat kan hier in deze omgeving een ijsberg zijn. Meneer van Bergen draait zich op zijn andere zij. Vanuit het andere bed klinikt de rustige ademhaling van zijn vrouw. Vader vouwt zijn handen. „Heere, bewaar ons, 't is zo donker en gevaarlijk buiten'. Wilt U voor ons een lamp en een licht zijn. U hebt ons willen sparen tijdens die zware storm. U weet ook nu van de gevaren rondom ons. U weet ook, 'dat de radar is uitgevallen. Maar Uw oog is niét verdonkerd. Gij ziet alles, neem ons onder Uw hoede." Zo biddend om Gods bescherming valt meneer van Bergen in slaap.

Zeer dichte mist

Op de brug is de wacht verdubbeld. Intens wordt geluisterd of er geen echo van de misthoorn is waar te nemen. Bij de minste echo zal Mac Donald het schip onmiddellijk laten stoppen. Langzaam vaart de Arcadia door die dikke grijze brij. De hand van de eerste stuurman rust onafgebroken op de handel, die over een ronde plaat kan schuiven. De plaat is verdeeld in negen sectoren. Op elk van die sectoren staat een bepaalde snelheid aangegeven.

„Halve kracht vooruit, stoppen, volle kracht achteruit." In de machinekamer bevindt zich ook zo'n wijzerplaat. De hendel op die ronde schijf staat in verbinding met die, waar stuurman Stephan zijn hand op houdt. De machinist kan direkt aflezen welke snelheid de stuurman wenst. Al vele malen rinkelde deze scheepstelegraaf en „vertelde" wat boven op de brug verlangd werd. Er is ook een rechtstreekse telefoonverbinding met de brug.

Langzaam, tergend langzaam gaan de nachtelijke uren voorbij. Mac Donald is niet van de brug geweest. Tweemaal is de wacht gewisseld, als dit de derde keer gebeurd, is het nachtelijk donker overgegaan in een loodgrijze dag. De mist is niet opgetrokken, eerder nog dikker geworden, de reddingsboten op het voordek zijn vanaf de brug nauwelijks te onderscheiden.

Vader, moeder, Bram en Anneke hebben maar met z'n vieren aan het ontbijt gezeten. Er is niet veel gespreken. En hoewel er voor ieder een heerlijke rozijnenboterham was en een prachtige zilveren kandelaar met zes kaarsen de tafel een feestelijk aanzien gaf, heerste er een gedrukte stemming. Het doffe geloei van de misthoorn benam alle eetlust. Alleen Anneke babbelde honderduit. Alles was weer als vanouds voer de kleine meid. Moeder had haar uit bed gehaald en gewassen, net als altijd. Nu zit ze haar boterham te verkruimelen en moeder zegt er niets van.

„Vader."

„Ja Bram."

„Vader, zou de mist al een beetje optrekken? "

„Ik weet het niet jongen. Hier vandaan kun je dat niet beoordelen'. Als we straks naar de hut gaan, zal ik even naar boven wippen, naar de brug. Kom Anneke, eet je boterham eens op."

Weet je, hoe de Engelsen de Heere Jezus noemen?

Het is halftwaalf. Bram zit in de grote zaal wat te lezen, 't Gaat niet van harte. Hij is net met vader op de commandobrug geweest. Even maar, want ze kunnen daar geen pottenkijkers gebruiken. Stuurman Stephan lag languit in een dekstoel en hij sliep. Bram had op zijn tenen gelopen, maar de kapitein zei, dat dat niet hoefde. Stephan werd echt niet wakker hoor. De marconist in zijn aparte kamertje was druk in gesprek. Gebogen over zijn instrumenten, keek hij op noch om.

Vader had even staan praten! met Mac Donald. De twee matrozen, die de extra wacht vormen proberen, met hun ogen

de grijze muur voor en naast hen te doorboren. Als de scheepsfluit zijn eentonig geluid heeft laten horen, luisteren ze intens of er geen echo klinkt. „Hu'', huivert Bram.

Vader, die naast hem zit, vraagt of hij 't koud heeft.

„Nee hoor. maar ik dacht aan die twee matrozen, die zullen het wel niet warm hebben."

„Nee, dat denk ik ook niet. Zeg, je kon nog net de reddingsboten zien hangen hè? Weet jij hoe de Engelsen de Heere Jezus noemen? "

„Eh, nee vader." Bram zegt het een beetje schuchter. Vader zal toch niets over de preek vragen, die hij vanmorgen in de hut las? Hij heeft niet zo goed geluisterd. Zijn gedachten waren meer bij de mist clan bij de preek.

„Wel jongen, ze noemen de Heere Jezus the Lifeboat, de Reddingsboot. Ik moest er aan denken toen we op de commandobrug stonden. Wat ben je dan gelukkig Bram, als je in die Reddingsboot mag zitten. Maar daar stap je zomaar niet in. Eerst moet je eigen boot onder je wegzinken, jongen."

Bram knikt. Hij begrijpt heel goed wat vader bedoelt. Even huivert hij. Als er eens iets gebeurde met de Arcadia? Als hun schip eens zou vergaan! Iedereen zou gauw naar de reddingsboten gaan. Niemand zou zeggen: „Ik blijf wel hier, ik hoef niet gered te worden." En zo is het ook met de Heere Jezus. Als je niet voelt dat je verloren bent, dan ga je niet naar de Heere Jezus om behouden te worden.

„Vader, als je " Verder komt Bram niet. Een donderend lawaai maakt een eind aan zijn woorden.

De aanvaring

Net zijn de beide matrozen afgelost en staat de nieuwe wacht op de uitkijk, als stuurman Stephan zijn hand opsteekt. Hij heeft de beste oren van de hele bemanning. „Hoor", zegt hij waarschuwend. Een geluid, alsof de golven tegen iets aanspoelen dringt nu ook tot de anderen dcor. Daar ziet Mac Donald plotseling aan stuurboord iets oplichten, alsof even een flauwe lichtstraal door de dichte mist heenglansde. „Bakboord je roer", commandeert hij onmiddellijk. „Volle kracht achteruit." Roerganger en stuurman reageren direkt. Ook in de machinekamer zijn ze paraat. Wild slaan de schroeven achteruit en langzaam, heel langzaam draait de Arcadia naar bakboord. Plots doemt een enorme, grillig gevormde ijsberg schuin voor hen op en bijna onmiddellijk heeft de botsing plaats. De Arcadia raakt de ijsberg en met donderend lawaai vallen grote brokken ijs op het voorschip, één reddingsboot totaal begravend. Door de botsing draait het schip ineens veel sneller, maar wordt het gevaar groter. Hevig stoot de Arcadia op het scherp gekartelde ijs onder water. Mac Donald laat de machine stoppen, maar het kwaad is al geschied. Eén schroef is zwaar beschadigd en vanuit de machinekamer meldt Geurtsen, dat ze water maken.

Kom in de reddingsboot

Geschrokken kijken vader en Bram elkaar aan. Ze horen en voelen hoe de Arcadia verscheidene keren zwaar op het ijs bonkt. „Naar de hut Bram", roept vader. Daar vinden ze een hevig geschrokken moeder en een huilende Anneke. Vader pakt de kleine meid en probeert moeder w r at te kalmeren. „Laten we ons gereed houden om " Zijn woorden worden afgebroken door een tik op de deur, die direkt daarop wordt opengestoten. Een matroos zegt hen, onmiddellijk hun zwemvesten aan te doen en naar de commandobrug te komen. O, dan gaat alles zo snel, zo angstig snel. Bram kan het zich later niet goed meer herinneren. Bibberend van kou, maar meer nog van angst, laat hij alles gelaten over zich heen gaan. Het dringt niet tot hem door dat ze neg steeds in groot gevaar verkeren, , want de gevaarlijke ijsberg torent boven de Arcadia uit. Deze ligt hulpeloos met het achterschip tegen het gevaarte aan. De onbeschadigde schrcef kan nog niet gebruikt worden. Eerst moet het achterschip wat van dat gevaarlijke ijs vandaan zijn. Langzaam, heel langzaam komt er een geul water tussen de Arcadia en de ijsberg. Voorzichtig slaat de goede schroef achteruit en komt het schip vrij van de ijsberg. Vanuit de machinekamer kemt de melding: „Lek voorlopig gedicht, maken geen water meer."

Een windvlaag doet het water even rimpelen. Lijkt het alsof de mist wat minder dik is? De reddingsboot aan bakboord, die niet onder het ijs is bedolven, is in gereedheid gebracht. Toch geeft Mac Donald nog geen bevel hem buiten boord te draaien. Uiterst langzaam laat hij verder varen. Als hij even

tijd heeft voor zijn passagiers, komt hij op het angstige groepje toe. Hij glimlacht even. Dan wijst hij naar boven. „You see, the sun." Vader knikt, hij ziet wat bleek. Ja, hier en daar glanst flauw wat licht door de mist heen. Mac Donald schudt Bram even aan de schouder. Dan gebaart hij naar de in gereedheid gemaakte reddingsboot, die nu heel goed zichtbaar is in de langzaam optrekkende mist. , , Ycu think, I sehould say: Come into the lifeboat? " Bram lacht witjes. Hij verstaat de kapitein heel goed. Dan kijkt hij naar zijn vader. Er springen tranen in zijn ogen. Hij hoort vader weer vragen: „Bram, weet je hoe de Engelsen de Heere Jezus noemen? "

„And He is The Lifeboat."

Het is zes uur, 't is allang donker. Maar de imist is weg. Met man en macht is gewerkt om de keiharde brokken ijs van het schip te verwijderen. De sterke reddingsboot is onherstelbaar beschadigd en de verschansing is over de hele lengte ingedeukt. In de eetzaal staan de tafels gedekt. Alles is weer net als voor de storm en de aanvaring. En toch is het anders. Want als Mac Donald om stilte vraagt, zodat ieder, die dat gewend is kan danken, staat vader op. Hij vraagt aan de kapitein of hij een gedeelte uit de Bijbel mag lezen en daarna even iets mag zeggen. Mac Donald staat het onmiddellijk toe. En dan oh, Brams ogen beginnen te stralen. Dan leest vader — in het engels — een gedeelte van het Kerstevangelie voor. Het is muisstil in de eetzaal. Zacht flakkeren de kaarsen in de kandelaars, die de bedienden op elke tafel hebben gezet. Maar dat is het niet wat Bram zo blij maakt van binnen. Nee, als vader zijn Bijbeltje dicht doet en de zaal rondkijkt, dan verstaat hij heel goed, al kan hij lang niet alles volgen, wat vader nu zegt. Kijk, vader is bijna klaar, aan de toon van zijn stem kun je 't horen. En dat, dat laatste verstaat Bram heel, héél goed:

„ and. Jesus Ghrist, He is The Lifeboat."

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 december 1975

Daniel | 20 Pagina's

BRAM’S VREEMDE KERSTFEEST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 december 1975

Daniel | 20 Pagina's