Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In zijn plaats

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In zijn plaats

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is vier dagen later. De dag begint zoals altijd. Om 5 uur springt het licht aan in de barakken en een stem door de luidsprekers brult: „Appèl!" Stephan schrikt wakker. Ondanks de kou slaapt hij goed. Als hij, geknield bij zijn krib, zijn morgengebed bidt, schiet het door hem heem: „Vandaag is het zondag!" Het is alsof Slavomir deze gedachte gehoord heeft. Hij schreeuwt plotseling: „Hé dominee, 't is rustdag vandaag. Ik ga met je mee als je het de kommandant vertelt." Stephan staat op en glimlacht even. Hij kijkt Slavomir vriendelijk aan. „Ik heb al Iemand Die met me meegaat." Slavomir vergeet te vloeken van verbazing. „Wie dan? " Hij kijkt rond. „Jij Sergei? Ga jij met hem mee? " Sergei schudt zijn hoofd. „Jij soms Iwan? " Nee, Iwan ook niet. „Vertel op, dominee, wie heb je uitgekozen? 't Valt me eigenlijk tegen, dat je niet alleen durft." Het is heel stil geworden in de barak. Sommigen hangen nog wat slaapdronken over de rand van hun krib. Anderen komen wat dichterbij en kijken de kleine dominee nieuwsgierig aan. De meesten hebben geen hekel aan hem. Ze waarderen hem om zijn gelijkmatig humeur en zijn vriendelijkheid. Stephans donkere ogen stralen, zijn magere gezicht is één glimlach. „God gaat met me mee, Slav", zegt hij rustig.

God is goed

In de snerpende oostenwind, de handen op de rug gebonden zit Stephan Komenos in de sneeuw. De kommandant was des duivels geweest toen Stephan zei dat hij vandaag niet kon werken. „Mijn God verbiedt me op Zijn dag arbeid te verrichten die onnodig is." „Ik heb met jouw God niks te maken!" had de kommandant geschreeuwd. „Jij werkt vandaag en daarmee uit!" Maar Stephan had geweigerd. „Ik moet de Heere meer gehoorzamen hierin dan de mensen." De officier was paars aangelopen van woede. „We zullen eens zien wie jij gehoorzaamt!" Hij wenkte een soldaat. „Breng hem naar buiten!" De soldaat haastte zich het bevel te gehoorzamen. En daar zit Stephan nu. Langzamerhand voelt hij zijn lichaam verstijven van de kou. In zijn hart is een gebed. „Heere, wie kan bestaan voor Uwe koude? Maar U bent een God van wonderen. Laat mijn vijanden toch niet van vreugde opspringen over mij." In lange rijen trekken de mannen die buiten het kamp werken aan hem voorbij. De meesten zien hem niet eens. Ze hebben genoeg aan zichzelf. Ook Slavomir en Sergei en Iwan lopen langs hem heen. De beide laatsten knikken hem bemoedigend toe, maar Slavomir lacht honend. „Da's lastig bidden, dominee, zo met je handen op je rug. Ik zal een paar extra houtblokken voor je meebrengen, wantje zal het wel koud hebben als we vanmiddag terugkomen!" Stephan knikt hem vriendelijk toe. „God is goed, Slav!" roept hij. Met een verwensing aan Stephan op de lippen, loopt Slavomir met de ander mannen de poort uit. „God is goed, God is goed", klinkt het in zijn oren. Hij balt zijn vuisten. Weg met die woorden! Maar in een eendere cadans, op de maat van de vele voetstappen, hoort hij het „God is goed, God is goed" duizendmaal versterkt opklinken tussen de bomen, tot een bevel een eind maakt aan de mars.

Slav, pas op!

Slavomir werkt die morgen als een razende. Sergei en Iwan blijven hem wat uit de weg. Met geweldige kracht slaat Slav zijn bijl in de stam van een enorm dikke

boom. De stukken vliegen hem om de oren. „God - is - dood - dood - dood!" Bij elke slag spuwt hij die woorden als het ware uit. „God - is-goed-goed-goed", echoën de bijlslagen door het bos. „Goed - goed - goed." Slavomir wordt des duivels. Met verdubbelde kracht hakt hij er op los. De woudreus wankelt onder dat geweld. „Slav!" schreeuwt Iwan plotseling, „Slav, kijk uit!" Hij rukt hem opzij. Een suizend geluid, een gil, dan een dreunende klap. De boom, waar Slavomir zo zonder verstand op inhakte, is neergestort. En onderzijn stam, bewegingloos, dood, ligt Sergei die te laat opzij sprong.

Hij ondersteunde mij

Die avond zitten de meeste mannen van barak 54 nog op de banken bij de kachel als het licht al zeker een uur uit is. Het deurtje van de kachel staat open en in de vuurgloed die naar buiten straalt, zien de gezichten van de gevangenen er gezond en blozend uit. Sommigen hadden wat van hun brood bewaard voor Stephan en Iwan had zelfs kans gezien een kroes koffie mee te brengen, die hij met een triomfantelijk gezicht op de gloeiende kachel had gezet. De kleine man had zijn handen gevouwen en een kort gebed uitgesproken. Niemand had hem bespot of uitgelachen, zelfs Slavomir niet, die met een nors gezicht direkt op zijn bed was gaan liggen. Nu zitten ze stil naar Stephan te luisteren. „Ik moest op eigen kracht naar de barak lopen, maar ik kon het niet", vertelt Stephan. De prettige klank van zijn stem, de rustige manier waarop hij vertelt, houdt de aandacht van een ieder gevangen. „God is zo goed voor me geweest. Ik had het wel koud, zo koud dat ik al gauw totaal verstijfd en gevoelloos was, maar de Heere was dicht bij me. Ik ben op mijn knieën naar de barak gekropen. Dat was een heel eind, maar ik kon onmogelijk rechtop staan. Toen ik binnenkwam stond de kachel roodgloeiend. Wie hem aangestoken had, weet ik niet, maar ik heb er mijn God voor gedankt. Langzaam, heel langzaam kwam er weer gevoel in mijn armen en benen en o, wonder, het deed geen pijn. Nog geen kwartier later kon ik me weer bewegen zoals altijd. En toen jullie binnenkwamen, had ik nergens meer lastvan. Ik leef nog", gaat Stephan verder, „ik mag jullie vertellen hoe goed God is. Sergei is dood." Hier wacht hij even en staart nadenkend in het vuur. „Die boom had mij moeten treffen, ik had daar in zijn plaats moeten liggen." En dan houdt die kleine dominee daar onvoorbereid een korte, maar indringende preek en zijn gloedvolle woorden wedijveren met de gloed van de snorrende kachel. Stil zoeken de mannen hun slaapplaatsen op. Iwan gooit nog een paar houtblokken op het vuur en doet het deurtje dicht. „Welterusten, Stephan", zegt hij zacht.

Hij wil ze vergeven

Diep weggedoken onder zijn vuile deken ligt Slavomir mee te luisteren. De ruwe, onverschillige Slav, die zich lachend stond te warmen bij het vuur dat de dode lichamen verteerde van zijn lotgenoten, wil het niet weten, maar hij is helemaal uit zijn doen. Hij die zonder enig medelijden de doden uit de wagons hielp sjouwen, kan het ongeluk van vanmorgen niet uit zijn gedachtenbannan. „Stommeling!" had de bewaker geschreeuwd, „jij had daarin zijn plaats moeten liggen!" Voor de zoveelste maal gooit hij zich om. Hij vloekt zacht. Hij lijkt wel gek! Ondersteboven van een ongeluk! 't Is jammer van Sergei, het was een geschikte kerel. Wat zegt die vrome vent nou? Had die boom hem moeten treffen in Sergeis plaats? Was dat maar waar geweest, dan waren ze nou van zijn vrome praatjes af. „Ik had daar moeten liggen, mannen. In zijn plaats." Slavomir steekt zijn vingers in zijn oren. „In zijn plaats. In zijn plaats", dreunt en dreint het in zijn hoofd. Zal hij uit z'n krib springen en die vervloekte kerel voorgoed het zwijgen opleggen? Hij balt zijn vuisten, de grofste verwensingen komen in hem op. Maar als de vriendelijke stem van Stephan weer tot hem doordringt, is het alsof er iets knapt bij hem van binnen. Zijn woede ebt weg, de vloeken blijven in zijn keel steken. Hij móét luisteren of hij wil of niet. Nog lang ligt hij wakker. Brokstukken van Stephans preek komen hem steeds weer voor de geest. „Als je je zonden belijdt, Hij wil ze vergeven. Vraag maar of Gods Geest je laat gevoelen datje een zondaar bent. Jezus' bloed reinigt van alle zonden."

Ontsnapt

Maanden zijn voorbijgegaan. Het is weer winter geworden. De eerste sneeuw is al gevallen. Alles gaat zijn gewone gang in het kamp. Alles? Nee, er is iets veranderd. Stephan werd na die zondag niet meer gedwongen in de ski-barak te werken. Hij moet op de zondagen keukendiensten verrichten. 's Morgens geeft hij de gevangenen hun dagelijkse 500 gram brood en

schenkt honderden kroezen thee in. 's Middags vult hij die kroezen met waterige soep en 's avonds met koffie. De grote ketels waarin de soep wordt gekookt en de honderden kroezen moeten worden schoongemaakt en klaargezet voor de volgende dag. Vaak houdt hij in zijn barak 's avonds een korte preek of vertelt hij iets uit zijn leven. Niemand verraadt hem, ook Slavomir niet, al is deze onverschilliger dan ooit. Op een dag worden er bij het ochtendappèl vijfmannen gemist, alle vijf uit barak 54. Het sneeuwt hevig en de kou is doordringend. Het appèl duurt uren. Alle barakken worden grondig doorzocht. Patrouilles met bloedhonden staan gereed om de vluchtelingen te gaan zoeken. „Alle man inrukken, behalve die van 54!" Langzaam komen de gevangenen in beweging. Het is een spookachtig gezicht die honderden levende sneeuwpoppen de appèlplaats te zien verlaten. Sommigen kunnen niet in eigen kracht, zij worden ondersteund door hun kameraden en strompelen op hun bevroren voeten naar de barakken. De kachels zijn uit en daar waar geen voorraadje hout ligt, blijven ze uit. Eerst moet de patrouille terug zijn, dan pas mag er hout gehaald worden. En buiten in de snerpende kou en de steeds dichter vallende sneeuw, wachten de mannen van barak 54 tevergeefs op het bevel dat ze naar hun barak mogen gaan.

Voor elke dag één

„Barak 54 aantreden!" De metalen stem in de luidspreker dringt door tot in alle barakken. Langzaam gaat de deur van nummer 54 open. Eén voor één komen de mannen naar buiten. Tien, twintig, dertig twee en dertig, moe, hongerig en door en door koud. De vluchtelingen zijn niet gevonden. Onverrichterzake zijn de soldaten met de honden tegen de avond teruggekeerd. En al die tijd hebben de mannen van barak 54 buiten op de appèlplaats gestaan. Toen ze naar binnen werden gejaagd, bleven er drie man achter. Dood! Nu is het weer morgen. Stephan strompelt achter Slavomir de barak uit. Iwan kan bijna niet vooruit komen. „Sneller!" jagen de onbarmhartige soldaten hen op. In een lange onregelmatige rij staan ze eindelijk op de appèlplaats. De kommandant gekleed in een dikke bontjas en met glimmend gepoetste laarzen aan zijn voeten, neemt hen minachtend op. Het sneeuwt niet meer, maar de kou is er niet minder om. „Sta rechtop!" snerpt zijn stem plotseling. „Jij daar, zak niet door je knieën!" Iwan doet een verwoede poging om recht te staan. Maar het is vergeefs. „Jullie daar, houdt de vent rechtop!" Stephan en Slavomir sjorren Iwan omhoog. Het is eigenlijk te veel voor Stephan, maar Slavomir, nog ongebroken en sterk ondanks alle ellende, beduidt hem dat hij het wel alleen kan. „De vijfmannen zijn nog voortvluchtig", begint de kampkommandant zijn toespraak. „Dat is jullie schuld. Dat hebben we jullie gister duidelijk uitgelegd. Jullie hadden moeten verhinderen dat zij konden ontsnappen. Voor elke dag dat zij niet gevonden worden, moet één van jullie sterven." De officier zwijgt en kijkt de rij langs om te zien welke uitwerking zijn woorden hebben. Hij kan tevreden zijn. De mannen schrikken op uit hun gevoelloosheid, waarin de honger en de vreselijke kou hen gebracht hebben. Dood!? Maar ze willen nog niet dood, hoe afschuwelijk dit leven ook is! Ook Stephan schrikt op. Sterven? Hij beeft als een riet en dat is niet van de kou! Hij hoort niet wat de kommandant verder nog zegt. Automatisch zet hij zich in beweging als de rij mannen terugloopt naar de barak. Sterven? ! Ha, hoont de duivel. Nou komt het er op aan, man!

Ik kan het niet, Iwan

Die avond zitten de mannen van barak 54 nog lang in het donker bij de roodgloeiende kachel. Er is hout in overvloed. Er was volop soep en brood en koffie, toen ze de barak binnenstrompelden. Ze mochten eten en drinken zoveel ze wilden. Oh, wat ingemeen, wat duivels uitgedacht van de kampkommandant. Hij weet het immers. Als je onverschillig en gevoelloos bent door koude en honger, lijkt het niet zo erg om te sterven. Maar wie wil sterven als hij van alles genoeg heeft? Als hij weer een volle maag en warmte heeft? Toch moet er morgen iemand van hen sterven, want ook vandaag zijn de vluchtelingen niet gevonden. „Stephan, zou je niet eens willen bidden? Jouw God kan toch alles? Hij kan toch zorgen dat ze gevonden worden? " Het is Iwan die dat vraagt. Hij is weer helemaal opgeknapt. Stephan vouwt zijn handen. Als hij amen heeft gezegd, schudt Iwan het hoofd. „Ik denk niet dat Hij je gehoord heeft, Stephan. Zo heb je nog nooit gebeden. Ik denk datje het zonder je hart hebt gedaan." Stephan buigt het hoofd. Iwan heeft gelijk. „Ik bidden, Iwan", stamelt hij. ik kan niet

In zijn plaats

Die nacht worstelt Stephan met God, zoals Jacob bij Pniël. En God laat Zich overwinnen. Stephan laat Hem niet los en de Heere zegent Hem. Als het licht aanspringt en de bevelende stem door de luidspreker klinkt, staat er een andere Stephan op dan die gisteravond naar bed ging. „Barak 54 aantreden, Slavomir Pavlov vooraan!" Stil wordt het in de barak, ademloos stil. Slavomir wordt wit tot aan zijn lippen. Ieder weet wat dit betekent. Hij moet sterven! Hij zal de eerste zijn! Stephan loopt naar hem toe, maar voor hij bij Slavs krib is, wordt de deur van de barak opengesmeten en roept een soldaat: „Aantreden, direkt!" Zonder te spreken lopen ze de deur uit, een gebroken Slavomir voorop. Ze zijn nog maar amper bij barak 55 of Stephan schiet de rij uit en gaat vóór Slavomir lopen. Deze ziet het niet. Het stormt van binnen! Straks moet hij sterven en dat wil hij niet, dat en hier hokken even zijn verwarde opstandige gedachten dat kan hij niet! Blindelings loopt hij vooruit. Op de appèlplaats staat het vuurpeloton. De kampkommandant heeft niet de moeite genomen persoonlijk bij de terechtstelling aanwezig te zijn. De soldaat die hen begeleidde, heeft niet gezien wat er bij barak 55 gebeurde. Hij blijft vóór de appèlplaats staan. De kapitein van het vuurpeloton geeft een bevel. Stephan treedt naar voren. „Terugjullie!" Wezenloos doet Slavomir wat hem en de anderen bevolen wordt. Het dringt niet tot hem door wat er gebeurt. Tot hij plotseling Stephan ziet staan, de handen ruggelings aan een paal gebonden. Wat! Stephan! Maar hij! „Nee!" schreeuwt hij, „nee, ik moet in zijn plaats!" „Vuurrr!" brult de kapitein. Slavomir slaat zijn handen voor zijn ogen. Die avond wordt er omgeroepen dat de vluchtelingen gevonden zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 april 1984

Daniel | 32 Pagina's

In zijn plaats

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 april 1984

Daniel | 32 Pagina's