Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Weer vrienden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Weer vrienden

kort verhaal

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Nee Wouter, nee nee en nog eens nee!! Blijf er nu asjeblieft niet meer over doordrammen. Ik zou zo zeggen dat er nu al woorden genoeg over gewisseld zijn. Je weet ons standpunt en daar blijven we bij". Boos kijkt Wegeers zijn zoon aan. Toch verzacht zijn blik als hij het, eveneens boze maar ook intens teleurgestelde gezicht van Wouter ziet. „Begrijp dan toch jongen datje moeder en ik het beste met je voor hebben", gaat hij dan ernstig verder. „Een zoveel oudere jongen als Bertus is geen goede vriend voor jou en zeker niet om er mee in het buitenland te gaan toeren.”

„Een veel oudere jongen", stuift Wouter op. „We schelen maar twee jaar". „Op jouw leeftijd is twee jaar veel", probeert vader geduldig te blijven. „Zestien of achttien dat scheelt een heel stuk. Bovendien is Bertus niet alleen in jaren ouder maar in heel zijn doen en laten. Daar komt nog bij dat hij af en toe wel eens de kafé's induikt en dat staat me al helemaal niet aan. Hou jij het nu maar gewoon bij Peter waar je al jaren vriend mee bent en laat die Bertus schieten". „Maar Peter is ook vriend met Bertus", roept Wouter. „En die mag wel mee van z'n ouders". Vader haalt zijn schouders op. „Dat is iets dat ik niet kan begrijpen, maar dat moeten die mensen zelf verantwoorden, jij gaat in ieder geval niet mee en nu wil ik er geen woord meer over horen". Demonstratief duikt vader achter zijn krant en doet er verder het zwijgen aan toe.

Met zijn handen diep in z'n broekzakken gestoken, staat Wouter voor het zolderraam naar buiten te kijken. Binnen in hen kolkt en bruist het. Verontwaardiging, woede, teleurstelling en bitter verwijt tollen door zijn hoofd. Het zal je toch maar overkomen dat je de mooiste vakantie van je leven je neus voorbij ziet gaan enkel en alleen omdat je ouders menen dat het niet verantwoord is. Alsof hij niet op zichzelf kan passen. Hij is toch zeker geen kind meer? Hij zal zich echt niet in een kafé gaan zitten bedrinken. Bah. hij lust niet eens pils. En dan die ene zondag, waar vader steeds op terug kwam, zou hij ook wel netjes doorgebracht hebben. Hij kon z'n bijbeltje toch mee nemen en daar wat stukjes uit lezen? Op de vraag van vader waar hij dit dan dacht te doen, had hij zo gauw geen antwoord geweten, dat hing natuurlijk helemaal van de omstandigheden af. Wat zou het anders toch een prachtige vakantie geweest zijn, peinst Wouter, met z'n drieën in de auto van Bertus een paar weken door het buitenland toeren. België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk en misschien namen ze ook nog wel een stukje van Zwitserland mee, had Bertus gezegd. Weer laait er machteloze woede in Wouter op, dat hij dit nu toch niet mee kan maken. Het is gewoon gemeen van vader en moeder.

„Ik krijg het niet voor elkaar hoor Peter, ik mag niet mee met Bertus". Geschrokken kijkt Peter Wouter aan: „Mag je echt niet mee? Is er niks aan te doen? " Beslist schudt Wouter zijn hoofd. „Absoluut niet, vader wil er zelfs geen woord meer over horen". „Tjonge, dat is ook wat, daar gaatje mooie vakantie." Diepe spijt klinkt er door de stem van Peter. „Tja jongen, we kunnen straks gerust onze stalen rossen een goede beurt gaan geven en weer maar ons dierbaar Nederlandje gaan verkennen, net als vorig jaar. Dat was toch ook wel leuk", probeert Wouter zijn eigen teleurstelling wat te verdoezelen. „Ik snap niet watje ouders er op tegen kunnen hebben", negeert Peter het laatste. „Ze weten toch heus wel datje geen gekke dingen zult gaan doen. Ik vind het erg flauw van hen hoor, ze behandelen je net als een baby”.

„Och, ze menen het wel goed hoor en jij mocht in het begin toch ook niet? " Ondanks alles probeert Wouter zijn ouders te verdedigen. hij kan het toch niet hebben dat Peter zo laatdunkend over hen spreekt.

„Nee, ik mocht in het begin ook niet mee", moet Peter erkennen, „maar toen heb ik met hen gepraat en beloofd dat ik me keurig zou

gedragen en beslist niet mee zou gaan als Bertus eventueel eens een pilsje zou gaan drinken. Nou. toen vertrouwden ze me en vonden het goed dat ik mee ging.'" Dat hij op zijn achterste benen had moeten staan voor die toestemming en dat z'n ouders dachten dat Wouter ook mee ging. hield Peter maar wijselijk voor zichzelf. , , Zullen we dan maar weer een trektocht gaan maken? ", stapt Wouter van het onderwerp af. Peter krijgt een kleur. „Nou, eerlijk gezegd, voel ik daar niet zo veel voor hoor Wout. Al mag jij niet mee, daarom behoef ik die autotocht toch niet te laten schieten? ”

Met grote ogen staart Wouter z'n vriend aan. „Bedoel je", zegt hij dan verbaasd, „dat jij zonder mij met Bertus mee gaat? " „Ja natuurlijk", zegt Peter kort. „Als jouw ouders zo kleinzielig zijn, moet ik daar toch niet voor boeten? Je kunt maar moeilijk van me vergen dat ik zo'n prachtige vakantie opgeef opdat jij niet mee mag. Sorry hoor Wouter. We zijn wel altijd samen als vrienden maar dit gaat me echt te ver!”

Ongelovig kijkt Wouter Peter aan. maar als hij merkt dat deze meent wat hij zegt. staat hij langzaam op. „Als je me nu in de steek laat. hoefje na de vakantie ook niet meer te komen Peter, dan is van nu af aan onze vriendschap uit! Bonjour!!”

Woedend en ontgoocheld rijdt Wouter naar huis. Dat Peter zoiets kan doen. doet hem nog meer pijn dan de verloren autotrip. Peter, waar hij al vanaf de kleuterschool mee bevriend was en waar hij dagelijks mee omgaat, waar hij iedere vakantie mee opgetrokken is, die laat hem nu zomaar in de steek. O. hij kan heel goed begrijpen dat Peter, net zo goed als hijzelf, dolgraag met Bertus mee wil. Maar dat hij daar hun vriendschap aan zou opofferen, dat had hij nooit verwacht. Dat zou hij zelf nooit gedaan hebben, weet Wouter heel zeker. Hoe graag hij ook die autotocht meegemaakt zou hebben, als Peter niet mee gemogen had, was hij ook thuis gebleven. Nou, daar-zat-ie-dan. vakantie weg. Vriend kwijt en thuis wordt hij als een kleine jongen behandeld. Wouter moet ineens een dikke prop wegslikken. Onder het fietsen door grabbelt hij naar z'n zakdoek en snuit zijn neus. „Ik bèn ook nog een kleine jongen", denkt hij dan sarkastisch. „Mijn ouders hebben wel een beetje gelijk.”

Hoog staat de zon al aan de hemel als Wouter door een troep vechtende mussen in de dakgoot gewekt wordt. Hij kijkt eens op zijn horloge. Al negen uur geweest. Wat laat al, hij zal er maar gauw uitgaan. Maar dan laat hij zich weer terug in het kussen vallen. Wat doet het er eigenlijk ook toe, waar zou hij zich voor haasten? Hij loopt zich toch maar een hele dag te vervelen, tot verdriet van moeder die hem al van alles voorgesteld heeft, van een paar weken op de boerderij van oom Jaap tot een jeugdkamp toe. Maar mokkend heeft hij alles van de hand gewezen. Ondanks vaders gezegde er geen woord meer over te willen horen, heeft deze toch nog eens ernstig met hem gepraat. „Het heeft geen zin om een beetje de arme martelaar uit te hangen Wouter. Je hebt er jezelf maar mee en tevens zetje een domper op het hele gezin. Enkel en alleen omdat je nu net dat ene niet krijgt, drein je door je hele houding als een kleine jongen. Heus kind, we gunnen je van harte een fijne vakantie maar dit kan gewoon niet. Je hebt een gedoopt voorhoofd Wouter en daar kan je niet alles mee doen jongen. We kennen die Bertus een beetje en je zou er zeker mee in situaties gekomen zijn die je niet kan verantwoorden" Wouter gooit zich op zijn andere zij alsof hij de gedachten van zich af wil schudden. Diep in zijn hart weet hij dat vader en moeder gelijk hebben maar voor geen goud wil hij dat bekennen. Waar zouden de jongens nu zijn? Misschien wel in Zwitserland tussen de bergen. Wouter slaakt een diepe zucht. O, wat zou hij toch graag meegegaan zijn. In zijn plaats was Hein de Braver meegegaan, heeft hij horen zeggen. Ze moesten natuurlijk nog een derde man hebben om de kosten te drukken, begrijpt Wouter. Vier was nog voordeliger geweest maar dat kon niet in het vanachter zo lage sportautootje. De bagage moest natuurlijk ook een plaatsje hebben. Kom, hij moest er nu toch maar uit gaan. anders gaat hij weer maar liggen piekeren. Dan hoort hij moeder naar de zolder komen, die moet zeker iets uit de diepvries halen. Maar tot Wouters verwondering opent ze zachtjes zijn kamerdeur en gluurt door een kiertje naar binnen. Als ze ziet dat zijn ogen open zijn. komt ze de kamer in. „Benje al wakker Wouter? Ik kom je de krant laten zien. Er staat iets heel ergs in jongen.”

Met een ruk zit Wouter overeind. „Iets ergs mam, wat dan? " „Lees zelf maar", zegt moeder zacht, terwijl ze hem de krant overhandigt. Dan leest hij het bericht dat ze hem aanwijst: Hardert, Twee jongelui op slag gedood en een zeer ernstig gewond bij botsing tegen lichtmast. Doordat de 18jarige bestuurder B.N. uit Drijver waarschijnlijk onder invloed reed. is hij bij Hardert uit de bocht gevlogen en frontaal op een lichtmast gebotst. Hij en de 17-jarige H. de B. uit Drijver werden op slag gedood. De 16-jarige mede-inzittende P. L. is zwaargewond in het ziekenhuis te Hardert opgenomen. Zijn toestand is zorgwekkend.

Met nietsziende ogen ligt Wouter die nacht het donker in te staren. Het is al drie uur

geweest maar hij heeft nog geen oog dicht gedaan. Steeds ziet hij weer de foto uit de krant voor zich met de totaal vernielde auto van Bertus er op. Bertus. die hij. evenals Hein. nooit meer zal zien. En Peter misschien ook wel nooit meer. Moeder heeft vanmiddag opgebeld om te vragen hoe het er mee ging. Ze kreeg Peters zusje aan de lijn die huilend vertelde dat Peter nog steeds in coma lag en dat de dokters maar weinig hoop meer gaven, zodat het ergste gevreesd moest worden. Wouter huivert als hij er aan denkt wat er met hem gebeurd zou zijn, als hij ook in de auto gezeten had. Wellicht had hij dan ook niet meer geleefd. „Sterven is God ontmoeten", zei vader altijd en Wouter beseft heel goed dat hij dat niet zou gekund hebben. Zou Peter het kunnen? Vast niet, nooit heeft hij cr iets van kunnen merken dat Peter „een ander leven kende 1 '. O, als hij eens moest sterven en dan onbekeerd. Wouter vouwt weer zijn handen zoals hij al zo vaak gedaan heeft dezen nacht en smeekt: „O Heere, maakt U Peter alstublieft weer beter, laat hem toch niet sterven. Ik dank U dat U mij niet mee hebt laten gaan Heere. Ik ben zo opstandig geweest tegen mijn ouders maar ook tegen U. Vergeeft U mij toch en maakt U Peter weer beter en bekeert U mij tot U. Om Jezus' wil, amen”.

Het is maar een onsamenhangend gebed maar het komt wel uit Wouters hart. Zou Hij, die in de hemel woont het niet verstaan?

Met een reusachtige fruitmand in z'n handen staat Wouter in de wachthal van het ziekenhuis te wachten om naar Peter te gaan. Naar Peter, die zo wonderlijk is mogen opknappen en die zo dringend naar hem gevraagd heeft. He, wat duurt het toch lang eer het twee uur is. Een kwartier geleden hebben Peters ouders hem hier bij het ziekenhuis afgezet. Ze zullen pas het laatste kwartier van het bezoekuur komen. „Jullie zullen elkaar wel veel te vertellen hebben", had Peters moeder gezegd. , , En ik denk dat jullie daar liever geen „pottekijkers" bij hebben.”

Hij. Wouter, had iets gemompeld van: „Het geeft niet als u er bij bent", maar inwendig was hij reuze blij geweest dat hij Peter straks onder vier ogen zal kunnen spreken. Eindelijk zwaaien de deuren van de wachthal open en de bezoekers dringen naar binnen. „Deze gang uitlopen, links om, derde deur rechts", repeteert Wouter de aanwijzingen die hij gekregen heeft. Als hij even later op het naambordje Peter Loch leest, aarzelt hij toch even om binnen te gaan. Hoe zal Peter er uit zien en hoe zal de ontmoeting zijn? Dan drukt hij resoluut de deurkruk naar beneden en gaat naar binnen. „Wouter!”

Het klinkt als een juichkreet. Twee handen worden naar hem uitgestrekt. „Peter!", zegt Wouter alleen maar terug en drukt, , nadat hij de fruitmand op het kastje gemikt heeft, voorzichtig maar toch stevig de witte en sterk vermagerde handen. Dan valt er even een stilte en moeten ze even hun ontroering de baas worden. Peter is de eerste die weer begint te spreken. „Je bent dus toch gekomen". zegt hij zacht.

„Natuurlijk”, antwoordt Wouter. „Ik ben toch je vriend? " „Niet meer hè", zegt Peter, „je wilde geen vriend meer met me zijn." Dan. alsof hij ineens alles kwijt wil. begint hij vlug te spreken. „Je had gelijk Wouter, het was gemeen van me om jou in de steek te laten. Jij zou dat vast nooit gedaan hebben. Maar ik had toch zo vreselijk veel zin in die tocht. Ik heb net zo lang gezeurd tot ik mee mocht van m'n ouders. Maar het is zo bitter tegengevallen Wouter. Ten eerste had ik er steeds last van dat jij m"n vriend niet meer wilde zijn. dat zat me heel de reis dwars. En dan viel Bertus zo tegen. Ik mag het misschien wel niet zeggen, nu hij niet meer leeft, maar het was gewoon zo Wout. Elke avond schoot hij met Hein de kafé's in om er diep in de nacht pas uit te komen. Vanzelfsprekend moesten ze dan de hele volgende morgen hun kater uitslapen. Het was soms al een heel eind in de middag voor we weer verder gingen. Al die tijd moest ik maar zien in m'n eentje rond te komen. Van het natuurschoon, waar ik me zo veel van voorgesteld had, heb ik maar weinig gezien. Bertus zocht bewust zo veel mogelijk de grote steden op om te kunnen boemelen. Als ik er wat van zei, werd hij gelijk kwaad en zou ik zo ruzie met hem gekregen hebben. En toen ik hem op een keer, toen hij er geen erg in had dat ik achter de auto zat, tegen Hein hoorde zeggen dat hij me enkel maar meegenomen had om de benzinekosten te drukken, was de aardigheid er voor mij natuurlijk helemaal af. Nou, toen kwam dat ongeluk." Even zwijgt Peter. Dan zegt hij haperend, terwijl hij een kleur krijgt: , .De Heere heeft me nog gespaard Wouter. Hij heeft me nog in het heden der genade gelaten." Verrast kijkt Wouter op. Als Peter zoiets tegen hem zegt. wat heeft hij dan innerlijk veel meegemaakt. Vroeger zou hij nooit zoiets gezegd hebben. Wouter voelt het oude vriendschapsgevoel voor Peter weer ineens in hem opwellen. Hij legt zijn hand op de arm van Peter en zegt zachtjes, terwijl ook hij rood wordt: „Ik heb veel voor je gebeden Peter." Er schieten tranen in Peters ogen. „Dank je Wouter", fluistert hij ontroerd. „Zijn we nu weer vrienden? " „Natuurlijk", antwoordt Wouter spontaan, „weer ouwe-trouwe vrienden”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1984

Daniel | 31 Pagina's

Weer vrienden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1984

Daniel | 31 Pagina's