Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

En leid ons niet in verzoeking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

En leid ons niet in verzoeking

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Schuld en macht

In de vijfde bede heeft de Heere Jezus Zijn discipelen leren bidden om vergeving van de schuld der zonde. Dat gebed is noodzakelijk voor ieder. Noodzakelijk, maar niet genoeg! Immers, schuld is maar één kant van de zonde. De zonde maakt ons tot schuldenaars aan het recht van God, dat van de zondaar volkomen betaling eist

Maar de zonde heeft nog andere facetten. Zo is de zonde niet alleen schuld voor God, maar de zonde is ook een verschrikkelijke macht in ons leven. Een macht, die veel sterker is dan wij. Een macht, die wij van nature slaafs en onderworpen dienen.

Die macht manifesteert zich in onze hartstochten, in onze driften, in ons hunkeren en verlangen naar de zonde. Laten wij toch niet denken, dat wij van nature zo graag de Heere zouden willen dienen, zo'n gewillig hart zouden hebben.... Sommige mensen wekken die indruk wel eens: , , Ik vraag zo vaak om een nieuw hart, en ik krijg het maar niet...." Laten wij onszelf niets wijsmaken! Wij willen niet, dat God Koning over ons zijn zou. Wij kleven met alle vezels van ons bestaan aan de dienst van onze zonden en boezemzonden vast Zo is de zonde niet alleen schuld, maar ook macht in ons leven.

Maar hoe is dat nu bij Gods kinderen? Wat de schuld van de zonde betreft hun ogen zijn daarvoor geopend. Die schuld is in hun leven gaan drukken, gaan smarten.

Er is in hun hart iets gaan leven van dat woord uit Psalm 51: , 'k Erken mijn schuld, die U tot straf bewoog; Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig!" Zij gaan hongeren en dorsten naar een volkomen gerechtigheid, waarmee zij voor God kunnen bestaan, en die hun schuld kan bedekken. En hoe staat het bij Gods kinderen met de macht van de zonde? Dienen zij de zonde nog, zoals alle mensen? Nee, dat kan niet meer. Luister maar naar de apostel der heidenen: Wij, die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven? De zonde zal over u niet heersen, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade " (Romeinen 6 : 2, 14). De macht van de zonde is in het leven van Gods kinderen gebroken. Dat gaan zij ook zo hartelijk begeren, dat die macht steeds méér breken mag. Zij krijgen een verlangen om Gods Beeld weer te gaan vertonen, waarmee zij in de schepping waren versierd. Als ik het eens wat dogmatisch zeggen mag: ij gaan niet alleen vragen in hun gebed om de rechtvaardigmaking (waarin de schuld van de zonde vergeven wordt), maar zij gaan óók smeken om de heiligmaking, waarin de smet van de zonde wordt weggewassen, maar waarin ook de macht van de zonde wordt gebroken. Hier hebben wij nu precies het onderscheid tussen de vijfde en 'de zesde bede: n de vijfde bede ging hét vooral om de rechtvaardigmaking, in de zesde bede vraagt Gods Kerk vooral om de heiligmaking.

Het mag voor ons allen wel een persoonlijke vraag zijn, hoe dat in óns leven ligt. Wij vragen graag: „Vergeef ons onze schulden". Een kleuter buigt zijn knieën al, en vraagt om een nieuw hart. Ontelbare malen prevelt een mens: „Heere, bekeer mij toch!"

Maar hoe staat het met de zésde bede in ons leven? Is er in ons hart ook een begeerte, van de macht en de slavernij der zonde verlost te mogen worden? Of begeren wij wel een schuldvergeving, om straks ten hemel te kunnen gaan, maar geen leven, vrij en verlost van de zonden? Luther heeft eens gezegd: als iemand vraagt om schuldvergeving, zonder dat hij tegelijkertijd van de zonde walgt en die vliedt, dan is zijn gebed voor God een gruwel. Wat is het verschrikkelijk, als een

mens bidt om de vergeving van zijn zonden, en inmiddels diezelfde zonden met twee handen krampachtig vasthoudt...

Wat is verzoeking?

Wij zagen zo even, dat de macht van de zonde in het leven van Gods kinderen is gebroken. Dat wil niet zeggen, dat die macht er niet meer is! Denk eens aan David, de man naar Gods hart die in één ogenblik in de vreselijke zonde met Bathseba viel. Zie eens naar Petrus, die toen hij méénde te staan, zo verschrikkelijk viel! De macht van de zonde is in het leven van Gods volk weliswaar een gebroken macht maar daarom toch nog steeds een vreeswekkende macht een smartelijke werkelijkheid. Er komt in hun hart een onophoudelijke strijd tussen de macht van de zonde, die nog, ofschoon gebroken, in hen overgebleven is, en het nieuwe leven, dat door God in de wedergeboorte is gewerkt In die strijd leren wij twee dingen kennen: in de eerste plaats de ontzettende macht van onze doodsvijanden, en in de tweede plaats eigen zwakheid. En daarom vraagt nu de Kerk des Heeren in de laatste bede: „En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze!"

Leid ons niet in verzoeking. Deze bede heeft al heel wat vragen opgeroepen Men heeft zich afgevraagd, of God wel ooit een mens in verzoeking leidt. De Heere dwingt of dringt toch de mens nooit tot de zonde? Een heilig God kan toch nooit Auteur, Bewerker van de zonde zijn? Om het antwoord op deze vragen te vinden, moeten wij eerst goed zien, wat eigenlijk een verzoeking is. De Heilige Schrift spreekt over verzoeking op drieërlei manier:

- de mens kan God verzoeken. Hij kan dat doen, door óf met Gods alwetendheid te spotten (zoals Ananias en Saffira deden, Handelingen 5 : 9), óf met Gods almacht dit laatste bijvoorbeeld door zich nodeloos en roekeloos in gevaar te brengen (vgl. Mattheüs 4 : 7). - God kan een mens verzoeken. Hier kan verzoeken niet de betekenis hebben van het trachten tot zonde te brengen, aangezien toch Jakobus zegt dat God op zulk een wijze niemand met het kwade verzoekt (Jakobus 1:13). Hier heeft het woord verzoeken de betekenis van toetsen, beproeven. Zó verzocht God Abraham (Genesis 22 : 1). Hij bedoelde niet Abraham tot een zondig mensenoffer te brengen, maar Hij toetste hem, om te doen uitkomen, dat Abraham God vrezende was, en de Heere liever had dan zijn eigen kind, en om op deze wijze Abrahams geloof te louteren.

Dit is het vijfde artikel van een serie over het „ Onze Vader”. De abdere artikelen zijn geschreven door ds. A. Hofman, ds. J. Driessen, ds. J. J. van Eckeveld en ds. J. J. Tanis.

- de boze kan ons verzoeken tot het kwade. Wie de boze is? In de eerste plaats de duivel, de vorst der duisternis. Toch trekt de Heidelbergse Catechismus bij de behandeling van de zesde bede de kring wijder, wanneer wij lezen in Zondag 52: „ en daartoe onze doodsvijanden, de duivel, de wereld en ons eigen vlees niet ophouden ons aan te vechten...."

Wanneer nu in de zesde bede gevraagd wordt „Leid ons niet in verzoeking", dan wordt door het daar aanstonds bijgevoegde

„Maar verlos ons van de boze" reeds duidelijk, aan welke van de drie vormen van „verzoeking" wij bij deze bede te denken hebben. Ongetwijfeld aan de derde! Gods Kerk smeekt hier, of de Heere haar niet overgeven wil aan de listige en sterke pogingen van haar vijanden, om haar tot zonde te bewegen. Doet de Heere dat dan wel eens? Laat God Zijn volk wel eens los? Ursinus geeft op deze vraag ten

En leid ons niet in verzoeking

antwoord, dat God soms de verstokte zondaar in de macht van de zonden overgeeft, zoals de Overheid een misdadiger aan een beul geeft, om aan hem de rechtvaardige straf te voltrekken. Daarmee wordt God echter niet tot Auteur van de zonde, maar ontvangt de zondaar het loon van zijn eigen ongerechtigheid. Nu zal de

Heere Zijn volk nooit overgeven aan het oordeel der verharding. Daarvoor blijven zij bewaard.

Toch laat God Zijn kinderen in Zijn goddelijke wijsheid wel eens een ogenblik gevoelen, wat er van hen worden zou, als

Hij hen los zou laten. David moest dat gevoelen, toen hij op die namiddag wandelde op het dak van zijn paleis en vandaar Bathseba zag. Petrus gevoelde dat, toen hij, die met zoveel ophef had beweerd nóóit aan zijn Meester geërgerd te zullen worden, Hem met eedzwering verloochende. Job gevoelde dat, toen hij de dag van zijn geboorte vervloekte, nadat hij toch eerst zo goed van God gesproken had, en alles goed had mogen keuren wat de Heere deed. En al Gods kinderen leren in hun leven, wat er van hen terecht zou komen, als de Heere hen over gaf aan de dwaasheid van hun hart en aan de begeerte van hun doodsvijanden. Wat heeft daarom de Catechismus precies de kérn van de zaak geraakt in dat schone antwoord 127:

„Dewijl wij van onszelven alzo zwak zijn, dat wij niet een ogenblik zouden kunnen bestaan, en daartoe onze doodsvijanden, de duivel, de wereld en ons eigen vlees, niet ophouden ons aan te vechten; zo wil ons toch staande houden en sterken door de kracht Uws Heiligen Geestes, opdat wij in deze geestelijke strijd niet onderliggen, maar altijd sterke wederstand doen, totdat wij eindelijk ten enenmale de overhand behouden."

Staande gebleven

Gelukkig, wie van die geestelijke strijd iets kennen mag. Zo iemand is door genade bang geworden van de zonde. Hij leert eigen zwakheid verstaan. Een mens is nooit in groter gevaar, dan wanneer hij zijn eigen zwakheid niet kent. Velen overschatten zichzelf schromelijk. Zij menen, dat de TV hen geen kwaad doet, omdat zij immers „de knop om kunnen draaien". Zij komen rustig op allerlei plaatsen waar Gods Naam misbruikt wordt Zij kennen eigen zwakheid niet. Wie zichzelf zó moedwillig in de verzoeking van de zonde brengt, en inmiddels durft te bidden: „Leid ons niet in verzoeking", verzoekt Gód!

Er is voor Gods Kerk maar één mogelijkheid om staande te blijven in de strijd met de drie doodsvijanden. Dat is, wanneer zij in het diepe besef van eigen krachte-loosheid en zondigheid een oog op Hem mag slaan, Die Zijn openbare omwandeling hier op aarde ermee begon, verzocht te worden door de duivel. Wij lezen zelfs van Hem, dat Hij door de Geest (!) werd weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden door de duivel (Mattheüs 4:1).

Dat is wat! De Geest Gods leidde de

Heere Jezus tot de verzoeker! Veertig dagen en veertig nachten heeft satan gepoogd Hem op de zeef te nemen. Tenslotte liepen satans pogingen uit op de drie vreselijke verzoekingen, die ons beschreven staan in Mattheüs 4. Wat is het een troost voor Gods Kerk, dat haar Koning toen niet viel! Drie malen weerstond Hij de duivel met dat majesteitelijke machtswoord: „Er staat geschreven!" In de overwinning van hun Koning ligt voor Gods kinderen, hoe vaak zij hier in de verzoekingen ook struikelen, toch de waarborg van hun eeuwige zaligheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1983

Daniel | 34 Pagina's

En leid ons niet in verzoeking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1983

Daniel | 34 Pagina's