Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Algemene Wet Gelijke Behandeling

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Algemene Wet Gelijke Behandeling

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een uiterst ingrijpende wet

De behandeling en aanvaarding van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) door de Tweede Kamer in februari 1993 vormde een van de meest ingrijpende momenten uit onze parlementaire historie. Zelden is een wet van zo fundamenteel belang in onze volksvertegenwoordiging aan de orde geweest. Waarom zo fundamenteel? Het belang van deze wet stijgt ver boven de letters van de wet uit. Deze wet houdt ons een spiegel voor van het geestelijk klimaat in onze samenleving. Deze wet raakt dan ook ons allen. Het gaat ten diepste om de vraag welke ruimte er in onze samenleving zal blijven voor hen die naar Gods Woord willen leven, in het persoonlijke leven, maar ook in alle verbanden waarin christenen in de samenleving zijn geplaatst. Daaronder valt niet in de laatste plaats ook het onderwijs.

Het is daarom van groot belang niet alleen stil te staan bij de wet zelf, maar in het bijzonder ook bij de dieperliggende wortels ervan. In deze inleiding wil ik eerst kort stilstaan bij de historische achtergronden van dit wetsvoorstel en de totstandkoming ervan. Vervolgens zal beknopt aandacht worden besteed aan de inhoud van deze wet en de daarover gevoerde politieke discussie. Tenslotte wil ik stilstaan bij de vraag hoe wij deze wet moeten beoordelen en welke gevolgen de totstandkoming van deze wet kan hebben, in het bijzonder voor het christelijk volksdeel.

Iets over de geschiedenis van de AWGB

De AWGB moet gezien worden tegen de achtergrond van de wetgeving ter bestrijding van discriminatie. Daarbij ging het aanvankelijk met name over bepalingen die ten doel hadden het voorkómen van discriminatie wegens ras, geloof en huidskleur. Deze wetgeving is na de Tweede Wereldoorlog tot stand gekomen, ook op basis van internationale verdragen. De verschrikkelijke gebeurtenissen onder het Hitlerregime, in het bijzonder de vervolging van de joden, vormde daartoe de belangrijkste aanleiding. Deze anti-discriminatiebepalingen waren onomstreden.
In de daarop volgende decennia is de discussie rond het thema discriminatie geleidelijk verbreed naar een aantal andere thema's. Deze betreffen de verhouding man-vrouw, de plaats van het huwelijk tegenover andere samenlevingsvormen en de sexuele gerichtheid. Met name het laatst genoemde thema vormde het kernpunt in de politieke discussie, waarin steeds weer werd gepleit voor een algemene wet tegen alle vormen van discriminatie. De AWGB kan worden gezien als resultaat van deze politieke discussie. Deze wet beoogt 'algemene regels ter bescherming tegen discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, hetero- of homosexuele gerichtheid of burgerlijke staat'. De beide laatst genoemde onderwerpen zijn nieuw in de anti-discriminatiewetgeving. Dat zijn bij uitstek ethische kwesties, waarover Gods Woord ons niet in het onzekere laat. Daarom is juist de identiteit bij deze wetgeving volop in het geding.

Artikel 1 Grondwet

Voor wat de juridische achtergrond van de AWGB betreft, moet worden gewezen op art. 1 van onze Grondwet, zoals deze luidt sinds de laatste grondwetsherziening, die in 1983 van kracht is geworden. Dit artikel verankert het recht op gelijke behandeling. Het luidt: 'Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. ' Bij de AWGB gaat het dus vooral om de concrete invulling van de laatste passage uit art. 1. Al voordat art. 1 in deze vorm van kracht was geworden, had de toen malige regering een voorontwerp voor een wet gelijke behandeling gepubliceerd.
Dit voorontwerp uit 1981 heeft destijds met name vanuit het christelijk volksdeel zeer veel protesten opgeroepen. Het heeft als het ware toen een schokeffect veroorzaakt. Helaas moet worden geconstateerd dat de aandacht voor dit ontwerp in eigen kring nadien weer sterk is verflauwd; pas nu de wet in de Tweede Kamer is behandeld, is er weer sprake van een brede en diepe verontrusting. Zijn wij in slaap gevallen? Dat voorontwerp had een radicaal karakter, omdat daarin het recht op gelijke behandeling sterk werd verabsoluteerd, ten koste van met name de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van onderwijs. Dat zijn echter ook grondrechten die in onze grondwet verankerd liggen. Het gaat dus in de juridische discussies over dit onderwerp steeds om de vraag, hoe de verhouding is tussen deze grondrechten en welke in een concreet geval prevaleert. Ik moet straks bij de behandeling van de inhoud van de AWGB op dit thema dus nog terugkomen.
Overigens is van belang te vermelden dat inmiddels, dus nog vooruitlopend op de totstandkoming van de AWGB, ook de antidiscriminatiebepalingen in het Wetboek van Strafrecht reeds zijn verruimd en aangescherpt. De strafrechtelijke anti-discriminatiebepalingen zijn verruimd tot dezelfde verbodsgronden als nu in de AWGB zijn geregeld, dus inclusief de burgerlijke staat en de hetero- of homosexuele gerichtheid.
Ook daarbij is de godsdienstvrijheid voluit in het geding. Ik denk dan met name aan de bepalingen inzake belediging. Door de ruime uitleg daarvan -er kan strafrechtelijk gezien al sprake zijn van belediging als de ander zich beledigd voelt, ongeacht of ook daadwerkelijk kwetsende uitdrukkingen zijn gebruikt- kunnen deze gemakkelijk leiden tot een ernstige inperking van het tot nu toe algemeen erkende recht uit te komen voor de eigen godsdienstovertuiging. In de praktijk is al gebleken dat dit gevaar niet denkbeeldig is. Dat geldt zeker na de buitengewoon verstrekkende uitspraken die de Minister van Binnenlandse Zaken zowel bij de behandeling van de AWGB in de Tweede Kamer als recent op een predikantenconferentie heeft gedaan. Zij heeft gesteld dat door de uitleg van de Heilige Schrift inzake de homosexualiteit, zoals die in onze kring wordt aanvaard, mensen worden gekwetst en dat de overheid derhalve moet ingrijpen. Een dergelijke schriftuitleg kan niet worden getolereerd, zo stelde zij en degenen die deze opvattingen huldigen en in dat verband van zonde spreken, plaatsen zich daarmee buiten de rechtsorde!
Wie over de consequenties van deze uitspraak doordenkt, moet erkennen dat hiermee de godsdienstvrijheid ernstig lijkt te worden ingeperkt. De overheid heeft daarmee ook een duidelijke grens overschreden: zal straks met dezelfde redenering worden opgetreden tegen kerken die de vrouw niet tot het ambt toelaten? Dat is nu verre van denkbeeldig. Er staat dus ontzaglijk veel op het spel! Het gaat in feite om de mogelijkheid God naar de eis van Zijn Woord te dienen.

De inhoud van de AWGB
Voor een goed begrip van de inhoud van de AWGB moet eerst iets gezegd worden over het begrip 'discriminatie'. Daarop is tijdens de inleidende beschouwing van ds. P. van Ruitenburg al nader ingegaan, zodat ik daarover in dit verband kort kan zijn. Duidelijk moge zijn dat niet ieder onderscheid dat tussen mensen wordt gemaakt ook discriminerend van aard is. Bij discriminatie gaat het om ongerechtvaardigd onderscheid, onderscheid waar geen enkele redelijke grond voor bestaat. Bovendien heeft het begrip discriminatie steeds een negatieve lading: het gaat om krenkende of grievende bejegening. In die zin is daarover ook gesproken tijdens de voorbereiding van de eerdergenoemde grondwetsherziening, die geleid heeft tot het huidige art. 1.
Wat doet nu de echter de AWGB? Deze verbiedt niet discriminatie in de zojuist weergegeven betekenis, maar deze verbiedt in beginsel elk onderscheid! ledere vorm van onderscheid dat door de wet wordt bestreken, is verboden, tenzij er in een speciale uitzonderingsgrond is voorzien! Deze keuze van de wetgever heeft verstrekkende consequenties. In feite legt deze wet dus de prioriteit bij het beginsel van gelijke behandeling, net zoals het voorontwerp uit 1981, terwijl aan de andere grondrechten slechts via een stelsel van uitzonderingen wordt tegemoet gekomen. Daarbij heeft deze wet, zoals wij zullen zien, een zeer brede reikwijdte, die welhaast alle sectoren van het maatschappelijk leven omvat. Daarmee roept de wet naast ernstige principiële bezwaren ook diepgaande staatsrechtelijke bezwaren op, zoals ook door gezaghebbende juristen buiten onze kring is gesteld. Met name de godsdienstvrijheid en de onderwijsvrijheid zijn hierbij in het geding.
Ook de Raad van State, het hoogste adviesorgaan van onze regering, heeft in haar advies over dit wetsvoorstel ernstige staatsrechtelijke bezwaren laten horen. Bovendien heeft zij gesteld, dat deze wet feitelijk overbodig is gezien alles, wat met betrekking tot het tegengaan van discriminatie al is geregeld in de grondwet, internationale verdragen en het Wetboek van Strafrecht. Droevig genoeg zijn de regering en de overgrote meerderheid van de Tweede Kamer ook aan deze kritiek - van een objectieve instantie! - volstrekt voorbij gegaan. Ik sprak al over de grote reikwijdte van deze wet. Deze omvat vrijwel alle terreinen van het maatschappelijke leven, waaronder het gehele onderwijsveld en de zorgsector. Alleen voor de kerken is een algemene (overigens niet onbeperkte) uitzondering getroffen. Ik ga nu eerst in op de betekenis van de wet voor het onderwijs.
Artikel 5 heeft in het bijzonder betrekking op arbeidsverhoudingen. Dit artikel bevat een speciale uitzonderingsbepaling, die beoogt tegemoet te komen aan de vrijheid van onderwijs. Deze bepaling houdt in dat een instelling van bijzonder onderwijs de vrijheid heeft 'eisen te stellen aan de vervulling van een functie, die, gelet op het doel van de instelling, nodig zijn voor de verwezenlijking van de grondslag'. Deze eisen mogen echter niet leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van o.a. geslacht, sexuele gerichtheid of burgerlijke staat. Hoever gaat deze vrijheid nu eigenlijk? Daar is al zeer veel discussie over gevoerd. Deze vrijheid is in ieder geval niet onbeperkt: de rechter kan toetsen of een bestuur terecht bepaalde eisen nodig heeft geacht. Die eisen moeten bovendien nodig zijn voor de verwezenlijking van de grondslag. Uit de toelichting op de wet is duidelijk, dat daarbij de grenzen voor verschillende soorten functies verschillend kunnen worden getrokken. Zo wordt bijvoorbeeld verondersteld dat een leraar godsdienst of maatschappijleer nauw betrokken is bij de verwezenlijking van de grondslag, maar dat dit bijvoorbeeld voor een leraar gymnastiek veel minder het geval zal zijn, laat staan de conciërge of schoonmaker. Aldus dreigt de wet te leiden tot een tweedeling in het personeel naar gelang men wel of niet cq minder betrokken is bij de verwezenlijking van de grondslag. Zeker zo ernstig is een ander punt: hoever reikt de bevoegdheid van het bestuur tot het stellen van eisen.
Naar veler opvatting niet verder dan de schoolpoort! Wat men in de privé-situatie doet, bijvoorbeeld ten aanzien van de wijze van samenleven, daarmee heeft het bestuur niets te maken, zo redeneert men dan. Dat betekent dus dat een eenheid in leer en leven niet meer mag worden geëist, iets wat juist voor het opvoedkundig klimaat van zo essentiële betekenis is. Daarom heeft prof. dr. W.H. Velema deze wet terecht een pedagogisch monstrum genoemd. De ernst van de situatie is nog klemmender geworden door de uitleg van minister Dales van het begrip 'enkele feit'. Er leek tijdens de schriftelijke voorbereiding nog enige ruimte gelaten te worden voor de opvatting dat bijvoorbeeld het samenwonen van twee homosexuelen als een bijkomende omstandigheid zou kunnen worden beschouwd, die toch tot ontslag aanleiding zou kunnen geven. Tijdens het Kamerdebat is de ruimte voor deze uitleg echter ontnomen: onder het enkele feit van de homosexualiteit valt volgens de regering alles wat uit de sexuele gerichtheid voortvloeit voor de vormgeving van de eigen levenssituatie.
Daarmee is de feitelijke betekenis van de uitzonderingsbepaling nog verder gereduceerd. Tijdens de schriftelijke behandeling in de Eerste Kamer is hierover opnieuw uitvoerig gediscussieerd, zonder dat dit overigens tot nu toe tot een wezenlijk andere uitleg heeft geleid. Op dit punt is dus zonder meer sprake van een zeer ernstige inperking van de vrijheid van schoolbesturen tot het voeren van een eigen personeelsbeleid, hetgeen direct in strijd is met de grondwettelijke onderwijsvrijheid. Ook de Raad van State en enkele staatsrechtdeskundigen hebben hier al eerder op gewezen, maar helaas zonder resultaat. Zoals hiervoor al bleek, ging minister Dales zelfs zover dat zij de bijbelse visie op homosexualiteit als in strijd met onze rechtsorde verklaarde. Schoolbesturen mogen een dergelijke opvatting nog wel hebben, maar er geen enkel gevolg voor hun beleid aan verbinden, zo stelde zij.
Wat de inhoud van de wet betreft, wijs ik voorts nog op art. 7, dat o.a. betrekking heeft op de toelating tot het onderwijs. Daarbij is voor het bijzonder onderwijs een soortgelijke uitzonderingsbepaling getroffen als voor wat betreft het benoemingsbeleid. Zeer opvallend is dat de AWGB geen speciale uitzondering bevat wat de toelating tot instellingen op het terrein van de gezondheidszorg etc. betreft. Dat betekent dat bejaardenoorden en zorginstellingen geen eigen toelatingsbepalingen meer kunnen stellen. Ook dit grijpt diep in.
Zo zal een reformatorisch bejaardentehuis dat weigert ongehuwd samenwonenden binnen zijn instelling te tolereren in strijd met de wet handelen. Dit soort instellingen mag nog wel een eigen huisreglement hebben, mits daarin maar niet wordt gediscrimineerd, zo zegt de toelichting op het wetsvoorstel. En daarmee wordt wat met de ene hand gegeven wordt met de andere dus weer teruggenomen. Ook dit betekent een duidelijke inperking van de godsdienstvrijheid. Daaronder is tot nu toe immers ook verstaan de vrijheid in het maatschappelijk leven aan de godsdienstige overtuiging gestalte te geven, onder andere via eigen instellingen. Ook voor deze sector heeft de wet dus ingrijpende gevolgen.
Tenslotte wijs ik er nog op dat de wet een belangrijke rol toekent aan een commissie gelijke behandeling, die de mogelijkheid heeft zelf klachten over discriminatie te onderzoeken, daarover zelf een uitspraak te doen en de rechter om een vonnis te verzoeken. Dit gevoegd bij het feit dat de wet ook aan organisaties het recht toekent voor de belangen van gediscrimineerde personen of groepen op te komen, moet worden gevreesd dat met name identiteitsgebonden instellingen snel het voorwerp van dat soort acties zullen worden. De eerste signalen zijn er al.

Een revolutionaire wet

Het is nodig nu nog wat nader stil te staan bij de dieper liggende wortels van deze wet. Dan moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat de AWGB een typisch revolutionaire wet is. Denk aan de leuze 'Vrijheid, gelijkheid, broederschap'. Deze wet vindt haar diepste wortels in het revolutionaire gelijkheidsideaal. Daarin wordt gelijkheid verward met gelijkwaardigheid. Alle mensen zijn als schepselen Gods gelijkwaardig. Niemand heeft dan ook het recht om zich om welke reden dan ook boven anderen te plaatsen. Maar mensen zijn niet gelijk: denk slechts aan de verhouding man-vrouw. Kenmerk van revolutionaire ideologieën is altijd dat zij met de goddelijke scheppingsordinanties niet rekenen; zij willen deze integendeel stelselmatig omkeren. Dat zien wij ook hier.
Daarbij is de normstelling van deze wet volstrekt onbijbels. Ook wat dat betreft vindt er een omkering plaats. Wat volgens Gods Woord norm dient te zijn in een aantal ethische vragen, wordt in de AWGB nog hoogstens als uitzondering geduld. Als ooit blijkt dat een overheid niet neutraal kan zijn, dan blijkt dat hier wel! In feite legt de overheid hier met staatsdwang een anti-christelijke ideologie op. En dan willen sommigen nog steeds geloven in een neutrale overheid. Zeker hier moeten wij de diepere geestelijke drijfveren goed in het oog hebben. In feite heeft deze wet, hoe algemeen deze ook gepresenteerd wordt, een duidelijk anti-christelijke spits. Het gezag van het Woord wil men uit het publieke leven uitbannen. Mag zonde nog zonde worden genoemd? Voor allerlei opvattingen en levensopenbaringen wordt ruimte gevraagd, maar juist aan degenen die zich ook in het maatschappelijke leven onder het gezag van Gods Woord willen stellen, dreigt de ruimte te worden ontnomen. Daardoor is er bij deze wet sprake van een paradoxale situatie: een wet die beoogt discriminatie te voorkomen, leidt juist tot discriminatie! De godsdienst lijkt aldus ook steeds meer tot een zaak van het privéleven te worden; ook daarin is deze wet een duidelijk symptoom van de tijdgeest.

Strijd en perspectief

De diepere wortels, zoals zoeven kort aangeduid, plaatsen de AWGB voluit in de ernst van onze tijd. Daarmee is deze wet, met alle ontwikkelingen daar omheen een typisch signaal van de eindtijd. De eindtijd kenmerkt zich door de grote geestelijke worsteling, die voorafgaat aan de wederkomst van Christus. Het gaat bij deze wet ten diepste dus niet om een juridisch of politieke discussie, maar om een geestelijke strijd. Waar staan wij in deze strijd? Het raakt ook ons ten volle! Tegen deze wet mag en moet met juridische en politieke middelen strijd worden gevoerd. Maar in de geestelijke strijd passen bovenal geestelijke wapens. Meer dan ooit is nodig de geestelijke wapenrusting, waarover Paulus in de Efezenbrief spreekt. Maar er is ondanks alle zorgen ook perspectief. 'In de wereld zult gij verdrukking hebben,' zo heeft Christus Zijn Kerk als testament nagelaten. Ook deze ontwikkelingen hebben daar hun plaats in. Maar, zo heeft Hij ook getuigd: 'Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde.' Het Koninkrijk Gods zal zich baan breken, dwars door alles heen. Alleen in Zijn kracht zullen wij staande kunnen blijven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Driestar Educatief

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 6 oktober 1993

Driestar bundels | 116 Pagina's

De Algemene Wet Gelijke Behandeling

Bekijk de hele uitgave van woensdag 6 oktober 1993

Driestar bundels | 116 Pagina's