Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HEERE, BEHOED ONS, WE VERGAAN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HEERE, BEHOED ONS, WE VERGAAN

VERVOLGVERHAAL DEEL II

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Gooi em maar om Kien, we vangen vannacht niets. Dat is ons laatste rondje, we gaan op huis aan".

De man aan het roer geeft scherp bakboord en met een wijde boog zwenkt de boot weer terug. Het zoeklicht raakt nog net de boeg van het vissersscheepje maar de soldaten hebben blijkbaar niets gezien, want zonder vaart te minderen verwijdert de patrouilleboot zich. Als het getjoek van de sterke motor niet meer te horen is, komt er beweging op het scheepje. Gestommel en fluisterende stemmen.

„Die zijn we kwijt Minh, nu kunnen we wel op volle kracht varen. Dat jij z'n licht zo gauw zag is me een raadsel". De man die het roer van het volgeladen vissersscheepje bedient, bromt iets van: „Ik zag ze niet, ik róók ze".

Hij trekt de motor aan en koerst naar het zuidwesten.

„Als 't meezit zijn we over een half uur buiten de gevarenzone. In volle zee kunnen ze ons niks maken. En over drie dagen zijn we aan de andere kant. Gelukkig dat de kinderen sliepen. Geluid klinkt ver over 't water".

„Als ze ons in Maleisië maar willen hebben", klinkt een andere stem vanuit het donker.

„Waarom niet? " zegt Minh, de vader van Chau en Loan. „Je moet niet naar allerlei kletspraat luisteren. Willen jullie dan terug? Sterven van de honger? Of doodgaan in de gevangenis? Waarom ze mij vrijlieten is me nog een raadsel.

Nee, daarheen" en hij wijst met zijn duim over z'n schouder, „daarheen ga ik niet meer terug. Onze koers is vooruit".

Daar is de vrijheid

In alle stilte is een nieuwe vlucht voorbereid. Toen Minh ontslagen werd uit de gevangenis en weer bij zijn vrouw en Chau en Loan terugkwam, stond zijn besluit vast. Hij zou het nog eens proberen. De bemanning had goed voor zijn schip gezorgd en al gauw leek alles bij het oude. Hij voer weer op zijn eigen boot en verdiende weer wat geld voor zijn vrouw en kinderen. Nu varen ze de vrijheid tegemoet. In een scheepje van dertien bij twee en een halve meter met veertig' mensen aan boord. In het voorschip liggen tien matrassen. De boot is zo goed en zo kwaad het kan dicht gemaakt met plastic en zeildoek. Het is overvol in het kleine schip, maar iedereen is vol goede moed. Moeder en Chau en Loan liggen dicht tegen elkaar aan op één van de matrassen. Ze slapen, ze hebben niets gemerkt van het korte oponthoud. Ze zijn niet wakker geworden van het aanslaan van de motor. Ook de andere kinderen slapen door. De mannen hurken bijeen overal waar nog een plaatsje is. Minh staat in de kleine stuurhut. Als straks de zon opkomt zullen ze niets meer kunnen zien van het land, dat ze verlaten hebben. Schuin voor hen, in het zuidwesten is de vrijheid, daar koersen ze op af.

Zijn we er bijna?

Midden, op het wijde water van de Zuid-Chinese Zee vaart een vissersscheepje. Op die oneindige waterplas-lijkt, het nog kleiner en nietiger dan een notedop. De motor tuft zacht en vanaf de mast tot aan de voorplecht zijn een paar stukken zeildoek gespannen. Het scheepje ligt diep in het water en lijkt bijna niet vooruit te komen. Onder het zeildoek hokken meer dan twintig, mensen bijeen. Vrouwen en kinderen, die de felle stralen van de zon zo proberen te ontwijken. In de schaduw van de kleine stuurhut ruziën een paar opgeschoten jongens. Een man maakt er hardhandig een einde aan. „En geen gejank, anders houd ik je een poosje buitenboord".

De nacht is voorbij. Stralend is de zon opgekomen en naarmate ze hoger klimt, verdwijnt de angst om door een patrouilleboot aangehouden te worden.

Het lijkt een pleziertochtje te worden. Maar het zonnetje vergalt dat plezier al gauw. De hitte wordt ondragelijk. Ook onder de uitgespannen stukken zeil is geen verkoeling te vinden. De kinderen die de hele nacht geslapen hebben, worden lastig. Ze zeuren voortdurend om water en kleine ruzietjes laaien iedere keer op.

In een hoekje van de stuurhut hurkt Chau. Hij mag van vader daar zitten, als hij zich maar koest houdt. Zijn donkere ogen kijken trots naar die sterke vader, die zo goed de weg weet op die grote zee. Chau twijfelt er niet aan of ze zullen veilig in dat andere land komen. Hij wil zo graag vragen of ze er nog niet zijn, maar hij durft niet goed. Vader heeft daarnet een hevige ruzie gehad met één van de mannen, die een blik benzine niet goed had afgesloten. Nu ziet Chau alleen maar vaders rug en die ziet er zo streng uit.

„Vader", probeert hij voorzichtig, „zijn we er bijna? "

„Nog twee nachtjes varen Chau en als je dan wakker wordt kun je het land zien". Vaders stem klinkt niet boos. Chau waagt het te gaan staan, zijn benen prikken zo. „Hoe heet dat land, vader? "

„Maleisië, Chau", antwoordt vader, „maar nu moet je weer gaan zitten en niets meer vragen".

Gehoorzaam hurkt Chau weer in zijn hoekje. Vantussen zijn kapotte kiel uit haalt hij een plaatje tevoorschijn, 't Is wat gekreukeld, maar je kunt nog heel goed zien wat er op staat. Veel langer dan een jaar geleden kreeg hij het van de meester. Hij heeft het zuinig bewaard. De letters die onder het plaatje staan kun je bijna niet meer lezen, maar dat is niet erg. Die kent hij uit zijn hoofd: „Meester behoed ons, wij vergaan". Dat hoeft hij niet te bidden, want de zee is zo glad als een spiegel. Maar als het gaat stormen, en dat kan best, want ze moeten nog twee nachten varen, dan zal hij ook tot de Iieere Jezus bidden, net als de discipelen. Chau is zo verdiept in de overbekende voorstelling, dat hij niets hoort van het gesprek tussen vader en Feng, één van vaders bemanningsleden. Hij ziet ook niet dat de zon af en toe wegschuilt achter dunne nevels, die vuile vegen maken aan de blauwe-lucht.

Een nijdige wind doet het. water van de zee rimpelen.

„Daar zou wel eens storm op af kunnen komen Feng", zegt vader terwijl hij bezorgd over het water tuurt,

't Is alsof de grijze nevels vader gerust willen stellen. Ze waaieren uiteen en trekken zich laag aan de horizon terug. De zon zendt haar stralen weer ongehinderd van uit de helblauwe hemel naar beneden en het water van de zee is weer even rimpelloos als daarnet. Maar vader vertrouwt het niet. Hij wijst naar het noordoosten. Daar vormen de nevels zich tot dikke wolken die als een vijandelijk leger optrekken om de nu nog blauwe lucht te veroveren. Chau merkt niets; hij is over z'n plaatje in slaap gevallen.

De storm

't Is nacht geworden. Weer liggen de moeders met hun kinderen op de matrassen in het voorschip. De stukken zeildoek, die de felle zonnestralen moesten tegenhouden worden nu, als: beschutting voor de nacht gebruikt. De mannen hebben ze zo strak mogelijk over het voorschip gespannen. Ze houden het water tegen, dat opspat tegen de boeg. De vrouwen en kinderen liggen nu tenminste droog.

Vader Minh heeft gelijk gekregen. De wind is opgestoken, de zee is ruw geworden en aan de wijde horizon flitsen felle bliksemstralen door de lucht en rólt de donder. Met vrees in het hart is de nacht tegemoet gezien. In het voorschip is het stil geworden. Alleen de allerkleinsten zijn in slaap gevallen. De anderen liggen angstig te luisteren naar het snel naderbij komende onweer. Geen ogenblik ligt het vissersscheepje stil.

Plotseling, geheel onverwachts verandert een gierende, fluitende rukwind de golven om. het schip m een kokende zee. Het schip draait als een tol in het rond en smakt dan met geweld in een hreed diep golfdal. Daar blijft het even liggen als in de muil van een hongerig roofdier, dat zijn kaken straks samen zal klappen om het in één hap te verslinden. Maar nee, die kaken wijken uiteen en uit de onzichtbare diepte duikt een reusachtige golf op, die het scheepje optilt en er brullend mee vandoor gaat.

Chau ligt verstijfd van schrik, Loan klemt zich gillend van angst aan moeder vast, die haar dioht tegen zich aandrukt. Blauwgele bliksemstralen zetten de kleine boot ieder ogenblik in een helle gloed "en knetterend overstemmen de donderslagen het geweld van de storm.

In de kleine stuurhut waar vader en Feng met vereende krachten het schip met de kop in de wind proberen te houden is de chaos volkomen. De beide mannen hebben door de schok hun evenwicht verloren. Feng is met een klap tegen de deur geslagen en de toch al niet zo stevige deur wordt uit zijn hengsels gerukt en slaat open. Vader weet zich nog net vast te grijpen aan de ijzeren staaf die op heuphoogte rondom in de hut is aangebracht. Het roer draait als dol in het rond.

Kinderen gillen, moeders roepen om hulp, mannen vloeken.

Feng is tussen een paar watervaten terechtgekomen. Versuft blijft hij een ogenblik liggen. En de wind en de golven spelen hun wrede spel met het hulpeloze schip en zijn radeloze bemanning.

Chau ligt als een angstig vogeltje weggekropen tussen moeder en de zijkant van het scheepje. Z'n hartje bonkt, z'n ogen heeft hij stijf dichtgeknepen.

De matrassen zijn kletsnat van het overkomende water en er is nergens een plekje te vinden waar je nu eens heel even stil kvmt liggen.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1980

Daniel | 28 Pagina's

HEERE, BEHOED ONS, WE VERGAAN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1980

Daniel | 28 Pagina's