Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jakob

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jakob

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het leven van Jakob is geen makkelijk leven geweest. Hoe vaak lees je in Genesis niet dat hij zich klaarmaakte en zijn tenten opbrak en reisde. Steeds opnieuw. Jakob leidde een zwerversbestaan. Tegen farao zegt Jakob: De dagen der jaren mijner vreemdelingschappen zijn honderd en dertig jaren; weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijn levens geweest (Gen. 47:9). Tekenend voor Jakob is zijn staf, die Hebreeën ook noemt. Die staf heeft Jakob, als teken van zijn reizend leven, steeds meegedragen. De zin uit Hebreeën over het geloof van Jakob herinnert je aan zijn beproefde leven. Hoe lang heeft Jakob niet met de gedachte geleefd dat Jozef, zijn liefste zoon, niet meer leefde? En hier lees je: Door het geloof heeft Jakob een iegelijk der zonen van Jozef gezegend.

Prinsen
Waarom noemt Hebreeën de zegening van de zonen van Jozef, als een hoogtepunt in het geloofsleven van Jakob? Er zijn toch genoeg andere dingen te noemen? Jakob zegende ook zijn eigen zonen. Hij sprak bij Juda over de komst van de Messias. In uitzien sprak hij: Op Uw zaligheid wacht ik, HEERE. Waarom dan de zonen van Jozef?

De zonen van Jozef waren Egyptische prinsen. Manasse en zijn jongere broer Efraïm groeiden op in Egypte. Ze waren voorbestemd om een grote toekomst tegemoet te gaan. De wereld lag aan hun voeten. Maar Jakob kijkt met andere ogen naar zijn twee kleinkinderen. Hij geeft hen de zegen van de God van Israël en plaatst hen in de toekomst van het volk van de HEERE, dat apart gezet is. Deze prinsen zijn geboren in Egypte. Het zijn jongens van de wereld. Wie had ooit kunnen denken dat zij in aanmerking zouden komen om te delen in de belofte en de zegen die God aan Abraham had beloofd? Zij zijn wel de laatsten, van wie je het zou verwachten.

Tijdens het zegenen gebeurt er iets bijzonders.
Jakob zegent Jozefs zonen en houdt daarbij zijn handen kruislings. Efraïm krijgt, als jongste, de grootste zegen. Maar daar legt Hebreeën niet de nadruk op. Het gaat erom dat Jakob door het geloof ziet dat de toekomst van deze twee jongens niet in de wereld ligt, maar te midden van het verbondsvolk dat de Heere Zelf geroepen heeft. Ook Efraïm en Manasse worden dragers van Zijn Naam.

In de dubbele zegen die zijn zonen ontvangen krijgt Jozef feitelijk de eerstgeboortezegen, die eigenlijk Ruben toekwam. Lees het maar in Genesis 49:5. Daar zegt Israël tot Jozef: Nu dan, uw twee zonen, die u in Egypteland geboren waren, eer ik in Egypte tot u gekomen ben, zijn mijne; Efraïm en Manasse zullen mijn zijn als Ruben en Simeon. Als hij de jongens kruislings zegent staat er ook heel treffend: En hij zegende Jozef (Gen. 48:15).

Profetie
Probeer je een voorstelling te maken van dit gebeuren.
Daar komt Jozef de tent van vader Jakob binnen, met zijn twee zonen. Jozef heeft niet gedacht: bij mijn oude vader kunnen mijn jongens niets leren voor hun carrière.
Nee, hij neemt ze mee. En daar vertelt Jakob: God is mij verschenen. Daar vertelt hij over zijn zwerversbestaan op aarde. Hij vertelt over de HEERE, Die hij ontmoet heeft. Daar, in het heidense Egypte, spreekt Jakob over het Evangelie. Hij profeteert! Hebreeën verwoordt het zo: En heeft aangebeden, leunende op het opperste van zijn staf. In Genesis 48 lees je dit terug. Daar spreekt een oude man met zijn kleinkinderen over God. Hij spreekt goed van de Heere. Is het niet diep ontroerend hoe Israël daar spreekt over wie de Heere voor Hem is geweest: De God voor Wiens aangezicht mijn vaders Abraham en Izak gewandeld hebben, die God Die mij gevoed heeft, van dat ik was tot op dezen dag?
Nog nooit hadden die twee wereldse prinsen zoiets gehoord. Er was in de tent van Jakob geen glitter en glamour. Er was een herdersstaf. Er was geen glanzend uitzicht op een prachtige loopbaan in de wereld, maar een verwachting van Gods handelen: Daarna zeide Israël tot Jozef: Zie, ik sterf; maar God zal met ulieden wezen en Hij zal u wederbrengen in het land uwer vaderen. “Ik sterf, maar God...” Daar klinkt het Evangelie in de oren van Egyptische jongens.

Bekering
Efraïm is tot een groot volk geworden. Het wordt de grootste stam en je leest in de Bijbel dat deze naam later verbonden wordt aan het tienstammenrijk. Maar er is meer. Jakob zegende Efraïm en sprak dat hij de God van Israël toebehoorde. En luister nu naar Jeremia 31.
Daar roept Efraïm in berouw tot God: Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de HEERE mijn God. Daarna spreekt God. Is niet Efraïm Mij een dierbare zoon, is hij Mij niet een troetelkind? (…) Ik zal Mij zijner zekerlijk ontfermen, spreekt de HEERE (Jer. 31:20). God is een Waarmaker van Zijn woord. Ook jij leeft, net als Efraïm, in het wereldse Egypte van nu. Maar de Heere is niet veranderd. Elke keer weer als Zijn woord in jouw oren klinkt, weet je: De Heere legt Zijn hand op mij. Ik heb geen recht om de wereld te dienen. Buig dan je knieën voor de God van Israël, want Jakob is, ondanks zijn ontrouw, niet beschaamd geworden met Zijn God. Om Jezus’ wil.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 januari 2015

Daniel | 32 Pagina's

Jakob

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 januari 2015

Daniel | 32 Pagina's