Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Overste Leidsman des geloofs.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Overste Leidsman des geloofs.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wist gij niet, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders? Lukas 2 : 49.

De geschiedenis, waaruit dit tekstwoord is genomen, is zoo zeer bekend, dat het niet noodig is deze te verhalen. Wij zien in den geest den twaalfjarigen Jezus temidden van de deftige leeraren te Jeruzalem. Op zich zelf is het gansch niet vreemd, dat een knaap van dezen leeftijd door de leeraren werd ondervraagd over de wet en hoewel de knapenschool bij de Joden eerst ontstaan is in de dagen, waarin deze geschiedenis ons verplaatst, waren sommigen wèl onderwezen in de Schriften.
L»e Joodscne knaap ontving zijn onderwijs thuis van vader en moeder. In het orthodoxe huisgezin werd daaraan veel zorg besteed. In deze huiselijke leerschool leerde een knaap de wet en de profeten lezen en het ontbrak niet aan jeugdige menschen, die vele schriftgedeelten geheel van buiten hadden geleerd. En wij mogen zonder twijfel aannemen, dat Maria en Jozef met groote zorg hun ouderlijken plicht zijn nagekomen en dat zij in het kindeke van Bethlehem een buitengewone begaafdheid hebben opgemerkt. Immers er staat geschreven: ,,En het Kindeke wies op, en werd gesterkt in den geest, en vervuld met wijsheid; en de genade Gods was over Hem." (Lukas 2 : 40).
Wij weten van de jeugd van den geboren Koning der Joden weinig bijzonderheden en het laat zich verstaan, dat des menschen nieuwsgierigheid en belangstelling zich daarop hebben gericht, zoodat het niet ontbreekt aan legenden en verhalen omtrent die dingen, waarover Gods Woord ons geen mededeeling doet. En toch dat weinige, hetwelk ons door de Schrift wordt medegedeeld, is genoegzaam om ons te onderrichten omtrent hetgeen wij noodig hebben te weten.
Hoe toch zouden alle legenden en verhalen aangaande de jeugd van den Messias ons iets nader kunnen leeren, als de Schrift van Jozef en Maria mededeelt, dat zij het woord van het Kind niet verstonden (vs. 50). Zij hadden hem van de geboorte af bij zich gehad, hadden al hun zorgen aan dit Kindeke besteed, en hadden derhalve een duidelijker en klaarder beeld van Hem dan alle verhalen, ook als zij juist zouden zijn, konden bijbrengen, en toch verstonden zij het niet. Zeg niet, dat zij niet bewust waren van al het wondere en geheel bijzondere, dat zij hadden beleefd en ervaren met dat Kindeke, want Maria bewaarde al deze dingen in haar hart. Hoe kon het ook anders?
Het is dan ook slechts onverstand om te denken, dat wij de verborgenheid van den Christus beter zouden verstaan, als wij een nauwkeurige opsomming bezaten van alles wat er in Zijn omgeving en met Hem zou zijn voorgevallen. Het is waar, dat de Zone Gods ons is gelijk geworden in alles uitgenomen de zonde, doch Hij is de Heere uit den hemel en Zijn leven is verborgen ook voor degenen, die Hem naar het vleesch hebben gekend, behalve in zooverre Hij zichzelf heeft geopenbaard en aan wien Hij zich heeft geopenbaard. Zoo konden ook Jozef en Maria de verborgenheid van het Kindeke, dat hun was toebetrouwd, slechts verstaan naar de mate der kennis, welke hun geschonken werd.
Er zijn menschen, die meenen, dat zij in den Christus gelooven zouden, indien zij Hem zagen, gelijk de Joden hem hebben aanschouwd, toen Hij in hun midden wandelde, doch zij zouden evenmin den Christus Gods in Hem zien en erkennen als degenen, die met Hem twistten en Hem gekruisigd hebben, Voor het natuurlijk oog was Hij een kind als andere kinderen, en later een man, die zeker de aandacht trok door de macht, welke van Hem uitging, maar toch als een mensch onder de menschen.
De Schrift wijst daarop veelvuldig. Zoo zegt zij' ook van den twaalfjarigen knaap: „En Jezus nam toe in wijsheid en in grootte, en in genade bij God en de menschen." Ons in alles gelijk geworden uitgenomen de zonde. Dat beteekent ook, dat Hij als kind gelijk was aan onze kinderen, zoodat hij allengs tot volwassenheid kwam, zoowel lichamelijk als geestelijk. Hij nam toe in wijsheid en grootte.
Het is een onbegrijpelijk wonder, en wij zullen het nimmer verstaan, hoe Hij, die het uitgedrukte beeld des Vaders is en met den Vader en den Geest eeuwig God, in de inwoning des vleesches, tot kennis van Zichzelf en de wereld kwam gelijk een kind der menschen. Het is daarom zoo wonderlijk, omdat Hij toch weer zoo geheel anders was. Als een menschenkind i k leert zeggen, en zich bewust wordt een mensch onder de menschen te zijn, zich leert onderscheiden van anderen, dan is dat toch heel wat anders dan wanneer de Christus i k zegt. Immers al werd Hij opgevoed in het huis van Jozef, in Hem ontwaakte het bewustzijn, dat Hij niet was een mensch onder de menschen, maar dat Hij was de Zoon des Vaders, die in de hemelen is.
En daarop wijst nu onze tekst, dat de twaalfjarige Jezus zich klaar bewust was, dat Hij de Zoon des Vaders is. Wie is er onder de geslachten Israëls aan te wijzen, die op zijn twaalfjarigen leeftijd opging naar Jeruzalem in het besef, dat Hij opging naar het huis zijns Vaders? Ja meer nog. De twaalfjarige Christus, is klaarblijkelijk voor Jozef en Maria ondanks al het wondere en bijzondere, dat hun van Godswege omtrent dat kindeke was kond gedaan, een knaap die zich zeer zeker zal onderscheiden hebben van andere kinderen, maar toch een knaap van wien zij niet verstonden, wat Hij omtrent Zichzelf en Zijn roeping bewust was. ,,Wist gij niet, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders?" Hij wist zich niet alleen de Zoon des Vaders, maar Hij had ook reeds besef van Zijn roeping, gelijk Hij dat later in de volle klaarheid openbaart, als Hij zegt: „Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, 3p dat Ik der Waarheid getuigenis geven zou."
Uit Zijn goddelijk bewustzijn straalde het licht door in Zijn menschelijk kennen, dat aan het menschelijke gebonden, allengs tot die klaarheid van Zijn zelfkennis doorbrak. Hij zegt het later zoo duidelijk aan Zijn discipelen, dat Hij van den Vader is uitgegaan en noemt zich ook het brood, dat uit den hemel is nedergedaald.
Het Schriftgedeelte, waaraan wij deze overdenking ontleenen, geeft ons dus te verstaan, dat dit heilige zelfbewustzijn van den Christus van Zijn prille jeugd aan zuiver en klaar weerspiegelde wie Hij was • Hij nam toe in wijsheid, Hij, die de hemelsche Wijsheid zelf is, en in genade bij God en de rneaschen. Daarin ligt besloten, hoezeer de genade des Vaders over den Christus en het Middelaarswerk waakte, immers de genade Gods was over Hem. (vs. 40).
Hoezeer schittert hierin de barmhartigheid Gods, maar ook hoe ernstig openbaart zich de verdorvenheid onzer natuur, als de Schrift getuigt, dat de genade Gods over het vleeschgeworden Woord was. Of is daarin niet uitgedrukt, dat de Zone Gods, die in de gelijkheid des zondigen vleesches verscheen, in de afhankelijkheid van het schepsel de overdekking der hemelsche genade noodig had als ware Hij een door zonde en schuld verdorven mensch gelijk wij zijn? Hij, die geen zonde gekend heeft, heeft nochtans de smarten der zonde gedragen en is ons in alles gelijk geworden, opdat hij een volkomen Middelaar zou zijn.
In die afhankelijkheid ingegaan om zijn middelaarsroeping te vervullen was het die overdekkende genade, die het eeuwige Licht, dat Hij naar Zijn goddelijke heerlijkheid in Zichzelf droeg, deed uitstralen over zijn mensch-zijn. „Wist gij niet, dat ik moest zijn in de dingen Mijns Vaders," zoo vraagt hij Maria en Jozef, die in verwondering stonden bij deze openbaring. Het was niet alleen een klaar bewijs, dat Hij zich bewust was van Zijn Zoonschap, maar ook van Zijn roeping, welke Hij in het aannemen van onze natuur reeds bezig was te vervullen.
Welk een verbazing moet Zijn Woord ook gewekt hebben bij de leeraren. Immers zij ontzetten zich over Zijn verstand en antwoorden. Een nieuw licht deed Hij opgaan over zoo menige Schriftuurplaats. De Schriften, waarvan de Christus toch heeft gezegd: „deze zijn het, die van Mij getuigen", had Hij niet slechts geleerd, zooals onze kinderen die leeren en naar de uitlegging, welke daarbij gegeven werd, neen, in de weerkaatsing van Zijn middelaarsbewustzijn straalde de fonkeling van het eeuwigheidslicht, dat in Hem woonde, en het vleeschgeworden Woord ontdekte zichzelf als den Immanuel, op Wien de vaderen hebben gehoopt.
Hij las die Schrift, zooals niemand die lezen kon, Hij werd door haar onderricht, zooals niemand onderwezen werd, want Hij was het, van wien de Godssprake getuigt, en Hij kwam, opdat de Schrift vervuld werd. De geschiedenis van den twaalfjarigen Jezus leert ons, hoe Hij reeds van de vroegste jeugd af werd ingeleid in de kennis van Zijn middelaarswerk. Nimmer zal een mensch verstaan wat er al die jaren Zijner omwandeling in het bewustzijnsleven van den Christus is geschied. Wij menschen zijn elkander en ons zelf vaak een raadsel, als het gaat om het innerlijk geschieden onzer ziel. Hoe zouden wij dan van den Christus iets weten boven hetgeen Hij van zichzelf bekend maakt?
Doch uit hetgeen Hij daaromtrent heeft geopenbaard is duidelijk, dat Hij in alles ons is gelijk geworden, uitgenomen de zonde, maar ook, dat Hij het Licht der wereld is en dat Hij van den Vader is uitgegaan, gelijk Hij ook in de wereld gekomen is om te doen den Wil des Vaders. „Wist gij niet, dat Ik moest zijn in de dingen Mijns Vaders?"
Het profetische Woord, dat door den Geest der profetie van den Vader en van Hem was uitgegaan, werd ook Hem in de nederige gestalte van den Knecht des Heeren een leidstar in den weg van lijden en sterven. En straks als Hij in verborgenheid te Nazareth de leerschool der goddelijke wijsheid en genade heeft voleindigd en verstaat, dat de dag Zijner openbaring is aangebroken, gaat Hij af naar den Jordaan om gedoopt te worden en Zijn middelaarsarbeid te volbrengen. Dan wordt de hemel geopend en als de H. Geest nederdaalt spreekt de Vader: „Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen!" Daarin werden de genade en de wijsheid bevestigd, die Hem van jongsaan hadden onderricht.
Ook in het middelaarswerk zijn de Vader, de Zoon en de Geest vereenigd als in alle werken Gods. En Hij, die als een kindeke ter wereld kwam en door de wijsheid en genade Gods geleid werd tot een volkomen man, van Zijn goddelijke heerlijkheid en roeping bewust, begon te doen het werk, dat de Vader Hem had opgedragen.
Hij was in de dingen Zijns Vaders en volbracht alle gerechtigheid in diepe afhankelijkheid, die wij hebben veracht tot onzen eigen ondergang. Hij, de eeuwige Zoon des Vaders, wilde in alles verzocht worden gelijk als wij, opdat Hij een volkomen Middelaar en Overste Leidsman des geloofs kon zijn voor het volk, dat de Vader Hem gegeven heeft.
S.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 januari 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Overste Leidsman des geloofs.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 januari 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's