Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De brief aan TITUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De brief aan TITUS

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. HOE LEES JE JM BIJBEL?

Bijbellezen? Een vanzelfsprekende zaak, zegje misschien. Toch is dat niet zó vanzelfsprekend, want hoeveel jongeren en ouderen laten tegenwoordig de Bijbel maar voor wat ze is? Het geregelde bijbellezen is een goede gewoonte. De Heere Jezus roept op tot onderzoek van de Schriften. „Onderzoek de Schriften; want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben; en die zijn het, die van Mij getuigen" (Joh. 5 : 39). In de Schrift is het eeuwige leven te vinden.

Het komt er wel op aan hóe je de Bijbel leest. Je mag de Bijbel onderzoeken, nauwkeurig lezen en herlezen. Voor een goed begrijpen is het nodig te letten op de plaats die een bepaald gedeelte in de Bijbel gekregen heeft, je af te vragen wat de achtergronden zijn van de brief aan Titus. Toch is dit niet het belangrijkste. Want je leest niet een menselijk boek, maar het Woord van de levende God. Als je dat beseft, ga je de Bijbel anders lezen: eerbiedig, bevend, biddend om de verlichting door de Heilige Geest. Dan pas ga je er werkelijk iets van verstaan!

B. ACHTERGRONDEN

1. Pastroale brleven

Na de Handelingen der apostelen vind je in je Bijbel de brieven van Paulus. De meeste van deze brieven zijn direkt aan een bepaalde gemeente gericht. Een uitzondering hierop vormen de brieven aan Timotheüs, Titus en Filemon. Die zijn in eerste instantie aan één persoon gericht. Bij nauwkeurig lezen valt op dat de brieven aan Timotheüs en Titus veel gemeenschappelijk hebben. Ze zijn geschreven aan de naaste medewerkers van Paulus en gaan over de uitoefening van hun ambt. Gewoonlijk wordt daarom aan deze drie brieven dan ook een gemeenschappelijke naam gegeven: de pastorale brieven (pastoraal betekent herderlijk). Ie vindt er een groot aantal herderlijke vermaningen in over het werk in de gemeente. Verder hebben deze brieven eenzelfde historische achtergrond: ze zijn ongeveer in dezelfde tijd geschreven. Daarom is het goed ze steeds met elkaar te vergelijken.

2. Titus

Wie Paulus is, weet je uit de bijbelse geschiedenis. Maar wie is Titus? Je leest niet zoveel over hem in de Schrift. In de Handelingen komt hij niet voor. Uit Galaten 2 blijkt dat hij een heiden van geboorte is. Daarom is het niet nodig dat hij besneden wordt. Verder lees je daar dat hij met Paulus naar de vergadering in Jeruzalem gaat (over deze vergadering kun je meer lezen in Hand. 14). Vanaf de eerste zendingsreis is Titus dus bij Paulus als zijn medewerker.

Waarschijnlijk is Paulus het middel geweest tot zijn bekering, want Paulus noemt hem zijn „oprechte zoon in het geloof' (Titus 1 : 3). Als je de tweede Korinthebrief leest, krijg je van Titus de • indruk van een moedig, taktvol en besluitvaardig man (zie bijv. 2 Kor. 8 : 16 e.v.). Bovendien blijkt ook daar de persoonlijke band van liefde en vertrouwen tussen Paulus en Titus.

Volgens de traditie (het apokriefe geschrift „De Handelingen van Titus") is Titus op 93-jarige leeftijd op Kreta gestorven.

3. De tijd

In Titus 1 : 5 lees je dat Paulus Titus op het eiland Kreta heeft achtergelaten. „Om die oorzaak heb ik u te Kreta gelaten, opdat gij, hetgeen nog ontbrak, voorts zoudt te recht brengen, en dat gij van stad tot stad zoudt ouderlingen stellen, gelijk ik u bevolen heb".

Het is de bedoeling dat Titus daar het werk voortzet. Aan het slot van de brief (3:12) blijkt, dat de apostel van plan is Titus door een andere medewerker, Artemas of Tychikus, te laten aflossen. „Als ik Artemas tot u zal zenden, of Tychikus, zo benaarstig ik u tot mij te komen te Nikopolis; want aldaar heb ik voorgenomen te overwinteren". Wanneer deze gekomen is, moet Titus naar Nikopolis gaan, waar Paulus de winter wil doorbrengen. Meestal wordt aangenomen, dat hier Nikopolis in Dalmatië bedoeld is (dit ligt ten noorden van Griekenland aan de Adriatische Zee).

Opvallend is dat in 2 Tim. 4:10 wordt gezegd, dat Titus naar Dalmatië is vertrokken.

De vraag is nu: in welke periode van Paulus' leven passen deze gegevens? Je stuit dan op grote moeilijkheden. Wel wordt in Hand. 27 een kort verblijf van Paulus op Kreta vermeld (reis naar Rome).

Maar toen heeft Paulus geen plan kunnen maken om in Dalmatië te overwinteren!

Nergens lezen we ook dat Titus dan bij hem is. In de Handelingen wordt Titus zelfs nergens als reisgezel of medewerker van Paulus genoemd.

Verder verschilt de brief aan Titus duidelijk van de vroegere brieven van Paulus (zie onder 4). Er is wel grote overeenkomst met 1 Timotheüs. Maar voor de datering van 1 Timotheüs binnen de tijd van Handelingen zijn nog groter problemen. Paulus schrijft namelijk aan Timotheüs dat hij in Efeze moet blijven (1 Tim. 1:3).

Maar volgens Hand. 19 : 22 is Timotheüs naar Macedonië gegaan en blijft Paulus achter te Efeze, en in Hand. 20 reist Timotheüs vooruit naar Troas.

De konklusie moet wel zijn dat zowel 1 Timotheüs als Titus in een andere situatie is geschreven, dan die je in de Handelingen vindt. Meestal wordt gedacht aan de tijd na de eerste gevangenschap van Paulus, dus de tijd na Hand. 28. Wellicht heeft Paulus na z'n vrijlating Kreta bezocht.

Aangenomen wordt dat Paulus in 66 of 67 de marteldood te Rome is gestorven. De tijd waarin de brief aan Titus is geschreven zal liggen tussen 62 en 66 na Chr.

4. Het eigen karakter

De pastorale brieven dragen een zeer persoonlijk karakter doordat ze aan één persoon gericht zijn. Vaak is de toon vertrouwelijk: mijn oprechte zoon in het geloof' in het begin van de brieven. Wat aan deze brieven ook een speciaal karakter geeft is, dat Paulus ze geschreven heeft aan het eind van z'n leven. De nadruk komt in deze brieven vooral te liggen op het bewaren van datgene wat eenmaal verkondigd is. Het gaat om het bewaren van het „toebetrouwde pand": O Timotheüs, bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer hebbende van het ongoddelijke ijdel roepen, en van de tegenstellingen der valselijk genaamde wetenschap" (1 Tim. 6 : 20). Tegelijk wordt aandacht gevraagd voor het kerkordelijke (de ambten) en de bestrijding van de opkomende dwaalleer.

Enkele opvallende kenmerken van de pastorale brieven zijn verder:

a. Je treft een ander woordgebruik aan dan in de vroegere brieven van Paulus. Bekende woorden als verbond en gerechtigheid maken plaast voor nieuwe begrippen als godzalig, matig, een goed en rein geweten. Dit kan samenhangen met de onderwerpen die aan de orde komen.

b. Over de kerk wordt gesproken als „een pilaar en vastigheid der waarheid": Maar zo ik vertoef, opdat gij moogt weten, hoe men in het huis Gods moet verkeren, hetwelk is de Gemeente des levenden Gods, een pilaar en vastigheid der waarheid" (1 Tim. 3 : 15). Grote nadruk ligt op de „leer": Heb acht op uzelven en op de leer; volhard daarin; want dat doende, zult gij en uzelven behouden, en die u horen" (1 Tim. 4 : 16). De ambtsdragers die aangesteld worden, moeten onberispelijk zijn in levenswandel (1 Tim. 3 en Titus 1).

c. Het geloof duidt niet zozeer het persoonlijk geloof (de daad) aan, maar meer de „gezonde leer" (de inhoud van het geloof).

d. De dwalingen zijn ook anders dan vroeger (zie verder onder „de inhoud").

Op grond van deze kenmerken hebben zelfs vele geleerden gemeend te moeten zeggen dat de pastorale brieven niet van Paulus kunnen zijn. Dit gaat natuurlijk lijnrecht in tegen het begin van deze brieven, waar Paulus nadrukkelijk als schrijver genoemd wordt. Bij zulke geleerden zie je wat de vruchten zijn van een niet willen buigen voor het gezag van Gods Woord. Dan gaat het verstand heersen over de Bijbel.

c. DE INHOUD

Voordat je je in een bepaald bijbelgedeelte van de brief aan Titus gaat verdiepen is het goed eerst eens te letten op de globale inhoud. Die valt in de volgende delen uiteen:

1 : 1-4 opschrift en zegengroet 1: 5-9 aanstelling van ouderlingen 1: 10-16 waarschuwing tegen dwaalleraars 2: 1-10 voorschriften voor de gemeenteleden 2 : 11-15 motivering van de voorschriften 3 : 1, 2 voorschriften met betrekking tot overheid en medemens 3 : 3-8 leven vóór de bekering; bekering en oproep 3 ; 9-11 waarschuwing tegen strijdvragen 3 : 12-15 persoonlijke mededelingen en slot

Je ziet dat de kring eigenlijk steeds breder wordt: Titus, de ambtsdragers, de gemeente, overheid en maatschappij, om daarna weer bij Titus te eindigen. Je kunt de inhoud ook terugbrengen tot vier thema's:

- de ambten - de dwaalleraars - de houding van de gemeenteleden opzichte van elkaar - de houding van de gemeente naar buiten

Daarnaast vind je nog een aantal raadgevingen die vooral op Titus betrekking hebben. Al met al een aktuele brief!

1. De ambten

Onmiddellijk na de groet komt Paulus tot zijn eigenlijke onderwerp. Titus moet in alle gemeenten ouderlingen (oudsten) aanstellen. Deze ouderlingen moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen. De nadruk valt daarbij op een christelijke levenswandel. Onberispelijk moet hij leven. Het gaat om de goede naam van de ouderling, de naam van de gemeente, en ten diepste om Gods Naam. Want de ouderling is een huisverzorger Gods: Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een huisverzorger Gods, niet eigenzinnig, niet genegen tot toornigheid, niet genegen tot de wijn, geen smijter, geen vuil-gewin-zoeker" (1 : 7). Hij is geroepen om het goed van zijn Heere te beheren. Paulus wijst in dit verband op een aantal heel praktische dingen, waaraan de ambtsdrager moet voldoen. Lees ze maar eens na! Wat komt het er nauw op aan. Zonder Gods genade en een teer leven in de vreze des Heeren is het onmogelijk om ambtsdrager te zijn.

Paulus, beter de Heere Zelf, wijst op de noodzakelijkheid van ambtsdragers in de kerk. Het ambt staat zeer hoog in de Bijbel. Het is goed om dat te bedenken in onze tijd. Je kunt dan aan verschillende dingen denken.

In een tijd waarin gezag en gehoorzaamheid niet zo populair zijn, is het extra moeilijk om ambtsdragers te hoogachten. De moderne mens erkent niemand boven zich, maakt zelf wel uit wat goed en kwaad is.

Juist in een tijd waarin de wereldgelijkvormigheid van de kerk om zich heen grijpt, zullen getrouwe ambtsdragers het niet gemakkelijk hebben.

En dan zijn er nog groepen die principieel tegen het ambt zijn: zij n erkennen alleen het ambt aller gelovigen. Volgens hen zijn de ambten pas na Paulus ingesteld. In Paulus' tijd zouden de gemeenten geleid worden door mensen die bijzondere gaven van de Heilige Geest hebben (tongentaai, profetie). De overgang naar de aanstelling van ambtsdragers betekent voor hen een achteruitgang. Het frisse, spontane gemeenteleven van de eerste christengemeenten wordt dan verdrongen door officieel aangestelde ambtsdragers. Is dat juist?

Je leest in Handelingen aL eerder over aangestelde ambtsdragers: „Maar hij zond van Miléte naar Efeze, en hij ontbood de ouderling der Gemeente. Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners heeft gesteld, om de Gemeente Gods te weiden, welke Hij

verkregen heeft door Zijn eigen bloed" (Hand. 20 : 17, 28). Ook in Filippensen 1 : 1 (een vroegere brief van Paulus) wordt duidelijk over opzieners en diakenen gesproken. Is dat dan soms ook al verzakelijking? In de eerste christelijke gemeenten staan ambt en bijzondere geestesgave (charisma) als gelijkwaardig naast elkaar. Er is immers verscheidenheid van genadegaven. Het ambt is ook gave van de Geest! (1 Kor. 12 : 28-30; Ef. 4 : 1-12). Ambt en charisma vormen dus geen tegenstelling. Het heeft de Heere goed gedacht om Zijn kerk na pinksteren door middel van ambtsdragers te laten regeren.

2. Dwaalleraars

De strenge eisen voor ambtsdragers zijn ook nodig in verband met de opkomende dwalingen in leer en leven. Paulus waarschuwt met felle en scherpe woorden tegen deze dwaalleraars (ijdelsprekers, verleiders). De ouderlingen moeten vasthouden aan de gezonde leer zodat ze deze dwaalleraars kunnen weerleggen (1 : 9).

Het is niet zo eenvoudig om de aard van de dwaalleer nauwkeurig vast te stellen. Blijkbaar zijn er joodse elementen aan te wijzen: it de besnijdenis (1 : 10), joodse fabelen (1 : 14). Ook wordt zedelijke verdorvenheid genoemd als kenmerk van de dwaalleraars (1 : 16).

De dwaalleraars vallen het christelijk geloof niet openlijk aan, maar proberen het met hun denkbeelden te vervalsen.

Het lijkt namelijk te gaan om een uiterlijke kwestie: om de vraag wanneer je rein bent. De dwaalleraars zeggen dat je door ascese (onthouding van spijzen en drank) reinheid en heiligheid verkrijgen zult. Ze doen een beroep op de inzet van de mens. Dat spreekt wel aan.

Maar Paulus stelt daar tegenover dat alles wat als gave en instelling van God te waarderen is, rein is, geoorloofd is voor de gelovigen (1 : 15). Juist de innerlijke onreinheid van de dwaalleraars doet hen zoeken naar reinheid en heiligheid in eigenzinnige en niet door God bevolen wegen. Ten diepste verloochenen ze God door hun werken. Het is de weg van de goede werken waardoor ze zalig willen worden. En daarmee wordt het evangelie van Jezus Christus verloochend! Bovendien is het de dwaalleraars te doen om financieel voordeel (1 : 11). Ze moeten scherp bestraft worden.

3. Houding tegenover de overheid en je naaste

Een christen wordt ook gekend aan zijn houding in staat en maatschappij (3:1 en 2). In het vijfde gebod wijst de Heere er al op, dat gehoorzaamheid aan de overheid een fundamentele eis is. De overheid staat niet slechts feitelijk aan het hoofd, maar is ook wettelijk door de Heere met machtsbevoegdheid bekleed. Ze is een instelling van God. Ze is Gods dienares en draagt het zwaard niet tevergeefs (Rom. 13). Christenen behoren dus aan de overheid gehoorzaam te zijn. Het christendom mag nooit de indruk wekken de staatkundige of maatschappelijke orde op een revolutionaire wijze omver te willen werpen. Zelfs tegenover de roomse overheid en het plaatselijk bestuur vind je bij Paulus een heel positieve houding. Niet slechts onderwerping, maar ook gehoorzaamheid (dus met innerlijke overtuiging). Gehoorzaamheid is dus het eerste waartoe een christen als burger verplicht is. Daarbij komt nog een algemene eis: ot elk goed werk bereid zijn. Dat geldt niet alleen tegenover de overheid, maar tegenover alle mensen. Als er goed werk te verrichten is, moet een christen present zijn. Hij moet dan alle bereidwilligheid tonen en blijk geven van zijn ware gezindheid.

Omgekeerd moet hij zich wachten voor allerlei dingen die de samenleving met anderen vergiftigen. Opnieuw noemt Paulus heel konkrete dingen: et kwaadspreken en ruzie zoeken. Christenen moeten juist bescheiden en zachtmoedig zijn. Ze moeten dat zijn tegenover alle mensen. Dat valt niet altijd mee! In hun hele levenswandel moeten ze navolgers van Christus zijn (Matth. 11 : 29).

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1983

Daniel | 33 Pagina's

De brief aan TITUS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1983

Daniel | 33 Pagina's