Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Reorganisatie of Reformatie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Reorganisatie of Reformatie.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie de ontwikkeling van ons kerkelijk leven aanziet, met name dat van de aanhangers der Gereformeerde belijdenis, die moet wel soms ten zeerste ontmoedigd worden. Als hij denkt aan de bede van den Heere Jezus Christus, onzen voorbiddenden Hoogepriester: ,,dat ook zij in ons één zijn," dan moet het hart wel ineenkrimpen en de vraag opkomen: wat zal er nog van terecht komen? Want voor zoover ons menschelijk inzicht reikt, is er aan onzen kerkelijken hemel geen wolkje zelfs als eens mans hand te bespeuren, dat recht zou geven op de verwachting eener betere toekomst.
De van de moederkerk afgescheidenen keeren tot haar niet terug. Zij hebben zich in eigen huis ingericht, zien het vaak aan voor de eenig ware kerk. Sommigen schijnen met de Roomschen daarin overeen te komen, dat zij het aanprijzen als de alleen zaligmakende, waarvan men toch vooral lid moet zijn om eenige hope te mogen koesteren, die gegrond is. Als men het zoo aanziet, zou men, al is de vergelijking misschien wat pijnlijk, soms moeten denken aan de markt, waar vele kraampjes staan, welker exploitanten luide roepen: hier moet ge wezen! Er zijn er heel wat, die in da vaste overtuiging schijnen te verkeeren, dat Gods zaak zonder en buiten hunne kerk geene toekomst kan hebben, ook al leert de ervaring en de historie van ons kerkelijk leven, dat Gods wegen heel anders dikwijls loopen dan de menschen zich zulks hadden voorgesteld en voorstellen. In de bladen was het dezer dagen te lezen, dat de gescheiden kerken zich voorbereiden op eene luisterrijke viering der afscheiding van 1834. Het is echter te hopen, dat zij zich op de scheiding van toen en iater niet al te zeer zullen blind staren, want ook daarvan kan gezegd worden, dat Gods wegen toch nog heel anders geweest zijn, dan bij den aanvang gedacht werd. Dat geldt niet slechts de beweging van 1886, maar ook die van 1834. Het komt mij voor, dat wanneer heel die ontwikkelingsgang bij het licht van den eisch van des Heeren Woord wordt gezien, er eigenlijk met het oog op wat nu ons kerkelijk leven geworden is, er voor eene luisterrijke viering minder grond is dan voor eene diepe verootmoediging. Niet omdat de gescheidenen niet een en ander hebben, waarvoor zij dankbaar mogen zijn en waarin zij Gods weldadigheden hebben te prijzen, maar omdat heel het woord „scheiding" reeds wijst op een kerkelijken toestand, waarover allen, die de belijdenis der Vaderen liefhebben, zich toch eigenlijk moesten schamen. Het feit der scheiding zelve moest de Gereformeerde belijders meer dringen tot een boete- en bededag dan tot een luisterrijke viering. En dat nog niet zoozeer omdat dergelijke glorieuse herdenkingen gewoonlijk uitloopen op vergoding van menschenwark, maar omdat zij met den geestelijken toestand der oude afgescheidenen weinig overeenstemmen. En dan mag vooral niet worden voorbij gezien, dat het begrip der scheiding toch altijd iets is, dat door Gods kerk niet als het normale kan worden aanvaard, daar een opgespleten kerkelijke ontwikkeling niet naar den Woorde Gods is. Men kan zich natuurlijk wel inbeelden, dat men niet meer afgescheiden is en dat men sinds 1892, toen de vareeniging met de zoogenaamde kerken in doleantie plaatsgreep, de Gereformeerde kerk van Nederland is, de voortzetting van de vaderlandsche kerken ten tijde der republiek, maar meer dan eene inbeelding is zulks niet. Want als twee afgescheiden kerken zich vereenigen, dan kan toch nooit eene andere dan eene afgescheiden kerk uit die vereeniging opkomen, hoe zij zich dan ook belieft te noemen. Het feit nu der scheiding blijft toch altijd een toestand, waarmede Gods volk op grond der heilige Schrift geen vrede mag hebben.
Ik weet natuurlijk wel, als deze dingen gezegd worden, dat dan d<"i woorden voor de hand liggen, die mij zullen worden tegemoet gevoerd. Men spreekt van de verschuldigde gehoorzaamheid aan den Woorde Gods, over den eisch der belijdenis, over het gebrek aan tucht, over de synodale organisatie en haar ongereformeerd reglement en over alle goddelooze toestanden, die er in de kerk al zoo werden en worden aangetroffen en die het blijven tot eene onmogelijkheid maakten en over den geloofsmoed om er mede te breken en over ,,de uitleiding uit het diensthuis", zooals men gaarne zegt. En wie moet dan niet besch'aamd staan bij de zonden der kerk, als het op Askalon's straten wordt uitgeroepen. Het is ook zeer begrijpelijk, dat men dan oordeelt voldoenden vasten grond onder de voeten te hebben om daarop ,,de scheiding" te kunnen bouwen en te rechtvaardigen niet alleen, maar ook aan andere Gereformeerden den eisch tot navolging op te leggen. En bovendien wijst men dan, en dat met een zeker recht, op hetgeen er bereikt is, op de uitbreiding, op de toename, op hetgeen dan toch maar tot stand is gebracht! Inderdaad, de scheiding heeft zich aene eervolle plaats verworven te midden van het Nederlandsche volk. De groote liberale bladen, wier voorgeslacht zoo bitter vijandig stond tegenover de afgescheidenen, bazuinen nu wel den lof der scheiding, want zij hebben de gewoonte aan te zien wat voor oogen is.
Maar ik meen er toch op tc mogen wijzen, dat Gods Woord ons leert, dat de voorspoed en welvaart, die een mensch of eene zaak of eene beweging geniet, nog geen grond is om daaruit te besluiten, dat zij uit een juist beginsel leven, zooals de Heere ons in Zijn Woord heeft geopenbaard. Bovendien, de vraag mag rijzen: is het wel alles waarlijk voorspoed? Er is in de onderscheidene afgescheiden bewegingen reeds verval te speuren en de groei der afgescheiden kerkformatie, die in de Gereformeerde kerken optrad, is geheel tot stilstand gekomen. Van eene toename en opbloei is sinds lang geen sprake meer. In die volkskringen, waaruit zij nieuw bloed betrekken moeten, vinden juist de Gereformeerde kerken geen sympathie meer, daar zij uit het oogpunt der leer geen voldoend vertrouwen meer inboezemen.
Doch hoe dit nu ook moge zijn, men kan deze zaak nog van eene andere zijde ook beschouwen. De vraag is namelijk niet zonder grond, of er voor Gods kinderen, die in de dagen der scheiding of der doleantie besloten om niet mee uit te gaan, ook geen moed des geloofs noodig was om te blijven in de oude kerk. In onze dagen zou men zelfs kunnen vragen, of er voor de Hervormde Gereformeerden niet meer geloofskracht noodig is om te blijven verkeeren in de Hervormde kerk dan om haar te verlaten. De gescheiden broederen, althans de predikanten, hebben het veel gemakkelijker dan de achtergeblevenen. &Eacute;r is, om in de Hervormde kerk te blijven, voor waarlijk gereformeerde mannen en vrouwen een geloof noodig als van een Abraham, die tegen hope op hope geloofde, dat hij een vader van vele volken worden zou. Er is niets bezwaarlijker en moeilijker dan de bediening van het predikambt in de Herv. kerk voor een man van gereformeerde confessie, die ernst maakt met zijn belijden. Uit het oogpunt van rust des levens hebben de dienaren der afgescheiden kerken het heel wat beter, terwijl ook zelfs uit stoffelijk oogpunt hunne positie met die der Hervormde predikanten de vergelijking wel kan doorstaan.
Wie zich een oogenblik indenkt, wat de richtingstrijd aan ellende, aan inspanning, aan onaangename omstandigheden meebrengt, hoe het leven er door vergald, het werk er door verzwaard wordt, wie beseft, welke donkere schaduwen er door geworpen worden over veler predikanten-leven, voor dien is het duidelijk, dat de weg der scheiding niet zulk een zware is. Het blijven legt zwaarder lasten op dan het heengaan. Heengaan schept nieuwe idealen, blijven laat ons zitten in toestanden, waarin naar menschen inzicht nergens een ster der hope haar schijnsel geven kan. Daar leeft alleen de verwachting, dat de Heere machtig is om zijn erfdeel te verlossen, waarop de belofte rust, dat Hij het niet begeven, noch verlaten zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 juli 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Reorganisatie of Reformatie.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 juli 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's