Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ten voorbeeld gesteld.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ten voorbeeld gesteld.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 Timothëus 1 : 16 „Maar daarom is mij barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de voornaamste ben, al Zijne lankmoedigheid zoude betoonen, tot een voorbeeld dergenen die in Hem gelooven zullen ten eeuwigen leven."

De apostel Paulus schreef aan zijn geestelijken zoon Timothëus. Als een vader had hij hem lief. Hij kende hem niet alleen van name, doch had ook een blik mogen werpen in zijn hart en hem leeren kennen als een begenadigd man, in wien het ongeveinsd geloof woonde, gewerkt door den Heiligen Geest. Hij had hem voor het eerst ontmoet op zijn tweede zendingsreis te Lystra en had hem meegenomen als hulp in de zending. Zoo had deze jonge man alles vaarwel gezegd om den naam van Jezus te helpen verbreiden onder de heidenen en de kinderen Israëls.
Ook zijn godvruchtige moeder had hij verlaten, die hem zeker met droefheid in het hart zag heengaan, maar toch ook met blijdschap, want kinderen zijn een erfdeel des Heeren. Zalig wie zijn kind mag afstaan in den dienst van Koning Jezus! Paulus had vaderlijke zorg over dezen geestelijken zoon, maar werd op zijn tochten ook menigmaal verkwikt door zijn tegenwoordigheid en hulp.
Zoo heeft de Heere het zijn apostel op den moeilijken levensweg zoo vol van lijden toch niet laten ontbreken aan verkwikking en vertroosting.
Als Paulus dezen brief schrijft dan is Timothëus in Ephese, terwijl Paulus is doorgereisd naar Macedonië. De apostel waarschuwt en vermaant hem zich toch te stellen tegen degenen, die de waarheid verkeeren en door leugen zoeken ten onder te houden. Dan herinnert hij aan de genade hemzelven geschied.
De Koning der Kerk heeft hem in de bediening gesteld. En dan verschijnt weer voor het oog zijner ziel de vervolger der gemeente! Mij heeft hij in de bediening gesteld die te voren een godslasteraar was en een vervolger en verdrukker; maar mij is barmhartigheid geschied, dewijl ik het onwetend gedaan heb in mijne ongeloovigheid, doch de genade onzes Heeren is zeer overvloedig geweest, met geloof en liefde die daar is in Christus Jezus.
Zijn verleden staat weer voor hem! Hij was een vervolger der gemeente geweest!
Als hij zegt dat hij het onwetend gedaan heeft, meen dan niet dat de apostel zijn schuld verkleinen wil. Neen, dan kon hij zich toch niet tegelijk den voornaamste der zondaren noemen?
Hij doet iets geheel anders. Met die opmerking roemt hij de genade. Waarom? Wel, hij ziet, dat hij door genade, hoewel hij een bittere vijand was, toch geen Judas was. Hij deed het niet, terwijl hij volmaakt van het tegendeel zou zijn overtuigd geweest. Hij werd daarvoor bewaard. Ja, de zonde van Judas kón hij niet doen, omdat hij verkoren was ten leven. Gevoelt ge nu, dat hij feitelijk de genade roemt, ook als hij zegt dat de weg der barmhartigheid nog voor hem open stond, omdat hij het onwetende had gedaan. Hij neemt echter de volle verantwoordelijkheid der zonde op zich, want hij voegt er aanstonds aan toe, dat hij het deed in zijne ongeloovigheid, in de afkeerigheid en vijandschap tegen God, die in zijn onherboren natuur woonde.
Daarom roemt hij de genade, dat ze zeer overvloedig is geweest. Die genade heeft ook het geloof in zijn hart gewrocht en de liefde uitgestort; de liefde die daar is in Christus Jezus. Als hij dien naam noemt wordt zijn ziel ontstoken. Jezus is toch de inhoud geworden van zijn leven. ,,Ik leef, doch niet meer ik, Christus leeft in mij." Hoor, hoe hij dien Naam prijst: ,,Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken van welke ik de voornaamste ben."
Zoo maakt de apostel den overgang van zichzelven tot Christus en van Christus, in het woord onzer overdenking, weer tot zichzelven.
De apostel licht hier den sluier op die de vrije genade Gods omhulde. Hij laat zien het vrij erbarmen Gods in het zaligen van den verloren zondaar. Hij wil ons laten stil staan bij het wonder aan zijn ziel geschied en de beteekenis van dat wonder. Hij laat ons de bedoeling Gods zien in zijn bekeering. Zij strekt ter verheerlijking Gods, maar heeft ook een bepaald doel voor de menschen. Ge zult zeggen, zeker, hij moest den Naam van Jezus uitdragen en zoo is Paulus het middel voor een groote schare geworden, dat zij voor Koning Jezus zijn gewonnen.
Toch is dat niet het eenige wat naar voren moet worden gebracht.
De bekeering van Paulus is ook ten voorbeeld gesteld. Zoo spreekt de apostel hier door de onfeilbare leiding van den Heiligen Geest.
Ten voorbeeld gesteld.
In den loop der eeuwen was een groote schare toegebracht, want Christus vergadert zijn Kerk van het begin der wereld tot het einde. Maar de Heilige Geest hield in de wijze der toebrenging en toepassing van de goederen des heils rekening met den stand der Godsopenbaring. De Heilige Geest, die óók die bijzondere openbaring gaf die wij in de Heilige Schrift bezitten, liep dus niet vooruit op den gang dier openbaring. Wat hij in de ziel werkte door het Woord der Openbaring was dan ook aan die openbaring gebonden. De Geest gaf dus niet meer klaarheid in het werk der genade en ook niet meer toepassing dan in de Openbaring was ontsloten.
Zoo schrijft de apostel, van de Kerk onder het Oude Verbond: ,,Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien en geloofd en omhelsd, en hebben beleden dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren".
Rijke genade hebben zij ontvangen. Ervaring van vrede heeft hen niet ontbroken. Verwachting des heils ook voor de eeuwigheid hebben zij niet gemist.
Toch hing er een sluier over hun hart. Toch was de toepassing niet volkomen. Toch hadden zij niet het licht dat nu door de vervulling is opgegaan over de werken der genade in Christus Jezus. Daarom was ook de ervaring van den vrede nog verbonden met vrees en veel duisternis hield hen nog omvangen.
Dit moest zoo zijn, krachtens den stand der Openbaring. De klaarheid van inzicht en de rijkdom van den inhoud der ervaring ontbrak dan ook omtrent den Persoon en het werk van den Messias; omtrent den Vadernaam en zooveel meer.
,,Want God voortijds vele malen en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in de laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon." De schaduwen zijn verdwenen. ,,Wij hebben zijne heerlijkheid aanschouwd als des eeniggeborenen van den Vader vol van genade en waarheid", roemt Johannes.
De vroomen van den ouden dag, zoo sprak Jezus tot zijne discipelen, hebben begeerd te zien hetgeen gij ziet en hebben het niet gezien.
Om het ook te zeggen met de woorden van den apostel: ,,En deze allen hebbende door het geloof getuigenis gehad, hebben de belofte niet verkregen, alzoo God wat beters over ons voorzien had, opdat zij zonder ons niet zouden volmaakt worden." Laat Calvijn het ons mogen toelichten.
,,De oudvaders hebben van Gods beloften maar een smaak gehad, nochthans als geheel verzadigd zijnde door zulke zoetigheid, hebben zij al tesamen klein geacht de versmaadheid der wereld, en vergaten niet in leven noch in sterven den smaak van het beloofde, hoe klein het ook mocht zijn.
Aangezien God den vaderen alleen de genade heeft laten smaken (die nu overvloediglijk over ons is uitgestort) zoodat Hij hun van verre maar een duister beeld van Christus getoond heeft, die zich nu als genoeg zichtbaar voor onze oogen toont, toch hebben zij hierop vast gestaan en zijn niet van het geloof geweken, hoeveel te meer hebben wij dan alsnu oorzaak om in het geloof te volharden.
Daarom, hoewel zij dezelfde beloften der zaligheid gehad hebben, die wij hebben, nochtans hadden ze de klaarheid der beloften niet, die wij alsnu genieten onder het rijk van Jezus Christus, maar waren tevreden dat zij hetzelve van verre zagen."
Zoo is dan met en door de komst van Christus in het vleesch en de vervulling der profetie in lijden, sterven en opstanding de genade overvloediger geworden in de Kerk. Hij heeft den vaderen een klein deel der genade uitgedeeld, opdat Hij de gansche volkomenheid bewaren zou tot den nieuwen dag. Wel heeft Hij zich mildelijk getoond aan Zijns kinderen van het begin der wereld, nochtans heeft Hij Zijne genade alzoo gemeten en gemiddeld, dat Hij steeds zag op de zaligheid des ganschen lichaams. Zoo laat ons dan weten (aldus vermaant Calvijn!) dat wij meer dan ondankbaar zijn tegen God, zoo Hij minder geloof in ons vindt onder het Rijk van Jezus Christus, dan de vaders bewezen hebben door zoo vele en zonderlinge exempelen der lijdzaamheid, die zij onder de wet hadden.
Zoo nam de Kerk des Nieuwen Verbonds zijn bijzondere gestalte aan met den Pinksterdag, toen de schatten des heils ten volle werden ontsloten en toegepast, zooals nooit te voren. Het wordt nu een andere bedeeling, wel in wezen gelijk met die van voorgaande tijden, doch in omvang en diepte beide gaat deze bedeeling uit boven den voorgaanden tijd. Dat was het welbehagen Gods. De Geest woont nu in Gods Kerk en ontsteekt eene klaarheid voor de ziel in het werk der genade en doet de diepten van Godsontfermen ervaren zooals voorheen niet werd gekend.
Op dit feit wijst ons ook de Heere Jezus als Hij spreekt over Johannes den Dooper.
Ge weet welke plaats deze prediker der gerechtigheid innam in Gods Koninkrijk!
Ik zeg, zegt Jezus, veel meer dan een profeet is hier! Waarom? Deze is het van welke geschreven staat: „Ziet Ik zende mijnen engel, voor uw aangezicht, die uwen weg bereiden zal voor U heen". Alle profeten, op wier schouderen deze staat, en de wet, hebben tot Johannes toe geprofeteerd. Ze vinden in hem hun vereeniging en eindpunt. In deze hand worden alle profetische draden ineengelegd en verbonden. In dezen mond worden alle profetische woorden tot één stem. In dezen aanschouwer, dooper, aanwijzer, uitroeper, heraut van den Christus vindt alle profetisch verlangen en smachten bevrediging. Daarom sprak Jezus: „Voorwaar zeg ik u, onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan, meerder dan Johannes de Dooper". Meerder, niet om zijn persoon en gaven allereerst, maar veeleer door zijn zending, zijn dienst van wegbereider. Zie, het Lam Gods, zoo riep Johannes uit.
Doch hoor nu tevens dat andere woord met he bovenstaande zoo schijnbaar tegenstrijdig. Ik bedoe' dit woord van Jezus: „De minste in het Koninkrijk hemelen is meerder dan hij."
Zijn werk was om allen die tot hem kwamen te leiden tot Jezus zelf en zoo de minsten, te leiden tot wat hen meerder zou maken dan hij was.
Johannes stond vóór de poort des Koninkrijks wat de bedeeling van het Nieuwe Verbond aangaat. Hij voerde over tot de nieuwe orde van zaken, maar zelf bleef hij kind der oude bedeeling. Hij de priester, de nazireeër, de profeet en deurwachter, om met het oude onder te gaan, opdat het nieuwe zou bloeien op zijn graf.
De vriend des Bruidegoms kon geen plaats nemen in zijn leven aan de bruiloft des nieuwen testaments zelfs niet naast het minste bruiloftskind. Zeker, wie zou niet gaarne met eerbied en ontzag neerzitten aan de voeten van dezen grooten Godsman? En toch, de minste in het Koninkrijk der hemelen is meerder dan hij, hierin en hierdoor, dat hij den schat draagt in het aarden vat, den schat van het vervulde evangelie, van den verschenen Christus en uitgestorten Geest der Pinkstergenade. Het evangelie der vervulling dat in betere beloften bevestigd is, van het volbrachte offer aan het kruis, met het gescheurde voorhangsel. Met het ontsloten graf van den verheerlijkten Priester over het Huis Gods. Zie in dit getuigenis verheft Jezus zichzelf boven de beloften en de bediening des Ouden Verbonds. In Hem zijn alle beloften Gods ja en amen! Zalig, wie Hem bezit!
Doch, hoe zal nu Gods wijze van werken zijn om het Pinksterevangelie; het evangelie van den voltooiden oogst, toe te passen? Hoe zal God de kinderen Abrahams vergaderen, nu ze niet meer zijn onder de wolk, noch op den drempel der nieuwe bedeeling? Hoe zal Hij nu ten volle Christus toepassen, door den zondaar te brengen aan het einde der wet? Hoe zal Hij hem verzoenen met Zichzelven en vrede schenken? Hoe zal Hij woning maken door den Heiligen Geest, opdat God drieëenig wone in het hart des zondaars? Hoe brengt Hij nu tot de vrijheid der kinderen Gods? Wat is het grondtype van Gods Kerk in den nieuwen dag? Welke is de wijze, waar op God den zondaar bekeert en het heil deelachtig maakt? In Paulus geeft de Heere op al deze vragen een antwoord.
God geeft in Paulus een voorbeeld! Daaraan kunt en moet ge u daarom toetsen! Met welk oogmerk heeft God hem bekeerd? en barmhartigheid bewezen? De apostel zegt het hier zelf: „Tot een voorbeeld dergenen, die in Hem gelooven zullen ten eeuwigen leven".
De Heere wilde, dat de volheid Zijner barmhartigheid zeer duidelijk zou schitteren. Immers een patroon moet duidelijk zijn. Maar, kan dan Petrus of Johannes geen patroon zijn? Neen, want hun toebrenging lag nog onder de oude bedeeling. Later pas gaan zij dieper in in de weldaden door Christus verworven. Hoe weinig verstonden zij tijdens zijn omwandeling op aarde, vóór de opstanding, van Zijn Persoon en werk!
Of dan na den Pinksterdag door de uitstorting des Heiligen Geestes hun leven niet vervuld is met Jezus? Wie zou daaraan twijfelen? Volkomen zeker! Maar daarom is juist de aanvang van hun geestelijk leven getrokken in nieuw licht.
Niet Petrus of Johannes of Jacobus wordt ons ten voorbeeld, tot patroon gesteld, maar juist Paulus. Ook daartoe was hij verkoren.
Bovendien de wijze der bekeering van Petrus en Johannes, kortom van de apostelen gaat schuil in het duister. Maar hier, zegt de Heere, hebt ge nu in Paulus een duidelijk patroon van de bediening van den Geest onder het Nieuwe Verbond, na den Pinksterdag, toets U daaraan!
Saulus heeft Christus' oogappel aangeraakt. Hij heeft de gemeente vervolgd. Hij heeft de huizen verstoord. Hij heeft |de keiligen gegeeseld. Hij heeft Christus gelasterd. Zie nu in dezen Saulus een patroon der genade Gods. De zonde die in ons allen woont, was bij hem boven mate zondigende geweest.
Voor den Vader was Paulus een uitverkoren vat, daarom kon Christus het niet in toorn in stukken slaan. De Vader liet aan zijn woede groote ruimte, om de lankmoedigheid van den Zoon in volle kracht te laten uitkomen. Beide de Vader en de Zoon mitsgaders de Heilige Geest hebben zich in de bekeering van Saulus een monument der barmhartigheid opgericht. Die Paulus moet een voorbeeld zijn tot aan het einde der eeuwen.
Boekdrukkers drukken een proefvel af. Zoo is Paulus een proefvel van Gods ontferming. Het is een model van hetgeen volgen zal. Doch de drukker kan van het proefvel slechts volkomen gelijke afdrukken maken. Doch de Heere maakt naar het grondmodel van Paulus eene oneindige riikdom van verscheidenheid. Ook daarin blijkt zijn rijkdom.
Maar dan toch altijd zoo dat alle bekeeringen in grondtrekken op die van Paulus moeten gelijken. Want zeker er zijn geen twee bladeren gelijk aan éénen boom, doch dan toch altijd zoo, dat ze het wezen van denzelfden boom dragen. Ik wil maar zeggen, dat een eikenblad geen blad is van een populier. Maak dus die verscheidenheid niet tot een middel voor zelfbedrog om te raken aan de eenheid van den waren wijnstok Jezus. Er is ook onder de huichelaren grootè verscheidenheid, maar hun ontbreekt juist het grondtype van het werk der genade.
Saulus wordt neergeworpen voor God. Hij leert zich kennen als een vervolger van Jezus. Als een hater Gods. Hij moet God recht en gerechtigheid toekennen en wordt door de wet in de hand des Geestes gedood, opdat hij Gode zou leven. Zijn zonde wordt verzoend. Hij verkrijgt vrede met God. Jezus wordt in zijn hart geopenbaard. Hij is gerechtvaardigd om niet door de verlossing die in Christus Jezus is.
De Geest der aanneming heeft het Abba, Vader in zijn hart en op de lippen gelegd.
Zie daartoe heeft God ons geroepen om het werk van God drieëenig te verkondigen naar het grondtype van Paulus. Wee mij indien ik het evangelie niet verkondig naar het patroon dat God zelf heeft ontworpen en ons voorgelegd in de bekeering van Paulus: Zie toe dat gij het alles maakt naar het voorbeeld dat u op den berg getoond is. Maar dan schittert de genade Gods nog meer in Paulus. Zeg dus nooit meer: Paulus was een groote uitzondering, dat was een wonder!
Maar weet ge dan niet dat elke bekeering een wonder is! Dat elke bekeering ons brengt tot de bekeering van Paulus om te vergelijken als het patroon des Heiligen Geestes, ons door God in het Woord geteekend?
Weg met een dusgenaamde verbondsleer waarmee men de menschen bedriegt voor de eeuwigheid. Velen achten zulk een bekeering niet noodig. Althans niet voor zichzelven.
Dat mag noodig zijn voor spotters en openbare zondaars, maar voor een burgerlijk braaf mensch gedoopt en opgevoed onder de waarheid, neen, dan behoeft het zóó toch niet. Dan gaat het geleidelijk in langzame ontwikkeling. Doch verklaar mij dan waarom Paulus, die deugdzamer was dan gij en nauwgezetter bovendien in de vervulling der wet, bekeerd moest worden. Ge zegt omdat hij vijandig was aan Jezus en Zijn gemeente! Maar wat geeft u recht u te verbeelden dat gij dat niet zoudt zijn! Reeds dezs uwe meening is het bewijs van hartgrondige vijandschap en blindheid tevens omtrent den waren aard van uw hart en leven. Maar zeg mij bovendien hoe het dan komt dat Gods ware volk, dat niet midden in de wereld leefde toch naar het model van Paulus is bekeerd? Dat was waarlijk geen overbodige weelde. Ik zou nooit geweten hebben dat ik met al mijn godsdienst verdoemelijk was voor God, indien de gerechtigheid en majesteit Gods mij niet had neergeworpen. Nooit zou ik meer dan schijn van liefde tot Jezus hebben gehad, ware het niet, dat Hij uitnemend dierbaar ware geworden als degene die al de geschonden deugden Gods genoegdoening heeft geschonken.
Zoo zou ik kunnen voortgaan.
Neen zegt een ander, ik houd het ervoor dat een mensch moet bekeerd worden. Hij moet gelooven in Jezus en dan is hij bekeerd. Zoo stelt menigeen zich gerust met eene denkbeeldige bekeering. Er is een diep gevoel van zonde geweest, en naar zij meenen hebben ze toen een belofte gehad en troost der genade. Ze hebben toen eene onberouwelijke keuze gedaan, naar zij meenen. Is dat nu uwe bekeering? O, ik zou vele voorbeelden kunnen noemen. Men kan afgoden verzaken, om eenvoudig van afgod te ruilen. Men kan zelfs van het eene uiterste tot het andere overgaan, en toch nooit hebben opgehouden zichzelven te zoeken,
Paulus is in zijne bekeering tot een voorbeeld gesteld. Dit gaan wij nu nader toelichten. Ten voorbeeld gesteld!
K.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 maart 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Ten voorbeeld gesteld.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 maart 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's