Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gruis van Sion

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gruis van Sion

Verslag van de regiodagen te Scherpenisse, Kampen en Werkendam

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Veel dames bezochten in de maand februari een van de regiodagen. Door de barre weersomstandigheden viel het voor sommigen niet mee om Kampen te bereiken, en bleek het voor verschillende dames zelfs onmogelijk. Toch waren ook daar, net als in de andere twee plaatsen, rond de driehonderd mensen aanwezig. In Scherpenisse en Werkendam had ds. C. A. van Dieren de leiding. De meditaties die hij hield, gingen respectievelijk over Lukas 5 vers 36: „En Hij zeide ook tot hen een gelijkenis:

Niemand zet een lap van een nieuw kleed op een oud kleed; anders zo scheurt ook dat nieuwe het oude, en de lap van het nieuwe komt met het oude niet overeen" en Markus 14 vers 3: „En als Hij te Bethanië was, in het huis van Simon de melaatse, daar Hij aan tafel zat, kwam een vrouw, hebbende een albasten fles met zalf van onvervalste nardus, van grote prijs; en de albasten fles gebroken hebbende, goot die op Zijn hoofd”.

Ds. B. van der Heiden, die in Kampen de leiding had, sprak over 2 Timotheüs 1 vers 5: „Als ik mij in gedachtenis breng het ongeveinsde geloof dat in u is, hetwelk eerst gewoond heeft in uw grootmoeder Loïs, en in uw moeder Eunice; en ik ben verzekerd, dat het ook in u woont". Met grote aandacht werd geluisterd!

Na de pauze kreeg in Scherpenisse ds. A. Vermeij, in Kampen ds. M. Golverdingen en in Werkendam ds. M. Karens het woord.

„...en hebben medelijden met haar gruis”

Het is een gedeelte uit Psalm 102, waarover het onderwerp gaat. Hoewel de tekst meermalen wordt aangehaald als het gaat over de verdeeldheid van de kerk, is er toch weinig over gepreekt. Slechts ten tijde van de Doleantie verscheen één preek in druk.

De dichter in Babel

De naam van de dichter van deze psalm is onbekend. Toch weten we wel wie de dichter is. Hij is een verdrukte smekeling, een arme en ellendige gevangene in Babel. Voor het aangezicht van de Heere stort hij zijn diepe klachten uit. Het opmerkelijke is, dat deze godvrezende Israëliet niets voor zichzelf vraagt. Zijn nood is de nood van Sion, de nood van de ballingschap.

Wat is er dan gebeurd met Sion? In 586 voor Christus werd de stad Jeruzalem én de tempel door Nebukadnezar verwoest. Juist van die heerlijke plaats, waar de Heere uit eeuwige, soevereine en verkiezende liefde begeerde te wonen en er Zijn gunst wilde openbaren, is enkel puin en stof overgebleven. Een gedeelte van het volk was weggevoerd naar Babel; slechts armen en geringen bleven achter en God had het volk overgegeven aan de vijanden. Dat grijpt de dichter aan: hij eet as als brood en vermengt zijn drank met tranen. Veel joden in Babel begrijpen daar niets van. Zij voelen zich in hun ballingschap thuis en hebben helemaal geen verlangen naar Sion. Hun godsdienst bestaat uit plichtmatig bidden voor kerk en volk. Dat overstelpende verdriet van deze bidder verstaan ze niet. Daarom klaagt hij: „Ik ben geworden als een eenzame mus op het dak". Toch is de ellende van de ballingschap en de toestand van Sion niet de diepste smart. Door genade heeft deze balling een recht en levend zicht gekregen op de oorzaak van de ellende. Hij zucht onder het rechtvaardige oordeel van God. „Vanwege Uw verstoordheid en Uw grote toorn..." Nu gaat het niet meer over de gevolgen van de zonde, maar over de zonde zélf!

Dan is het met hem als bij Daniël, toen hij bad tot de Heere en belijdenis deed: „...want om ónzer zonden wil en om ónzer vaderen ongerechtigheden zijn Jeruzalem en Uw volk tot versmaadheid bij allen, die rondom ons zijn". Zo verootmoedigt ook de dichter van Psalm 102 zich voor de Heere.

Sions gruis

Sion is niet alleen de stad Jeruzalem en de tempelberg, maar het is ook

het beeld van de Kerk des Heeren. De vergelijking gaat niet op elk punt op. Door Gods goedheid mogen we nog vele voorrechten ontvangen. Onze kerkgebouwen zijn geen ruïnes, wij zijn niet naar een vreemd land gedeporteerd. En toch is de Kerk van Christus in grote nood. Scheur op scheur is ontstaan. En waarom? Was het vaak niet uit afsche/dingslust, vanwege individualisme en om eergeschillen? Wijlen ds. A. Vergunst schreef eens een artikel over de Gereformeerde Gezindte onder de titel: 'Wie zou niet wenen? '. En nu de vraag aan ons: hebben wij al zicht gekregen op de grote nood? Gaat de zaak van Gods verscheurde kerk ons wel ter harte, zoals de toestand van Sion de dichter van Psalm 102 ter harte ging? Drijft de gebrokenheid, de grote verdeeldheid ons nog uit tot een aanhoudend smeekgebed? Calvijn zegt: „Indien de zorg voor de Kerk ons niet vóór alle dingen ter harte gaat, dan zijn wij niet waardig tot haar leden gerekend te worden”.

Zijn er nog die pijn voelen vanwege de verdeeldheid, als zij uit andere kerkverbanden kinderen des Heeren ontmoeten en het werk Gods in elkaar mogen herkennen? Zijn er nog die medelijden hebben met het gruis van Sion? Die met een diep verlangen spreken over hun heimwee naar het herstel van Sion in ons land? Of leven we over 't algemeen in een zondige zelfgenoegzaamheid, opgaand in de eigen kerk en de eigen organisaties?

Er zijn zoveel redenen tot diepe verootmoediging en schuldbelijdenis. Ds. G. H. Kersten zegt: „De kerkelijke gebrokenheid is immers het gevolg van de zonden van Gods kerk zelf. Niemand kan zich van deze schuld afmaken. Moge bij de aanvaarding van die schuld Gods volk met zuchtingen gebonden worden aan Gods genadetroon, opdat Hij Zich ontferme over Sion ter bestemder tijd om genadig te zijn”.

En in 1934 bij de herdenking van de afscheiding zegt hij: „Laat ik het rond en eerlijk zeggen: ik kan niet mee met degenen die zeggen: des Heeren Tempel is deze. Ik heb er zo weinig behoefte aan te zeggen: deze kerk is het alleen. Ik zie het zo geheel anders. Ik zie onze kerk vaneen gescheurd, omdat Gods kerk vaneen gescheurd is, hier een deel en daar een deel, daarom kan het in onze ziel zo zeer doen, is er een zwaard door ons hart getrokken". Zo spreekt een knecht, die mede-lijdt. Dat is de gestalte van Psalm 102. Als de dichter van deze psalm over de diepste oorzaak van de droevige situatie van stad en tempel spreekt, komt hij uit bij de zonde van Israël. De kerkelijke verdeeldheid is ónze schuld en ónze zonde.

Medelijden met haar gruis

„Want Uw knechten hebben medelijden met haar gruis". Die knechten zijn niet alleen Gods dienaren, maar het ziet op al Gods kinderen. Het is dat overblijfsel, dat ellendige en arme volk, dat medelijden heeft met Sions gruis. De Heere heeft van hen getuigd: „Maar Ik zal in het midden van u doen overblijven..., die zullen op de Naam des HEEREN betrouwen". In Babel, in een rechtzinnige, maar geesteloze vormendienst, voelen ze zich niet thuis, maar zij hebben zelfs het puin en stof van Sion lief. En waarom? Omdat God in Christus dat arme volk éérst, van eeuwigheid, heeft liefgehad. Hij heeft een welbehagen in Sion en uit Hem krijgt Gods volk óók liefde en medelijden tot Zijn Kerk, tot de ware Sionieten.

En nu heeft de smekende dichter in zijn hart een gegronde hoop op herstel. Al ziet hij alleen verwoesting, zonde, ontrouw en afwijking, de Heere is de Getrouwe, Die eeuwig Zijn verbond zal gedenken. Met nadruk belijdt de dichter: „Maar Gij, HEERE! blijft in eeuwigheid!". Daar kan het alleen vandaan komen. „Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de bestemde tijd is gekomen!". Het is die tijd, waarin de Heere de stenen van Sion gans sierlijk zal leggen; het uur van de verlossing is door God vastgesteld. Zal de Heere dan naar hen omzien, omdat de nood zo hoog is, de omstandigheden zo erbarmelijk? Nee, maar deze bidder mag steunen op Gods Woord. Tot troost en bemoediging had de Heere in jeremia 29 beloofd, dat Hij Zijn volk weder zou brengen naar Jeruzalem. Nu zijn de zeventig jaren voorbij gegaan. Nu zal de puinhoop opgeruimd en Sion hersteld worden, want jehova, de Onveranderlijke, zal gedenken aan Zijn vastgestaafd verbond.

In Psalm 1 02 is sprake van een algemeen verlangen van Gods kinderen

naar de herbouw van Sion. Dat wordt uitgedrukt in het driemaal gebruiken van het woordje 'want'. Dat algemene verlangen is voor de dichter een sprekend teken, dat de terugkeer voor de deur staat. Het heimwee naar herstel, het biddend, smekend pleiten op Gods Woord heeft de Heere Zelf in het hart gewerkt en zal Hij ook nooit beschamen. De Heere heeft immers over Zijn Sion van eeuwigheid gedachten des vredes en niet des kwaads!

Tenslotte

Hoe is het met ons? Hebben wij ons óók als ballingen leren kennen? Van nature zijn wij in Adam gevallen, zien onze nood niet en kennen ook de oorzaak er niet van. Daarom is er allereerst de noodzaak van de persoonlijke bekering. Zonder wedergeboorte, geloof en gebed om de Heilige Geest, zonder de vreze des Heeren is er alleen een onheilige strijd, een vals activisme vol van kerkelijke hoogmoed. Kerkherstel begint in de binnenkamer. De rechte beleving van de diepe oorzaak, de schuld die er ligt, moet ontdekt, geëigend, aanvaard en beleden worden. Dan is er plaats voor het ootmoedige smeekgebed: „Wij hebben U op 't hoogst misdaan, wij zijn van 't heilspoor afgegaan!”

Zo bidt de dichter voor Sion, mede namens Sion. Dat is-vanuitGods werk in het hart - de ware gemeenschap der heiligen. Dan zal er ook gebed om herstel zijn, heimwee naar de eenheid van de kerk des Heeren in Nederland. En dan is er ook verwachting voor dat gruis. Dat lezen we in Zondag 21: „Wat gelooft gij? Dat de Zone Gods uit het ganse menselijke geslacht zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, ... vergadert, beschermt en onderhoudt; en dat ik daarvan een levend lidmaat ben en eeuwig zal blijven!" Dan leeft het verlangen onder Gods volk - over kerkmuren heen - naar één kudde en één Herder.

In de middagvergadering werden vele vragen beantwoord. Een van die vragen was: „Heeft de medelijdende Borg ook medelijden met het gruis? " „ja", luidde het antwoord, „Hij is de mede-lijdende Hogepriester. Hij is mede gaan lijden en het gruis in alles gelijk geworden. In de perskuip van Gethsémané werd Hij vergruisd. Daar kroop Hij als een worm, geen man, uit mede-lijden voor dat gruis. Met ontferming ziet Hij, ook vandaag nog, op de onbekeerde schare. En daarom gaat de prediking nog uit om door genade harde harten te vergruizen. De vraag vandaag aan ons allen is: „Behoor ik tot dat gruis? ". Psalm 102 is de weg: daar vinden we de ontblote bidder in de binnenkamer.

Zo kwam een einde aan deze drie regiodagen. Vele woorden werden gesproken en beluisterd. Geve de Heere er uit genade Zijn zegen over!

Zwijndrecht

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1996

Daniel | 32 Pagina's

Het gruis van Sion

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1996

Daniel | 32 Pagina's