Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het einde der Wet.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het einde der Wet.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Galaten 2 vers 19a: Want ik ben door de wet der wet gestorven; Romeinen 10 vers 4a: Want het einde der wet is Christus;

Zoo is de wet werkzaam in de hand des Heiligen Geestes om den zondaar te ontblooten en zijne verdoemelijkheid voor God te leeren kennen, opdat hij worde, voor eigen zielservaren, wat hij in waarheid is, een verloren zondaar.
De mensch werd verdreven uit het paradijs, waar God onze Maker ons had gesteld in Adam als het pronkstuk en het sluitstuk Zijner schepping. ,,En een seraf met een vlammend zwaard bewaarde den toegang tot den boom des levens."
Zoo leert Gods Geest ons onzen staat voor God kennen als onder het oordeel des rechtvaardigen Gods. O, eenmaal stonden we daar als het pronkjuweel der schepping, met een volmaakte gerechtigheid en heiligheid, onberispelijk voor God. Maar het heeft ons niet goedgedacht God in erkentenis te houden.
Zoo leert de Geest voor den spiegel der wet den mensch zijne wereldzonde kennen; doet ons verstaan, dat wij deel hadden aan die daad van ons hondshoofd en daarom in en met hem gekomen zijn onder den vloek. Wij weten nu dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen die onder de wet zijn, opdat a'le mond gestopt worde en de geheele wereld voor God verdoemelijk zij; daarom zal uit de werken der wet geen vleesch gerechtvaardigd worden voor God, want door de wet is de kennis der zonde.
Mijn natuur ligt onder den vloek. Niet slechts mijne persoonlijke misdaad moet geboet maar mijn erfschuld betaald. Daarom moesten wij bij het licht des Geestes een blik werpen in het paradijs, opdat wij zouden leeren verstaan dat de wet mij niet alleen persoonlijk raakt, maar mij beschouwt en behandelt als een schepsel Gods, dat in het werkverbond is geschapen in samenhang met Adam ons aller vader.
Het is niet alleen dit kwaad dat roept om straf, maar ik ben in zonde geboren en ongerechtigheid heeft mij mijne moeder ontvangen. O mijn lezer, kent gij deze zaken niet slechts doordat gij ze historisch als waar erkent, maar bij levende ervaring des harten? Anders toch kunt ge nooit aan het einde der wet komen, noch aan de wet zijn gestorven, dan kent gij de wet niet in haar ware wezen.
Ik moet bevredigd worden met God en met de gansche schepping die om des menschen wil ligt onder den vloek. Het zou niet genoeg zijn dat mijn persoonlijke zonde werd voldaan. Het zou mij niet baten, dat ik van nu voortaan geen zonde meer deed, noch met gedachte woorden of werken. Dat van nu voortaan ik volkomen zonder zonde ware! Want het verleden staat voor den zondaar als één groote aanklacht. Doch, bovendien leer ik, dat ik niet sta als een los persoon op deze wereld. De mensch was geschapen in het werkverbond in samenhang met de menschheid en de gansche schepping. Adam sleepte de gansche schepping mee in den val. Het aardrijk zij vervloekt om uwentwil. De weedom, de bange klacht die opklinkt uit de schepping gevoelt daarom de ontdekte zondaar als een aanklacht tegen hem persoonlijk.
Zeker zal hier wel verschil zijn in klaarheid en diepte der ontdekking, maar niemand zal toch der wet sterven of hij zal ingeleid zijn in den eisch van het werkverbond en een oog hebben ontvangen voor zijn zwaren val en dat hij mede oorzaak is, dat de schepping ligt onder den vloek; onder mijn vloek.
Zie, als de wet in dien samenhang aan onze ziel wordt voorgesteld, is dien zondaar al zijn wetswerk niets anders dan een bespotting van den levenden God, Dan verstaat hij, dat de wet hem moet vloeken. Maar dan zal ook, als hij den laatsten adem uitblaast voor het aangezicht der wet en aan haar sterft, dan zal ook de rijkdom van Christus als Verlosser schitteren in al zijn volheid. Hij is de groote vloekdrager. Hij heeft het rantsoen betaald. Maar Hij heeft ook de disharmonie opgelost en vergadert alles bijeen wat in den hemel en wat op de aarde is. Dit moge in het vervolg nader blijken.
Ik ben door de wet der wet gestorven.
De wet vaagt al onze verontschuldigingen weg. Onze misdaden voeren ons henen weg als een wind en onze verontschuldigingen verstuiven als kaf voor den stormwind. Meen niet dat de zondaar zich niet zoekt te verontschuldigen. Hebt ge ooit een jongen gezien die als hij kwaad had gedaan geen verzachtende omstandigheden naar voren bracht? Maar de tuchtmeester moet het beloonen met een extra slag van de zweep. Zwijg en versta: Zóó heeft God gesproken! Met uw zwakke natuur heb ik geen medelijden, maar ik veroordeel u omdat gij het goede niet doen kunt, want gij moest mij volmaakt gehoorzaam kunnen zijn. Als onze natuur slecht is bewijst dit dat wij strafwaardig zijn. Zoo wordt onze pleitrede een verzwarend getuigenis en leeren we beseffen een strafwaardig schepsel te zijn. De wet, in de hand des Geestes, leert ons óók dat zij geen beloften van betering des levens aanvaardt. Met berouw en tranen kunt gij bij haar niets uitrichten. Zij berispt en kastijdt. Als pleitgrond voor de wet kan alleen volmaakte gerechtigheid bestaanbaar zijn. Zij eischt dat ik de wereldharmonie herstelle omdat ik deze geschonden heb. Maar gevoelt ge dan niet dat het eene eeuwige onmogelijkheid is de wet te voldoen. Die wet komt met den eisch Gods. Naarmate ik toestem dat de wet goed is, aanvaard ik het recht Gods dat de mensch die deze dingen doet, die alzoo bestaat als ik besta, den dood waardig is.
Daar komt nog bij dat wij leeren zien, gezondigd te hebben tegen beter weten in; tegen een goeddoend en verdraagzaam God. Ja, dat wij gezondigd hebben tegen liefde en genade. 0, als God ons door Zijne wet in Zijn macht neemt, dan is er geen verwachting ten leven, maar eene schrikkelijke verwachting des oordeels en der hitte des vuurs, dat Zijne tegenstanders zal verslinden. Zij sluimeren in ran vermoeienis en droefenis onder een dreigende blik van Gods vertoornd aangezicht en als ze ontwaken — o, welk een wonder. . . nog niet in de hel! — staat de wet weer voor hen als tuchtmeester. 0, onderstel eens dat ge kwaamt te sterven en zoo voor uw Maker en Rechter moest verschijnen! Wat zou uw deel en lot zijn?
De wet toont ons de ellende en de uitwerking der zonde en leert ons onze uiterste hulpeloosheid. Uw gebod is zeer wijd. Mijn lezer hebt gij ooit den brandenden berg gezien, die op u neer moest storten? Want zelfs als wij de letter der wet vervullen schenden wij haar geest.
Ik ben door de wet der wet gestorven.
Ook het gebrek aan onderwerping des geestes wordt hem als zonde ontdekt. Daar is een hoogmoed des verstands in de verborgenheden Gods en voor den weg van vrije genade moet hij vatbaar worden gemaakt. De Heilige Geest leert hem verstaan en bekennen dat zijn opstand schuil gaat achter eene nederigheid die met veel hoovaardij is vermengd. Zoo zinkt de zondaar al dieper. Hij acht zichzelve reddeloos verloren als God hem niet redt. De hoogmoed en het ongeloof die zijn hart verwijderd hielden van de rechtvaardigheid Gods worden verbroken. Hij leert verstaan dat in zijn ziel eene geheime vrees woonde om geheiligd te worden, want de rechtvaardigheid Gods is doodelijk voor alle eigengerechtigheid en opstand en leven bij zichzelven. Welk een arbeid heeft de Heilige Geest om een vlak veld te maken voor vrije genade! Welk een arbeid om de muren der stad menschenziel te slechten en hare torens neder te werpen.
„DP dag des Heeren zal zijn tegen de cederen van Libanon en de eiken van Basan, tegen alle hooge bergen en tegen eiken vasten muur; en de hoogheid der menschen zal nedergebogen worden, der mannen zal vernederd worden en de Heere zal in dien dag alléén verheven zijn."
Luther placht te zeggen: „Eertijds beefde ik als ik in de Heilige Schrift las: De rechtvaardigheid Gods. Nu roep ik uit: O, beminnelijke rechtvaardigheid Gods, die tegen mij was, maar nu voor mij is en mij beschermt, omdat God rechtvaardig is."
Zie, dat wij geen verdiensten hebben maakt ons volstrekt niet verdienstelijk, maar dat Jezus algenoegzame verdiensten heeft, maakt Gods Kerk aangenaam bij God.
Ik ben door de wet der wet gestorven.
„En daarom zal de Heere wachten, opdat Hij u genadig zij, en daarom zal Hij verhoogd worden opdat Hij zich over ulieden ontferme, want de Heere is een God des gerichts." Zoo doet de wet ons kennen de noodzakelijkheid van eene volkomene gerechtigheid voor God en eischt dat de straf wordt aanvaard.
Op deze wijze ontvalt den zondaar alle hoop om uit de werken zalig te worden. Tevens zijn de deugden Gods hem lief en stelt hij de eere Gods boven eigen leven en zaligheid. De natuurlijke mensch wil wel de hel ontgaan, maar weigert voor God te bukken; heeft God niet lief in Zijne deugden van gerechtigheid en heiligheid. O, neen, wat zou het hem deeren als Gods eer werd gekrenkt?
Lezer, kom, toets uzelven eens! Is, waar ge zegt kennis te hebben aan het leven, of zelfs beweert een kind Gods te zijn, is nu deze zaak doorleefd? ?
Als gij nu aan het patroon der Heilige Schrift, waar Paulus een helder voorbeeld van is, wordt getoetst kent gij dan dat gestorven zijn aan de wet?
J a maar, hoor ik zeggen, wij stemmen toe en gelooven dat alleen door genade een zondaar kan zalig worden en nu mag ik dus gelooven, dat ook ik zal zalig worden.
Welk een schrikelijk zelfbedrog is hier aanwezig. Uw meening aan de wet gestorven te zijn is de dood zelf niet. Dat verstrikt u slechts in de netten van den menschenmoorder van den beginne. Deze zaken moeten worden doorleefd, waarachtig doorleefd.
Ja, zegt een ander, het moet worden doorleefd, maar ik lees bij Paulus ook: zie, ik sterf alle dagen. Daar kan ik beter mee over weg. Ja, ik begrijp u wel, gij wilt eigenlijk zeggen: dat sterven aan de wet is een doorgaand werk. Een ander voegt er nog aan toe, dat Paulus leert: „Niet dat ik het aireede verkregen heb of aireede volmaakt ben."
Wie zoo spreekt toont daarmee met groote klaarheid den apostel niet te verstaan, want hij zegt hier met nadruk: Ik ben der wet gestorven. Hij is dood voor de wet. Hij verwacht uit wetswerk geen zaligheid, want hij bezit de zaligheid in Christus. Als hij zegt: „Zie ik sterf alle dagen" en: „Niet dat ik het aireede gegrepen heb," handelt hij niet over de rechtvaardiging, maar over de heiligmaking, die volgt op de rechtvaardiging. Zijn oude mensch sterft dagelijks; zijn leven is een worsteling met den dood, maar hij is gestorven aan de wet en is rechtvaardig voor God. Niet zoo nu en dan, maar altijd, want hij is aangenomen tot kind!
Hij is door de wet der wet gestorven. O, hoe klein is het getal der waarlijk gestorvenen in onze dagen! Wat wordt er veel gepraat en geschreven waaruit de geestelijke onkunde met groote klaarheid blijkt. Wat is ook de prediking nameloos arm als het gaat om de bevindelijke wegen des Geestes in het zaligen van den goddelooze om niet. Men spreekt van vrije genade en kent noch Mozes noch Christus.
Doch is er dan voor den zondaar die der wet is gestorven mogelijkheid om gered te worden? God kan toch van zijn recht geen afstand doen?
Hoort dan het evangeliewoord:
Het einde der wet is Christus.
Wij verliezen nu even dien ontblooten zondaar uit het oog. Hij staat op de grensscheiding. Hij is gekomen aan het einde der wet, doordat hij den dood ingaat met al zijn werk en ervaring; Gode recht en gerechtigheid toekennend. Doch hoor nu het evangelie.
Toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God Zijnen Zoon uitgezonden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij degenen die onder de wet waren losknoopen zoude, opdat wij de aanneming tot zonen verkrijgen zouden.
God had gedachten des vredes over een gevallen wereld. Hij heeft Zijnen Zoon gezonden, die gewillig op zich had genomen, reeds in de stilte der eeuwigheid, om de harmonie, die door den zondeval zou worden verstoord, weer te herstellen. Hij bood zich aan om de schuld Zijns volks, dat de Vader Hem gaf, te voldoen. Daarom zond de Vader Hem in de volheid des tijds in de wereld. Hij moest, om op Gode betamelijke wijze dit werk te volbrengen, de natuur aannemen van den mensch, die gezondigd had en de gansche schepping had meegesleept in zijn val. Daarom is Hij geworden uit eene vrouw. Het Woord is vleesch geworden. Maar omdat Hij nu zich stelde in de plaats der Zijnen kwam Hij van meet af onder de v/et. De wet had zijn eischen voor Christus als Middelaar. Hij droeg die wet, naar het profetische ^oord van den veertigsten Psalm, in het midden Zijns ingewands. Hij was gansch één met die wet. Hij brandde van ijver om haar eisch te volbrengen. „Hoe wordt ik geperst totdat het volbracht zij."
Maar nu wordt de bediening der wet in Christus vervuld. Hij is het einde, het doeleinde, der wet. In Hem bereikt de wet haar doeleinde, want de wet wees zelf naar Christus heen, bij het licht des Woords.
„Hiertoe is de wet gegeven, opdat zij ons als bij de hand zou leiden tot eene andere gerechtigheid; immers, bij al wat de wet onderwijst, bij al wat zij beveelt, bij al wat zij belooft, heeft zij steeds Christus als doel", zoo merkt Calvijn op.
Zonder volbrenging der wet kan niemand zalig worden. Niet alleen haar straf moet gedragen maar ook de door haar geëischte gerechtigheid opgeleverd worden. Welnu, wat de wet eischt heeft Christus voldaan. Wat in de rechtsorde dezer wereld niet mogelijk was, dat een ander iemands straf drage en zijn zedelijke schuld betale is werkelijkheid in de eeuwige rechtsorde Gods, die heeft toegestaan, dat de rechtvaardige gesteld wordt tot een goddelooze en behandeld wordt als had Hij alles misdaan. Daar ligt de diepste kern van het evangelie van vrije genade. Wie dan ook overgaat in die eeuwige orde van het goddelijke recht zooals het verschijnt in Christus, die wordt behouden van den toekomenden toorn, die zal eeuwig leven! „Christus heeft ons losgekocht uit den vloek der wet, door vloek voor ons te worden." Hij verlost door loskooping. Hij is een vloek geworden. Hij heeft den vollen vloek, den vloek in al zijn uitgestrektheid gedragen. Den vollen eisch der wet volbracht. Hij werd als het ware vloek in eigen persoon. Hij de Gezegende, en die alleen zegening moest deelachtig wezen. Maar Hij is de plaatsvervangende Borg. Vader Ik voor hen, daar zij anders den eeuwigen dood zouden moeten sterven!
„Hij is tot zonde gemaakt opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem."
Door de toerekening verschijnt Hij als de tweede Adam; als de Middelaar van het genadeverbond. Zijn Kerk gaat met Hem in den dood. Het is als had zij alle straf zelf gedragen en alle gerechtigheid vervuld. De Kerk wordt in Hem op den Paaschmorgen vrij van allen vloek en met Hem gezet in den hemel. Zoo is het voorwerpelijk. Hij, die geen zonde heeft is tot zonde gemaakt. Hij is een vloek geworden. Waarlijk Hij heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen, de straf die ons den vrede aanbrengt was op Hem en door Zijne striemen is ons genezing geworden. Als dezelve geëischt werd toen werd Hij verdrukt. De versmaadheid dergenen die U smaden is op Mij gevallen, klaagt Hij door den Geest der profetie. Maar de Leeuw uit den stam van Juda heeft overwonnen. Hij heeft het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht. Hij heeft den dood verslonden tot overwinning. Wat Hij gestorven is, is Hij der zonde eenmaal gestorven en wat Hij leeft leeft Hij Gode. In Hem is de Kerk rechtvaardig voor God en erfgenaam des eeuwigen levens. Zoo is het voorwerpelijk. Zie, daar ligt nu de safieren bodem; daar zijn nu de sierlijke steenen en de geplaveide wandeldreven van Sion, de stad onzer bijeenkomsten met hare kristalijnen vensteren.
In Christus is de Kerk rechtvaardig voor God; staat ze voor den Vader zonder vlek en rimpel. Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het die rechtvaardig maakt, wie is het die verdoemt? Christus is het die gestorven is, ja, wat meer is die ook opgewekt is die ook ter rechterhand Gods zit, die ook voor ons bidt."
Zoo is Christus het einde der wet tot uitdelging der schuld. O, vloek en straf zijn smartelijke dingen. Verlatenheid Gods is eene huiveringwekkende zaak. Wrekende grimmigheid zou het bloed in de aderen doen verstijven, maar Hij heeft Zijne ziel uitgestort in den dood en is met de overtreders geteld geweest. O aanbiddelijk Lam dat Sions zondeschuld op zich nam.
Christus heeft aan de wet hooge eere bewezen. Hij heeft haar eisch voldaan, maar haar ook volmaakt gehoorzaamd. Hij heeft in zijn leven en sterven beide, de oppermacht der wet geopenbaard. Daarom nu neemt de Geest uit Zijn verdienste de kracht om den zondaar er toe te brengen de wet lief te krijgen als standaard des goddelijken rechts. Dan alleen wordt Christus als het einde der wet dierbaar en noodzakelijk. Jezus heeft getoond dat noch liefde noch macht iets vermag tegen de wet. De Wetgever onderwerpt zich aan de wet in al haar gestrengheid. Zoo heeft Christus de waarde der wet verzegeld tegenover iederen overtreder. Niemand spreke lichtvaardig over de wet. Het evangelie veracht de wet niet maar vervult haar volkomen. De wet staat als een rots en toch worden Gods kinderen gered door barmhartigheid. Maar toch tegelijk zóó, dat Sion verlost wordt door recht. Dat werk Gods in Christus is zoo onaantastbaar, zoo verheven, zoo schoon, dat het tot in alle eeuwigheid voorwerp van bewondering zal zijn in de aanschouwing van onzen gezalfden Koning. Neen, neen de genade verduistert het recht der wet niet, maar bevestigt de wet in haar offer. Er is maar één wijze waarop nu de wet geëerd kan worden, door te gelooven in Hem die de vervulling der wet is. Hierin is de Vader verheerlijkt dat gij gelooft in Hem dien Hij gezonden heeft in de wereld.
Dat kan nu alleen als een zondaar det wet is gestorven door de wet. Ook dat geloof echter is een vrucht van Zijn offer.
Alle wetswerk is aanranden der wet in haar majesteit; is ook aanranden van Christus als het volmaakte offer.
Het einde der wet is Christus. Hij komt ook in een ander levensverband tot de wet te staan door hare vervulling. De wet eischt nu het leven als standaard der goddelijke rechtvaardigheid; het leven van Jezus en die in Hem worden gevonden. Zoo is het voorwerpelijk in Christus.
Het einde der wet is Christus.
Maar hoe zal ik nu onderwerpelijk deel hebben aan en komen in de schatten des heils die voorwerpelijk in Christus zijn?
Want het feit, dat en hoe alles in Christus ligt kan mij niet troosten als ik niet weet dat het ook voor mij is; ik kan het niet genieten tenzij ik in Hem overga en Hem deelachtig worde.
Op de persoonlijke toepassing komt het aan. Niet, dat het toegepaste werk van Christus de grondslag is der zaligheid; o, neen, die ligt in Hem. Daarom, wederom de vraag, hoe kom ik uit mijzelven in Hem, om te ervaren dat de door onweder voortgedrevene op safieren wordt gegrondvest; dat zijne steenen gansch sierlijk worden gelegd en zijne glasvensteren kristallijnen worden gemaakt?
Hoort dan: Ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou. . . en Het einde der wet is Christus tot rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft.
Hoe ga ik in Christus over?
Daarover moge een volgende overdenking handelen. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 april 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het einde der Wet.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 april 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's