Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BN GOD IS GEEN ONRECHT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BN GOD IS GEEN ONRECHT

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Psalm 73).

Psalm 73 is geboren in de ervaring'. Het is geen leerdicht dat alleen bedoeld is anderen op gevaren te wijzen, die zich kunnen voordoen. Maar het is een psalm waarin de ervaring van de dichter wordt medegedeeld. Een ervaring waar hij zich niet op verheft. Integendeel, hij moet zich om zijn dwaasheid voor God en mensen schamen. Hij beschouwt zich als een groot beest voor God.

De psalm is een rechtvaardiging van Gods handelen in deze wereld. Er komt in tot uiting dat Gods leiding met Zijn volk altijd goed is, ook al komt hun Zijn handelwijze ongerijmd, ja zelfs onrechtvaardig voor.

De dichter is ook gevallen over wat wel genoemd wordt het oude struikelblok der godvruchtigen, dat ook aan Jobs vrienden zo zeer in de weg stond, n.1. de tegenwoordige voorspoed der goddelozen en de smarten en moeilijkheden der godvruchtigen. Maar de Heere heeft hem bij de hand genomen en weer opgericht. En nu mag hij met rust en vrede in zijn hart weten dat de leiding die de Heere aan zijn leven geeft, wijs en goed is en geeft hij er zich geheel aan over. Daarbij is het hem tot rijke troost dat de Heere aan het eind van zijn leven hem in heerlijkheid op zal nemen.

God is goed

Dat is de uitroep die hij plaatst aan het begin van de psalm. Dat is vooral de vrucht van de les die hij geleerd heeft. Hij is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is. In dat woord „goed" ligt een onuitputtelijke bron van troost voor allen, die de Heere liefhebben. Het is tot sterkte van de kinderen Gods in de strijd en vertwijfeling van de ziel. Het is niet de bedoeling van Gods Woord dat we ons met een goede God ijdel zouden troosten en onszelf zouden misleiden alsof Hij niet tevens rechtvaardig zou zijn. Daar is bij God geen tegenstelling maar juist een volmaakte harmonie tussen. Hij voegt er dan ook aan toe: degenen die rein van hart zijn.

Dat is natuurlijk geen reinheid die ons van nature eigen is, maar een verkregen reiniging door het bloed en de Geest van Christus. Dat is een vernieuwing als vrucht van wedergeboorte en bekering.

En toch zien we bij Asaf dat, om dit op te merken, we niet alleen zelf een rein hart nodig hebben, maar ook telkens het licht van boven behoeven. Om te kunnen zien, hebben we ogen nodig maar ook licht.

Asaf zelf is dwaas

Tegenover het goede dat hij van de Heere spreekt moet hij van zijn eigen dwaasheid getuigen. Als hij van zichzelf spreekt moet hij erkennen, dat hij bijna in een diepte was neergestort. Hij was als een reiziger die gevaarlijke hoogten en steilten beklimt langs onpeilbare diepten. Als de voet maar even uitglijdt stort hij onherroepelijk neer. Hij meent zich een oordeel over Gods handelen te kunnen aanmatigen. Tevens meent hij wel enige rechten te kunnen ontlenen aan het feit dat hij niet handelt als de goddelozen. God is a.h.w. verplicht hem daarnaar te vergelden en te belonen. En zeker behoren de goddelozen veel meer kruis en druk te hebben om hun goddeloosheid. God beloont toch het goede en straft toch het kwade?

En als we zien wat ons getekend wordt van de goddelozen hoe het hun in dit leven vaak vergaat, zijn Asafs gedachten voor ons niet vreemd. Want evenals hij bezien wij deze zaak zo vaak op korte termijn. Veel meer behoren we alles te bezien in het licht der eeuwigheid.

De diepte van de duisternis

Bij Asaf zal het licht opgaan in de duisternis. Maar de duisternis wordt wel in haar diepte getekend. Hij spreekt erin van de voorspoed der goddelozen, die hem kennelijk ook zo aantrekkelijk voorkomt, maar ook van het kruis dat hem en zo vele vromen drukt. In dit alles kan hij met Gods handelen niet rijmen, hij kan het niet verklaren dat de heilige God geen onderscheid maakt tussen goed en kwaad. Dat Hij inplaats van de oprechtheid van het hart te belonen en de reinheid der handen te zegenen, de vrome en oprechte bezoekt met tegenslag op tegenslag. Het brengt hem in een bange zielestrijd en twijfel aan het Gode-welgevallig-zijn van alle godsvrucht.

Het leven dat uit God in hem was, weerhield hem ervan dit openlijk uit te spreken. De eer van God en de liefde tot Zijn volk weerhoudt hem ervan dit te doen. Dan zou hij trouweloos worden aan het geslacht van Gods kinderen.

Hij werd wel weerhouden met zijn lippen uit te spreken wat in zijn dwaas en onvernuftig hart woelde en woedde, maar hij kon toch die strijdende gedachten niet aan banden leggen. Hij moest denken al vermeerderde het zijn smart en leed. Hij kon ook in eigen kracht zijn bekommernissen niet op de Heere wentelen.

Het licht gaat op

Hoelang die strijd geduurd heeft, zegt Asaf ons niet. Maar het is duidelijk geen snel voorbijgaande strijd geweest. Het duurde „tot hij uit die droom van neev'len ging in het heiligdom, om met de Godsspraak raad te plegen". We moeten hier denken aan de tempel de plaats der openbaring Gods en aan het Woord dat in Zijn Naam gesproken wordt. Maar tegelijk aan elke openbaring van God door Zijn Woord en Geest aan het hart en verstand van Zijn kinderen waardoor de duisternis wordt weggevaagd, het verstand verlicht en het hart verruimd.

Ook Asaf ziet dat de Heere Zijn Woord gestand doet en. dat Hij zowel Zijn bedreigingen als Zijn beloften volvoeren zal. Al is dit in dit aardse leven niet altijd duidelijk op te merken, Gods handelen voltrekt zich ook tot in het grote gericht.

Het licht dat over Gods wegen opgaat voor Asaf doet hem ook eigen dwaasheid inzien. Hij verfoeit zich over zijn onvernuftig gedrag t.o.v. de Heere. Hij schroomt ook niet zijn dwaasheid openlijk te bekennen.

Zo maakt Gods genade een mens waar, brengt hem tot de erkenning van wie hij is voor God. Een erkenning waar hij uit zichzelf nimmer toe komt. Het gaat hier Asaf als Job, toen de Heere hem antwoordde. Job sprak: met het gehoor van het oor heb ik U gehoord maar nu ziet U mijn oog, daarom verfoei ik mij, ik heb berouw in stof en as.

De rijke vrucht

De trouwe verbondsGod heeft Asaf bij de rechterhand gevat. Hij liet hem niet in het ravijn neerstorten en omkomen. Asaf is nu gered en behouden en daarom wil hij voortdurend bij die God zijn, in Zijn heilige en veilige nabijheid leven, opdat hij niet opnieuw tot die dwaasheid zal vervallen.

Want goed en veilig is het nabij God te zijn, aan Zijn hand te gaan. Want die God zal hem in dit leven leiden naar Zijn raad en daarna in Zijn heerlijkheid opnemen. Asaf vindt rust in de wil van God en weet dat van die goede God geen ding zal komen, dat niet tot zijn welzijn zal strekken. Hij geeft zich geheel aan de Heere over. Bovendien mag hij weten dat er een genadeloon is hiernamaals, een heerlijkheid waarbij al het aardse in het niet zinkt.

Alles buiten God in hemel en op aarde, hoe begeerlijk en kostbaar, hoe ook door hem tevoren gezocht, heeft voor hem waarde verloren. God blijft voor hem over en aan die God heeft hij genoeg voor tijd en eeuwigheid.

Ieder kind van God verstaat hier Asaf: aan God genoeg hebben. De allesovertreffende liefde tot Hem doet de glans van het aardse verbleken. En die liefde is vrucht van Zijn liefde. Als Hij spreekt: „Ik ben uw heil", laat het afgedwaalde en afgodische hart weer alles los en vindt in God en in Hem alleen al zijn heil.

Zou Asaf dit alles in God hebben kunnen zien en vinden zonder kennis van de beloofde Messias? Dit is niet aan te nemen. Ook Asaf heeft naar de mate van de bedeling van het Oude Testament de Messias gekend en door Hem in God geloofd en zich op Hem verlaten.

Asaf kent het vreselijke van het oordeel over hen, die in boos en moedwillig ongeloof verre van God zijn en blijven en die hun deel in dit leven hebben. Maar hem is het goed nabij God te zijn. Op de Heere Heere stelt hij zijn betrouwen in het ware geloof en hij is nu een verkondiger van de grote werken Gods.

Aan de psalm is niets toe te voegen. De vraag mag echter gesteld: „Kennen we die liefde die doet zeggen: „Nevens U lust mij niets? "

Vragen:

1. Velen betwisten het opstandingsgeloof onder Israël. Zou je echter meer bewijsplaatsen kunnen aanvoeren waaruit blijkt dat de vrome Israëliet een goede toekomstverwachting had?

2. Wat zou de diepe bedoeling van God zijn in het opleggen van een kruis aan Zijn kinderen? Ken je nog meer voorbeelden uit de Bijbel? Uit het Oude en Nieuwe Testament? Ook uit eigen omgeving?

3. Hangt de kastijding altijd samen met een bijzondere zonde in het leven van Gods Kerk? Zou je daar wel een voorbeeld van kunnen noemen?

4. Welke zegenrijke vruchten van de kastijding noemt Gods Woord?

5. Waardoor kan de Heere Jezus ook in het Oude Testament gekend worden?

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1977

Daniel | 20 Pagina's

BN GOD IS GEEN ONRECHT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1977

Daniel | 20 Pagina's