Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HEERE, BEHOED ONS, WE VERGAAN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HEERE, BEHOED ONS, WE VERGAAN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Door de stralen van Bienfé, een groot vissersdorp, lopen twee kinderen, een jongen en een meisje. Je kunt het eigentijk geen lopen noemen wat ze doen, ze huppelen! Elke keer na een hele reeks van die vrolijke sprongetjes staan ze even stil. Dan buigen ze zich over iets dat ze in hun handjes hebben. Hun donkere hoofdjes zijn dan héél dicht bij elkaar. „Ik vind het mijne toch mooier clan dat van jou", zegt Loan met haar hoge stemmetje. Chau schudt zijn hoofd. „Dat zeg jij nu wel, maar ik wil met clat van jou niet ruilen, ik vind dat van mij het allermooist".

Ze huppelen weer verder. Ze komen uit school. Ze hebben allebei van de meester een plaatje gekregen. Loan had het hoogste cijfer gehaald met schrijven en Chau was vandaag de beste met rekenen geweest. Nu haasten ze zich naar huis om moeder het moois te laten zien. Ze wonen buiten het dorp, niet zo heel erg ver, maar een kwartiertje lopen.

Vader is visser, hij heeft zelf hun huis gebouwd. Vader kan alles. Chau is erg trots op hem. Wie van zijn vriendjes woont er in zo'n mooi huis als hij? O, dat zou hij wel eens willen weten! Zijn vader is de sterkste vader van het hele dorp en de beste visser van de hele wereld. En hij wil zijn plaatje voor geen goud ruilen met dat van zijn zusje, want het hoort bij zijn sterke vader.

„Nog even kijken, Loan". En weer buigen de twee donkere hoofdjes zich over de schatten in hun hand. „Kijk dat is de Heere Jezus, Hij maakt dat de storm weggaat, Hij kan alles". Vol bewondering kijkt Chau naar de figuur in het vissersscheepje. De golven beuken tegen het bootje aan, de discipelen kijken met angstige gezichten naar hun Meester. „Heere behoed ons, wij vergaan". Dat staat er onder.

„Mooi hè? " zucht hij. Loan knikt. „Maar die van mij is het mooist". Nu wordt Chau een beetje boos. „Och meid hou toch op met je gezeur". Maar als hij ziet dat zijn zusje een lip trekt zegt hij: „Bij jou staat er wel veel meer op. Wat een lange baard heeft Mozes en zie je die man met dat schaapje? " Bij Loan komt de zon weer door op haar gezichtje. „Laten we hard gaan lopen, dan ziet moeder het gauw".

Maar als ze thuiskomen heeft moeder maar weinig aandacht voor hun plaatjes. Ze heeft gehuild, dat zien Chau en Loan heel goed. „Ga nog maar even buiten spelen", zegt ze, „als vader thuiskomt zullen we ze heel goed bekijken hoor", belooft ze als ze de teleurgestelde gezichtjes van de tweeling ziet. „Moeder heeft erge hoofdpijn", verduidelijkt ze.

Stil gaan Chau en Loan naar buiten. Ze hebben hun plaatjes netjes weggelegd in de grote kast die vader zelf getimmerd heeft. Jammer voor moeder dat ze zo'n hoofdpijn heeft. Daarom heeft ze natuurlijk gehuild.

„Ze hebben mijn schip afgenomen"

Het is avond, de tweeling slaapt al. Ze dromen misschien wel van de storm op

het meer, die door de Heere Jezus bestraft werd. Of van Mozes, die met al de Israëlieten door de Rode Zee trok. Vader en moeder slapen nog niet. Hoe zouden ze ook! Toen Chau en Loan naar school waren vanmiddag, is vader even thuis geweest. Dat gebeurde nooit en moeder was dan ook danig geschrokken toen ze hem zag. „Wat, wat is er, ben je ziek? "

Vader had niet direkt geantwoord, zijn gezicht stond somber en donker. Hij was op een stoel neergevallen, z'n hoofd geborgen, zijn vuisten gebald. „Ze hebben m'n boot afgenomen, de smeerlappen!" Moeder had haar hand voor haar mond geslagen van schrik. „Ik mag er wel op blijven varen met de bemanning, maar ik krijg nou een vast salaris, 't mocht wat, een hongerloontje kun je beter zeggen. „Je schip is nou staatseigendom", zeiden die vuile duiven, die afpersers, die..."

Vader had nog veel meer lelijke dingen van de nieuwe regering gezegd. „Toen de Amerikanen hier waren, was het ook niet alles. Maar ik verdiende goed en ik was m'n eigen baas. 'k Heb door hard werken een eigen huisje gebouwd en nou...! Hij was opgestaan en had als een gevangen roofdier heen en weer gelopen in de kleine kamer. „Ze zeggen dat de school dicht moet en dat ieder die geen werk meer heeft, land moet gaan ontginnen. Er is een gebied wel meer dan 300 kilometer hier vandaan dat vruchtbaar gemaakt moet worden. Er moet rijst op verbouwd en fruit geteeld. In Bwalat zijn hele gezinnen uit elkaar gerukt en weggevoerd. In Franhé hebben de soldaten alles kort en Idein geslagen. Zij zullen hier ook wel komen. Duizenden mensen zijn gevlucht".

Moeder had nog geen woord gezegd. Maar toen vader weer begon te schelden en te vloeken op de regering en de soldaten, viel ze hem in de rede. „Pas toch op Minh, de Heere hoort het". Maar haar man wuifde haar woorden weg. , , 't Zijn beesten", zegt hij grof, „ze roven en stelen en deinzen voor een moord niet terug. Hou maar op met die God van jou. Die laat toch maar mooi toe, dat ze m'n schip afpakken. Straks gaan we dood van de honger". Moeder wilde nog wat zeggen, maar hij liep ainaar de deur. „Boeddha kan me gestolen worden, die kan helemaal niks, maar jouw God hoef ik ook niet. 't Is eigenlijk helemaal niet erg dat de school gesloten wordt". Zo was hij weggegaan, moeder huilend achterlatend. Nu praten ze nog wat na over al die nare dingen.

Vader heeft de plaatjes van Chau en Loan bewonderd. Hij heeft allang spijt van zijn uitval van vanmiddag. Hij kan moeilijk in slaap komen, er is zoveel dat zijn gedachten gevangen houdt. Vooral het stemmetje van Chau. „Hij kan alles vader. Hij kan de storm wegjagen en de hoge golven stil maken. De Heere Jezus kan alles".

Het mislukte pian

't Is bijna een jaar later. Er is in het dorpje van Chau en Loan veel veranderd. De school is al maandenlang gesloten, de juffrouw en de meester zijn weg, niemand weet precies waarheen. Er zijn erg veel mensen, mannen, vrouwen en kinderen weggevoerd door de ruwe soldaten van de nieuwe regering. In het huisje van Chau en Loan is ook veel veranderd. Alles wat de soldaten konden gebruiken is meegenomen, de dekens, vaders dikke winterjas en de grote kast, die vader zelf getimmerd had en nog veel meer. Maar dat is het ergste niet. Vader is ook weg. Hij zit in de gevangenis. De soldaten hebben hem op heterdaad betrapt toen hij olie stal voor de motor van zijn schip. Hij wilde samen met moeder en Chau en Loan vluchten de zee over naar een ander land. Zoveel mensen deden dat. Je moest veel geld betalen voor een plaatsje op de grote schepen en je kon bijna niets meenemen. Vader had daar geen geld voor maar hij durfde met zijn eigen vissersscheepje ook wel de zee oversteken. Al was het niet echt meer van hem, hij ging er elke dag mee vissen, soms ver, heel ver de zee op. Stiekem hebben ze toen een plan gemaakt. De buurman zou meegaan met zijn vrouw en vier kinderen en de mannen die op vaders boot varen met hun gezinnen en nog tien grote mensen. Vijfendertig bij elkaar. „Dat kan best", had vader gezegd, „mijn scheepje is groot genoeg".

Toen hij op een avond het laatste vat olie in de verborgen schuilplaats wilde brengen, werd hij gesnapt. Nu zit hij al meer dan een half jaar gevangen.

Chau en Loan gaan elke dag bedelen om voedsel. Hun kleren zijn kapot, hun sandalen versleten. En moeder wordt zo mager. Van het kleine beetje dat de tweeling meebrengt geeft ze het merendeel aan haar kinderen. Als vader niet gauw thuiskomt, zullen ze sterven van honger.

Bijna ontdekt

't Is donker, 't is midden in de nacht. De duizenden sterren, die een uurtje geleden aan de fluweelzwarte hemel stonden te fonkeren, zijn achter een licht wolkendek verdwenen. Er is ook bijna geen maan. Toch is de scheiding tussen de lucht en het water nog enigszins te zien. Een kilometer of twee buiten de kust vaart een vissersscheepje. Er zit weinig gang in de boot. De zilveren streep die de schroef van de zacht tjoekende motor door het water trekt, licht flauwtjes op.

Het scheepje ligt diep in het water, als het meer vaart zou maken, zullen de golven er vast overheen slaan. De eigenaar moet wel een goede vangst hebben gehad dat-zijn boot bijna tot aan de boorden, toe in het water ligt. Het is geen wonder dat hij zo langzaam vaart. Toch is er iets vreemd met dat scheepje. Het heeft geen licht op en het koerst niet in de richting van het land, integendeel het vaart hoe langer hoe verder de zee op.

Plotseling maakt het een vreemde zwenking en op hetzelfde ogenblik valt de motor stil. Aan boord is er niets te horen, geen geloop, geen stemmen, 't Is alsof er niemand aan boord is. Ver weg over het water schijnt een lichtje, 't is nauwelijks te zien, maar het komt tamelijk vlug naderbij, 't Is het licht van een snelvarende motorboot. Aan boord bevinden zich een vijftal soldaten. Eén bedient een zoeklicht en laat dat met geregelde tussenpozen over het water flitsen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1980

Daniel | 28 Pagina's

HEERE, BEHOED ONS, WE VERGAAN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1980

Daniel | 28 Pagina's