Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gedoopt.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gedoopt.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hand. 9 vs. 18c en werd gedoopt.

Saulus was vervuld met den Heiligen Geest. Zeker zal hij zijn hart hebben uitgestort voor Ananias. Want wie zou kunnen zwijgen als het hart vol is van Jezus en het heil des Heeren? De vraag moet ons dan ook voorgelegd of wij dat kennen. Niet, of wij christen willen heeten, ons willen scharen onder Gods volk; of wij misschien den naam hebben dat wij leven doch dood zijn. Zijn wij ooit vol van het heil in Christus geweest? Dragen wij de kenmerken die de Schrift stelt, om een kind Gods genaamd te mogen worden. Lezer openbaart gij de kenmerken des levens of des doods?
Het is noodig elkander die vraag telkens voor-te leggen. Want velen zullen zoeken in te gaan en zullen niet kunnen, zegt de mond der waarheid. Bij Paqlus was het openbaar, dat hij een ander mensch wis geworden; van dood levend en van verloren gevonden. Er was blijdschap in den hemel over hem.
Doch nu wekt Ananias hem op, dat hij zich zal laten doopen. Hij spreekt hem toe: ,,En nu wat vertoeft gij? Sta op en laat u doopen en uwe zonden afwasschen, aanroepende den naam des Heeren." (Hand. 22 vs. 16).
Was Ananias ongeduldig? Of misschien ontstemd op Paulus, dat hij niet aanstonds om den doop vroeg? Volstrekt niet! Maar zijn ziel brandt van ijver; zijn hart is vol vreugde, dat God wonderen had verricht. Daarom begeert hij, dat Paulus nu ook zal worden gedoopt; zal worden ingelijfd in Gods gemeente, die hij had vervolgd ten bloede toe. Bovendien mocht hij met gezag spreken, want Saulus was zijn discipel. Aldaar zou hem gezegd worden wat hij doen moest.
Paulus heeft zeker geweten wat de doop was onder de christenen. Hij kende zeker ook den doop der Jodengenooten in Israël. Zoo werd de heiden, na onderwijs, als hij in het volk Israël wilde ingelijfd worden, gedoopt. Dan werd hem, staande in het water nog eenmaal de wet voorgelezen, sprak daarop een „Amen" uit, dan dook hij onder in het water, om nu zinnebeeldig als een nieuw mensch uit het water op te komen.
Maar Saulus heeft zeker ook wel geweten van den doop van Johannes.
Ook de christelijke doop is hem zeker niet onbekend geweest.
De Heere Jezus had geboden vóór Zijne opvaart ten hemel: „Gaat dan henen, onderwijst alle volken, dezelve doopende in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, leerende hen onderhouden alles wat ik u geboden heb."
Op den Pinksterdag spreekt Petrus tot de schare die verslagen was in het hart: „Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen."
Zoo werden velen gedoopt, die het Woord aannamen.
Want tot den doop werd vereischt het ware g e l o o f , anders was er geen plaats voor het teeken en zegel des Verbonds. Daarom zegt ook Filippus tot den kamerling, als deze, wijzende op het water, dat daar stroomde bij den weg dien zij met den wagen reden: „Ziedaar water, wat verhindert mij gedoopt te worden? Indien gij van ganscher harte gelooft, zoo is het geoorloofd."
En de kamerling antwoordde en zeide; „Ik geloof dat Jezus Christus de Zone Gods is." En zij daalden beiden af in het water, zoo Filippus als de kamerling, en hij doopte hem,
Ananias weet volkomen zeker wat God gedaan heeft aan en in zijn vijand Saulus; hij weet dat hij een uitverkoren vat is; dat de Geest in hem is komen wonen. Daarom behoeft hij hem niet nader te onderwijzen of een belijdenis des geloofs af te nemen. Neen, alles is goed, volkomen gereed; het sacrament roept om den doopeling, opdat Christus, ja, God drieëenig verheerlijkt worde, in dien Doop in zijn Naam bediend; met Zijn Naam bevestigd. Maar óó: weet Ananias dat voor Paulus die doop als teeken en zegel des Verbonds rijke vruchten voor hem zal baren.
Sta op, zoo spreekt Ananias. Niet alsof Saulus nu nog ter aarde lag. Neen, h ij was opgestaan. Maar (vandaar wordt nu een ander woord gebruikt) dit opstaan wil zeggen m e e g a a n met Ananias; niet langer toeven.
Waar gingen ze heen? We weten het niet. Men heeft gedacht aan een badkamer in het huis waar zij waren. Of wel dat ze gingen buiten de stad. Wij weten het niet, w a a r Paulus werd gedoopt, doch zeker mag herinnerd aan de sprake van Naaman den Syriër: „Zijn niet de wateren van Damascus beter dan alle wateren Israëls?"
Hij werd gedoopt.
Welk eene rijke beteekenis had die doop. Zoo maakt Ananias de genade Gods te heerlijker door er den doop aan toe te voegen.
De Doop is een teeken en zegel van de afwassching der zonden. Niet dus als zou de d o o p de zonden afwasschen; dat doet alleen het bloed van Christus. Door de besprenging des bloeds van Christus was Paulus de verzoening deelachtig. Maar door het teeken des doops wil God door Zijn Geest beteekenen en verzegelen wat Zijne kinderen in Christus hebben. Daarom wordt de doop de afwassching der zonden genoemd. In dien doop neemt Christus de eerste plaats in, maar als Gegevene des Vaders en de genade mededeelende door den Heiligen Geest. Welk een ongekende vreugde zal de ziel van Paulus hebben vervuld. Zoo zeker toch als het water de onreinheid des lichaams wegneemt, is hij gewasschen door het bloed en den Geest van Christus.
Het Verbond Gods wordt Saulus ontsloten. Hij mag inblikken in het liefdehart Gods, En dat voor zulk een! „Die zich voor m ij heeft overgegeven! Die mij heeft lief gehad." Het geloof was daarbij werkzaam tot toeëigening van hetgeen de doop beteekent en verzegelde. Zooals Paulus schrijft aan de Collossenzen: zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt, door het geloof. Maar gij zijt afgewasschen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den naam des Heeren Jezps en door den Geest onzes Gods." Doch wij mogen nog dieper blik slaan in dien doop van Paulus. Wat lezen we in Romeinen 6 en Galaten 3? „Weet gij niet, dat zoovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in zijnen dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de dooden opgewekt is, tot de heerlijkheid des Vaders, alzoo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.'
Jezus daalde af in den dood. Hij ging onder in de diepe kolken en vloeden van den goddelijken toorn. Al Gods golven en baren gingen over zijn hoofd. Ja, zij sloten zich toe en Hij riep: „Mijn God mijn God waarom hebt Gij mij verlaten?" Zie, daar heeft nu die gezegende Borg en Zaligmaker den dood gedood: de zondeschuld betaald; de ongerechtigheid verzoend. In dien dood van Jezus is door toerekening de Kerk gestorven. Het is alsof ik in eigen persoon al den vloek heb gedragen: „als die dit oordeelen, in dien één voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn."
Welnu, de doop is een teeken en zegel van het gedoopt worden in den dood van Christus. De dood van Christus, met al zijn beteekenis, is als het badw a t e r . Daarin gaat de doopeling onder. Daardoor werd hij de vruchten van Christus' dood en begrafenis deelachtig. Zie, het laatste spoor van den vloek is weg. „Want dien, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem."
Ja, de vloek is weggedaan; alle recht om te beschuldigen is verloren. De zonde is begraven en heeft zelfs geen spoor nagelaten.
De doop in den dood van Jezus is tevens eene begrafenis van den ouden mensch. Want Jezus' dood brengt niet alleen schuldvergeving maar doodt ook den ouden mensch. De kracht van Christus' offer en bloed is zondedoodend en zondereinigend. „Opdat Hij ze heiligen zoude, haar gereinigd hebbende met het bad des waters door het woord."
De dood van Christus is de verdienende en werkende oorzaak van de dooding van den ouden mensch en de opstanding van den nieuwen mensch.
Maar nu wordt alleen door het levende geloof vast en zeker voor het hart, al wat de Heere door het uitwendige teeken voorstelt en verzegeld.
Gevoelt ge de rijke beteekenis die zóó de doop heeft? Dan is het waarlijk een sacrament! Zoo was het voor Paulus. Hij jubelde in de vergeving zijner zonden; mocht verstaan, dat hij nu in Christus Kerk was ingelijfd en het merk en veldteeken van zijn Koning droeg. Ja, hij heeft zeker, vol des Heiligen Geestes de beduidenis van zijn doop verstaan. Zie, Jezus en zijn sterven wordt hem een onuitsprekelijke schat. De vrede met God doorstroomde zijn ziel.
De schuldvergeving; de toegerekende gerechtigheid; de reiniging zijner ziel, het wordt alles aan zijn hart verzegeld,
„Want zóovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan," schrijft hij aan de Galaten. Er is gemeenschap en verbinding met Christus en zijn volk. Saulus was in Christus ingegaan door het geloof. In den doop werd dat nu beteekend, afgebeeld en verzegeld, dat wil zeggen, bevestigd en bekrachtigd.
Hij was door den Geest gedoopt in Christus. In Hem ondergegaan! Dat is de doop naar zijn geestelijken inhoud en ware wezen. Er komt een zeer innige gemeenschap tot stand tusschen Christus en de ziel van den met Jezus gekruisigden zondaar, die door zijn bloed is gewasschen en met zijn gerechtigheid bekleed.
Zij hebben Christus aangedaan, als een kleed. Gelijk het water hen in den doop van alle zijden als een eng sluitend gewaad omringt, zóó, dat er zelfs geen plooi is die het lichaam niet zou raken, zóó zijn ze nu met Christus bekleed. Ja, zij hebben Christus aangedaan. Want Hij schenkt zich niet alleen weg, maar ook mogen zij Hem aannemen door het geloof als hun hoogsten profeet en Leeraar, als hun eenigen Hoogepriester en eeuwigen Koning. In dat kleed treden zij op. Dat is hun gewaad waarin zij nu verschijnen. Daarin handelen en wandelen zij. Zonder dat kleed mogen ze niet worden gezien onder de menschen; vinden zij geen gehoor aan den troon der genade als zij als kind zich buigen voor Hem die door den Geest der aanneming hen leerde het ,,Ab ba, V a d e r." „Maar doet aan den Heere Jezus Christus." Ja, zóó nauw zijn ze met Hem vereenigd, dat ze zelf moeten verdwijnen.
Jezus is hun ambtsgewaad, waarin zij dienen in nieuwigheid des levens. Het was bij Paulus, toen hij werd gedoopt in de wateren van Damascus: „Ik ben zeer vroolijk in den Heere, mijn ziel verheugt zich in mijnen God, want Hij heeft mij bekleed met de kleederen des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan; gelijk een bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert, en als eene bruid zich versiert met haar gereedschap."
Zie, Jezus is ons ambtsgewaad geworden. Zalig als we geheel verdwijnen en een goeden reuk geven van Christus. „Ik leef, doch niet meer ik, Christus leeft in mij." Naar zijn vorig en zijn eigen bestaan moet Saulus geheel wegvallen, gelijk de doopeling wegzinkt in het water, maar nu bekleed met Christus, mag hij in nieuwigheid des levens wandelen. Hem vertoonen zij; uit Hem leven zij; naar Hem handelen zij en regelen zij zich. „Maar Christus is alles en in allen." De Heere Christus i n hen; aan hen; d o o r hen en v o o r hen! Zalig de mensch, die het mag kennen.
„U dan die gelooft is Hij dierbaar. Al wat aan Hem is gansch begeerlijk."
Maar, gelijk Gods kind nu door den doop als teeken en zegel van het genadeverbond met Christus in gemeenschap treedt, zoo óók met Zijne gemeente, die zijn lichaam is. Zij zijn alleen door éénen Geest tot één lichaam gedoopt (1 Cor. 12 : 13). Schrijft Paulus niet aan de gemeente van Ephese; „Eén lichaam is het en één Geest, gelijkerwijs gij ook geroepen zijt tot ééne hoop uwer roeping; één Heere, een geloof, een doop, een God en Vader van allen, die daar is boven allen en door allen en in u allen."
Zoo zijn dan in den doop vele weldaden tesamengevoegd en sacramenteel geschonken. De Heilige Geest heeft in het hart van Paulus licht doen opgaan over hetgeen aan zijne ziel was geschied en hem verzekerd van de weldaden die hem waren geschonken door het geloof in Jezus. O, zie hem daar staan, opgeklommen uit het water; het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden, De dag is nu ten volle doorgebroken. Hij mag zich verlustigen in Hem als Zijn Zaligmaker.
Zeker, we weten wel dat hij niet bij machte was alles tegelijk te overzien, dat hij zou voortgeleid worden in de kennis der genade van onzen grooten God en Zaligmaker Christus Jezus. Maar hij was vervuld met zaligheid in den Heere, die zich met verzegelende kracht aan zijne ziel, als de z ij n e, had geopenbaard.
Als God den zondaar redt uit nood en dood en hem doet verstaan dat hij uit den dood is overgegaan tot het leven kan hij niet al den rijkdom overzien, maar de volheid grijpt hem en doet hem spreken, ja zingen, ja jubelen, ja aanbidden! Nu gaat straks de inwonende Geest die volheid van zegeningen nader voorstellen aan het hart. Een schilderij die in zijn eenheid u grijpt, gaat ge straks in onderdeelen bewonderen. Elke lijn vraagt uw aandacht. De kleurschakeeringen boeien u. Alles is schoon, evenredig van lijn. _
De eenheid is meer dan een onderdeel, doch ook de onderdeelen zijn schoon.
„Gij zijt van Christus en Christus is Gods." Zeker ook gij?
Met welke woorden zou Ananias zijn discipel Paulus hebben gedoopt. Heeft hij daarbij de woorden: „In den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes" gebruikt? Dat wordt ons niet gezegd. We lezen meermalen dat werd gedoopt in den naam van Jezus, doch daaruit kan niet worden besloten dat juist die woorden zijn gebezigd, maar leeren we wel dat de doop Christus tot middelpunt heeft, omdat hij de geloovigen in zijne gemeenschap stelt en al hun vertrouwen op Hem als Zaligmaker richt. De christelijke doop toch is eene sacramenteele inlijving in de gemeenschap met dien God, die zich als Vader, Zoon en Heilige Geest heeft geopenbaard. Op grond daarvan verplicht de doopeling zich nu ook om dien naam te belijden en te verheerlijken. Ook moeten wij er nog op letten dat de gaven van den Geest aan Paulus niet toekwamen door den doop, want hij was reeds vóór zijn doop met den Heiligen Geest vervuld. Ziedaar een schaap van Jezus Kudde.
Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken. Dat werd nu ook bij den doop openbaar. Het geloof, bezield door den Heiligen Geest mocht zich uitspreken over het heil in Christus geschonken. Ananias had gezegd: ,,Laat uwe zonden afwasschen, aanroepende den naam des Heeren."
Deze uitdrukking hebben wij ook reeds gehoord uit den mond van Ananias, die sprak van de vervolgingen van Saulus, van allen die des Heeren naam aanriepen. We lezen van de dagen van Enos: „Toen begon men den naam des Heeren aan te roepen." Er kwam openbare belijdenis van des Heeren naam. Het zaad der vrouw trad uit in het midden der wereld met publieke Godsvereering,
Het is in het Nieuwe Testament een uitdrukking voor de ware kinderen Gods. Welnu, Paulus riep bij zijn doop den naam des Heeren aan. Hij deed belijdenis van den Christus als zijn Heere, wiens eigendom hij zich nu mocht weten. Hij beleed Hem openlijk als den Christus; als de beloofde Messias. Dit aanroepen omvat de gansche zaak des geloofs. Hoe wonderlijk zal het Paulus te moede zijn geweest! Dien naam, dien hij veracht had; welks belijders hij had vervolgd, is nu de naam geworden door welken hij is zalig geworden. Ja nu mag worden beluisterd van zijn lippen in het aanroepen van dien naam: Ik schaam mij het evangelie van Christus niet.
Die naam is nu de schat in het vat. Het uitverkoren vat!
In den Christus eerde hij ook den Vader, terwijl hij mocht getuigen door den Heiligen Geest. Van den Engel des Verbonds sprak de Heere: „Hoed u voor zijn aangezicht en wees zijner stemme gehoorzaam, •en verbitter Hem niet; want Hij zal ulieden overtredingen niet vergeven, want mijn Naam is in het binnenste van hem."
Dat geldt ten volle van Jezus, dat de Naam des Vaders in het binnenste van Hem is, daarom sprak hij: „Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien."
Hij heeft den Naam des Vaders verheerlijkt. Zalige Paulus. Het geloof ziet op Christus en zijn offer aan het vloekhout. Eert Hem als den Gegevene des Vaders; als overwinnaar van dood en zonde en hel. Het geloof vindt in Hem een onuitsprekelijke bron van vreugde en zaligheid. Het geloof volgt het Lam, waar het ook henengaat. Hij is de Heere onze gerechtigheid. Ja, de Vader nam Saulus aan als een vrucht Zijner verdiensten. Het geloof volgt Hem tot binnen het binnenste voorhangsel: „Die ook voor ons bidt."
Met het hart gelooft men tot rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid. Dan spreekt uit den overvloed des harten ook onze mond. Dan is het getuigenis geest en leven. Laat ons door Hem altijd Gode opofferen eene offerande des lofs, dat is de vrucht der lippen, die Zijnen naam belijden."
Lezer ik moet eindigen. Is de doop in uwe kindsheid u toegediend u een teeken en zegel geworden van hetgeen aan uwe ziel is geschied?
Ach hoe schaars zijn ze die Jezus waarlijk hebben beleden, doordat ze Hem kennen als schuldovernemende Borg; als het Badwater der ziel. Waar zijn ze, die zijn gedoopt in den dood van Jezus door den Heiligen Geest? Die met Hem zijn vereenigd er Hem als hun gewaad en innerlijken schat kennen?
Dan kan u de doop een teeken en zegel zijn van het Verbond dat niet zal wankelen en dat bevestigd wordt van kind tot kind, zoovelen als er de Heere onze God toe roepen zal.
Hij is (om met de belijdenis te spreken in artikel 34) onze Roode Zee, door welke wij moeten doorgaan om te ontgaan aan de tirannieën van Farao, welke is de duivel, en in te gaan in het geestelijk Kanaan.
Paulus brengt de aanroepers van dien Naam, Gods vredesgroet: „den geheiligden in Christus Jezus, den geroepen heiligen met allen, die den naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen in alle plaatsen, beide hunnen en onzen Heere: genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus."
K.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 januari 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Gedoopt.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 januari 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's