Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OEN IK ZWEG......

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OEN IK ZWEG......

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

BIJBELSTUDIE PSALM 32

ze psalm 32 is door David gedicht. Vrijwel alle verklaarders zien een nauw verband sen deze psalm en psalm 51.

ilm 51 is de psalm, die ontstaan is na de boodschap van de profeet Nathan tot Da-, terwijl hij psalm 32 kort daarna heeft gedicht. In psalm 51 verkeert David : lden in de krisis, terwijl psalm 32 meer spreekt van de stilte na de storm. Dat nt duidelijk uit, als we het begin van beide psalmen met elkaar vergelijken. Psalm begint met: „Wees mij genadig, o God", terwijl psalm 32 begint met de woorden: elgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. Welgelukig is de mens, die de Heere de ongerechtigheid niet toerekent en in wiens geest : n bedrog is." We merken, dat David er hier achter mag staan.

dan in de volgende verzen grijpt hij terug op wat geschied is. Hij zegt in vers 3: gt; en ik zweeg." Er is dus een tijd geweest, dat David zweeg, dat er in zijn leven i verzwegen schuld lag. Dat was na de zonde met Bathseba, toen hij Uria, de man i Bathseba, in feite had laten vermoorden. Wil dat zeggen, dat David in die tijd : 1 niet bad, niet naar Gods huis ging en geen psalmen zong? O zeker, dat zal best i doorgegaan, maar hij zweeg van zijn schuld bij God. De oprechte schuldbelijdeontbrak. Hij hield zich staande voor God.

vid hield dat zwijgen dagen, weken, ja maanden vol. Hoe is dat te verklaren? d hij geen bewustheid van zijn ongerechtigheid? O, ja, dat wel! Hoe komt het i dat David zwijgt? Wel hij spreekt in vers 2 over het bedrog van zijn geest, door dat bedrog in zijn geest probeert hij zijn kwaad toe te dekken en te vermen en verontschuldigingen te zoeken. Dat kunnen wij allemaal zo goed! Maar vid heeft ook ervaren: „Wie zijn overtreding bedekt, zal niet voorspoedig zijn!" zegt immers in vers 3: „Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd in mijn ïllen, de ganse dag." Hieruit blijkt, dat David geen huichelaar was.

t is dat brullen? Het wil zeggen, dat David inwendig gegeseld werd door Gods t, dat hij leefde onder het verpletterende gevoel van Gods heilige toorn over zonde. Dat hij veroordeeld werd van binnen bij alles wat hij deed. Zijn gewetensellingen waren met geen pen te beschrijven. Als een benauwd hert werd hij gegd van alle kanten. Hij schrijft: „Mijn beenderen werden verouderd in mijn brulde ganse dag. Want Uw hand was dag en nacht zwaar op mij." Dus ook 's nachts I hij geen rust en werd hij door angstdromen gekweld. „Mijn sap werd veranderd zomerdroogten."

mensen hebben gezegd: „Wat er toch met de koning aan de hand is, wat ziet hij toch slecht uit de laatste tijd en wat wordt hij oud." Ja, wat er aan de hand was, > t David wel, maar hij zweeg!

ve vrienden, zwijgen wij ook nog? Is het bij ons al gekomen tot waarachtig uldbelijden? Want al heeft de Heere ons genadig voor het uitbreken in de zonbewaard, de wortel van de zonden woont in ons aller hart. Menen wij soms, dat het oordeel Gods zullen ontgaan? Wij staan allen bij de Heere aangeschreven een overtreder van Zijn geboden, ja, krachtens de toerekening van Adams zonde verdoemelijk voor God. Paulus schrijft: „Wij hebben allen gezondigd en derven heerlijkheid Gods."

ijgen wij nog? Zolang we zwijgen, zolang we niet gebroken zijn voor God en het t gekomen is tot een oprecht schuldbelijden is heel ons bestaan één leugen > r God.

huld belijden

ar wonder van genade, diezelfde God, Die David overtuigt van zijn zonden, is ook, Die hem overbuigt tot een waarachtig schuldbelijden, zodat zijn verzwegen

schuld een beleden schuld mag worden. Want daar komt de profeet Nathan David. „Gij zijt die man!" En dan stamelt David: „Ik heb gezondigd tegen de Heer Dan laat Nathan er dadelijk, zonder enige tussenpoos op volgen: „De Heere hei ook Uw zonde weggenomen. Gij zult niet sterven." (II Samuël 12).

Dat woord van Gods belofte, waarin de gadeloze liefde van God in Christus zi openbaart, breekt het harde hart van David. In plaats van hem weg te stormen Zijn toorn, die liefde: „De Heere heeft ook Uw zonde weggenomen", daar kan E vid nooit tegen op. De liefde Gods breekt het hardste hart. Dan breekt David vc God, dan kan hij zich niet langer staande houden en dan is de weg gebaand waarachtig schuldbelijden. Dan wordt Psalm 51 geboren.

Hij schrijft er later van in onze psalm, in vers 5: „Mijn zonde maakte ik U beke en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet." Nu is het bedekken ten einde. Nu woi David waar voor God. Kennen wij dat: „waar" worden voor God?

De wond wordt dan door de Heilige Geest opengelegd, tot de bodem toe. „Zonde en ongerechtigheid". Zonde is: het missen van het levensdoel. Ongerechtigh< is: het overtreden van de levenswet.

Mijn zonde, mijn ongerechtigheid. Bathseba of anderen hebben het niet meer j. daan. „Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor de Heer Dat is een geweldig gebeuren, want het betekent, dat David tot zichzelf is gel men. Als we dan Psalm 51 lezen, dan lezen we daar, hoe David zijn zonde belij maar ook om vergeving smeekt. „Delg uit mijn schuld, vergeef mijn overtrede: Maar, vragen we, Davids zonden waren toch al vergeven? Nathan had toch dadel al hem die belofte gepredikt: , .De Heere heeft ook Uw zonden vergeven"? Hoe k het dan, dat hij in Psalm 51 smeekt om die vergeving?

Wel, beste vrienden, dat woord der belofte was waar, maar daarmee had David r niet de gelovige bewustheid van de vergeving! God past immers Zelf Zijn beloft toe aan het hart op Zijn tijd als Hij er Zelf in mee komt. Een belofte waarmee c verstand opereert, kan kloppen als een bus, en toch wordt alles erin gemist, ome de Heere er niet in is.

David had behoefte aan de persoonlijke toeëigening des heils en daar worstelt om in Psalm 51. Zal het woord der belofte ons ooit tot opspringens toe verblijd dan is de persoonlijke toeëigening nodig door de Heilige Geest. Dan zijn de wors lingen van Psalm 51 ons niet vreemd. Dat is het geloof van de heiligen Gods n zijn diepten en beloften, met zijn kermen om genade. Maar zo mag de beleden schi ook een vergeven schuld worden.

In het waarachtig schuldbelijden gloort reeds de hoop, dat de Heere niet vers ten zal tot in eeuwigheid. Maar daarmee is onze schuld niet vergeven. Daarv( is nodig, wat David hier in Psalm 32 ook mag zeggen: „en Gij vergaaft de onj rechtigheid mijner zonde. Sela." Gij. Dat is de Heere Zelf. Wij kunnen niet onsz de zonden vergeven, al proberen we dat vaak op allerlei manieren. Nee, er moet € wezenlijke verbinding komen tussen de zondaar en de vergevende God in Christ David kon zeggen: „Ik heb het zelf uit Zijne mond gehoord".

Gij. Welk een jubel. Gij, tegen Wie wij gezondigd hebben. Dat Gij vergeeft. I Gij als de Beledigde de belediger de verzoening aanbiedt en toepast. Eerst d< de mens toe, zolang hij kan. Tenslotte dekt God toe in Christus. Zalige ruil. Al Dav zonden gelegd op Davids grote Zoon. Hoe groot en ondoorgrondelijk is de liefde Go God is het, die David zijn zonden onder het oog brengt. God is het, die David zonde vergeeft. Zo is het alles uit God.

En er is niet één te slecht, er heeft er niet één te lang gezondigd. Zwijgen we nog? Als dat zo blijft, zullen we straks eeuwig verstommen en gt woord van verontschuldiging meer hebben. Het woord der belofte wordt nog gep dikt. Waar nu één straal van dit Evangelie valt in het hart, daar smelt de ijsko: daar breekt de hardheid, daar wordt de weerstand gebroken en daar buigt een m< voor deze grote God.

GESPREKSVRAGEN :

1. In het Evangelie van Johannes wordt gesproken van iemand , , in wie geen bedrog is" (vgl. Ps 32 : 2). Wie is dat en wat betekent deze uitdrukking?

2. In welk verband wordt Psalm 32 aangehaald in Romeinen 4? Waarom juist de verzen 1 en 2?

3. De goddeloze heeft veel smarten (vs. 10a). Betekent dit vers dat Gods kinderen nooit , , smart hebben en altijd gemakkelijk door hel leven gaan?

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1977

Daniel | 20 Pagina's

OEN IK ZWEG......

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1977

Daniel | 20 Pagina's