Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Overste Leidsman.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Overste Leidsman.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijnen dood gelijkvormig wordende, of ik eenigszins moge komen tot de wederopstanding der dooden. Philip. 3 : 10 en 11.

„Zijnen dood gelijkvormig wordende", zoo omschrijft de apostel de kennis van den Christus en de kracht Zijner opstanding. Die kennis, welke hij op het oog heeft en nastreeft, komt voort uit een geestelijk levensverband met dien hemelschen Hoogepriester en wortelt in een gemeenschap, zooals wij hebben aangetoond. De tekst spreekt van de gemeenschap Zijns lijdens, deel hebben aan Zijn lijden. Wij spreken van medelijden, als wij ons het lijden van anderen alzoo aantrekken, dat wij het tot het onze maken.
Zoo heeft de Heere onze ellende en het lijden der wereld aangezien en heeft den Zoon tot een Hoogepriester gesteld, die medelijden kon hebben met onze zwakheden (Hebr. 4 : 15), wijl Hij in alle dingen is verzocht geweest gelijk als wij, doch zonder zonde. De Heere Jezus Christus kan dus met ons mede lijden, en Hij is een barmhartig Hoogepriester, die ons in alles is gelijk geworden, uitgenomen de zonde. Zoo heeft Hij gemeenschap willen hebben met ons lijden en met onze ellende, opdat Hij verlossing zou teweegbrengen, de macht des duivels breken en den dood overwinnen. Hij heeft daartoe ons vleesch en bjoed aangenomen. (Hebr. 2 : 14, 15.)
Doch als de apostel Paulus spreekt van de gemeenschap Zijns lijdens, bedoelt hij niet in de eerste plaats, dat Christus gemeenschap heeft willen hebban met het lijden der wereld, maar dat hij, Paulus, gemeenschap zocht met het lijden van Christus. En dat niet zoo, dat hij medelijden zou hebben met den Man van smarten en door zulk een medelijden bewogen zou zoeken Hem te troosten. Zulk een gevoelen ware eer goddeloos dan kenmerk van waarachtige vroomheid. Men krijgt soms den indruk, dat sommige menschen plaats geven aan dat gevoelen en als door medelijden met dien gekruisten Martelaar gedreven willen zijn om Hem eer te bewijzen en aan te hangen. Niet zelden tracht men de zielen te dringen om tot Christus te komen met woorden, die wel geschikt lijken om medelijden op te wekken, maar geenszins kunnen dienen om Hem te eeren als den Middelaar Gods en der menschen.
Wellicht verstaat men dan zoo weinig van de genade Gods, dat men de gave Gods in den Christus niet naar waarde weet te schatten. De oorzaak daarvan ligt in de blindheid voor eigen zonde en miskenning van haar verderflijke werking. De H. Schrift leert ons echter geheel anders.
De kennis van de gemeenschap des lijdens, waarvan de opstel gewaagt, is gefundeerd in een gemeenschap, waarop ons o.a. in Hebr. 2 : 11 v.v. gewezen wordt. „Want Hij die heiligt en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit èèn; om welke oorzaak Hij zich niet schaamt hen broeders te noemen, zeggende: Ik zal Uwen Naam Mijnen broederen verkondigen; in het midden der gemeente zal Ik U lof zingen.
En wederom: Ik zal Mijn betrouwen op Hem stellen. En wederom: Zie daar Ik, en de kinderen, die Mij God gegeven heeft.
Overmits dan de kinderen des vleesches en des bloeds deelachtig zijn, zoo is Hij ook desgelijks derzelver deelachtig geworden, opdat Hij door den dood te niet zou doen dengene, die het geweld des doods had, dat is, den duivel.
En verlossen zou al degenen, die met vreeze des doods, door al hun leven, der dienstbaarheid onderworpen waren."
De H. Schrift leidt ons terug naar de verborgenheid der verkiezing Gods. De Heere God heeft zich een gemeente verkoren ten eeuwigen leven. Hij heeft zich een gemeente geheiligd, d.w.z. afgezonderd en met gerechtigheid bekleed. Die gemeente heeft Hij in een geheel bijzondere levensrelatie tot Zichzelf gesteld, zoodat de Schrift zegt: en Hij die heiligt en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit èèn. Hier wordt dus een gemeenschap voorgesteld door een levenwekkende daad. Zij zijn uit èèn, kinderen van èèn Vader, n.1. de Zoon en de kinderen, die de Vader aan den Zoon gegeven heeft. In het Zoonschap van den Christus rust het levensverband, dat wij uitdrukken door het kindschap van God, hetwelk zij deelachtig worden, die van Christus zijn.
Daarom schaamt de Zoon zich niet de Zijnen, dat zijn degenen, die de Vader Hem gegeven heeft, broederen te noemen. Om die gemeente tot de zaligheid te brengen, die God voor haar heeft weggelegd, heeft Hij den oversten Leidsman hunner zaligheid geheiligd door zijn lijden.
Men versta dus wel, dat het gansche werk dezer heiliging van den Vader is uitgegaan en dat de Zoon hier wordt voorgesteld als de Leidsman, die door zijn lijden tot een Leidsman geheiligd is geworden. Het is dus niet de Zoon, die bij zich zelf heeft voorgenomen, wat Hij zou kunnen doen om zondaren zalig te maken. Neen, het is de Vader, die den Zoon heeft overgegeven, opdat Hij tot een Middelaar en Verlosser zou geheiligd worden door zijn lijden. De Vader heeft dat gewild en alzoo geordineerd, en de Zoon heeft zich gegeven om dat alzoo te doen en tot een Leidsman des geloofs geheiligd te worden. Hij zegt ook: „Ik kom om Uw wil te doen, o God."
Velen zullen dit wellicht al te needrig vinden voor den Zone Gods, doch de Christus zelf heeft den eigenwaan van een opstandig geslacht van zondaren beschaamd door zich alzoo te vernederen en gehoorzaam te volbrengen het welbehagen des Vaders.
Toch bedenke men wel, dat dit aan de goddelijke heerlijkheid des Zoons niet te kort doet. Als Gods Zoon heeft Hij deel aan den Raad Gods en het is ook gewis Zijn goddelijke wil, die met den wil des Vaders volkomen overeenstemt, doch wanneer de Schrift spreekt over de heiliging van den oversten Leidsman des geloofs, dan ziet zij op den Knecht des Heeren, die in de gestalte der dienstbaarheid Zijn goddelijke heerlijkheid om Gods wil heeft afgelegd en als een anderen Adam voor de menschheid is ingetreden.
Omdat de kinderen, die de Vader Hem gegeven had, vleesch en bloed deelachtig zijn en den dood onderworpen, moest hij ook het vleesch en bloed deelachtig worden en dengene te niet doen, die het geweld des doods had, dat is, den duivel. Hij moest den strijd voeren, die zijn kinderen in het vleesch niet konden voeren tot overwinning. Zoo stelde Hij zich tot een Aanvoerder en Leidsman dergenen, die in dienstbaarheid waren, door zelf dienstbaar te worden en zoo werd Hij geheiligd door zijn lijden. Immers in hetgeen Hij zelf verzocht zijnde, geleden heeft, kon Hij degenen, die verzocht worden, te hulp komen.
De Zoon alleen kon alzoo tot een Leidsman der zaligheid geheiligd worden, omdat Hij machtig was den dood te overwinnen, wijl Hij in het gericht kwam en rein bevonden werd. De Schrift wijst heel nadrukkelijk op de afhankelijkheid, waarin de Middelaar verkeerde in Zijn lijden, als zij zegt: „Die in de dagen Zijns vleesches, gebeden en smeekingen tot Dengene, die Hem uit den dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vreeze." (Hebr. 5 : 7.)
Zoo werd Hij in de afhankelijkheid en vreeze des doods gebracht, welke het deel zijn van de kinderen der ongehoorzaamheid en de Vader heeft Hem verhoofd, omdat Hij rechtvaardig was en heeft Hem geheiligd en uitermate verhoogd. In dit alles wordt duidelijk, daf de Vader het gansche werk der verlossing heeft beschikt, dat Hij Zijn volk een Hoofd gegeven heeft in Christus, die geen zonde gekend heeft en die tot een oversten Leidsman der zaligheid is gesteld.
En, omdat de Vader Hem tot een Hoofd heeft gezet en Hem alle macht heeft gegeven in den hemel en op aarde, zoo volgt daaruit, dat buiten den Christus geen zaligheid is.
Aangezien nu de gemeenschap in den Zoon, als het Hoofd Zijner gemeente, en de Middelaar Gods en der menschen, alzoo is geordineerd door den Vader, en de Hoogepriester zich ook in den dood heeft geofferd, en dat niet voor zich zelf, maar voor de Zijnen, zoo is het klaar, dat wij in den Leidsman het volk hebben te zien. Als het Hoofd lijdt, lijden alle leden, als het Hoofd der zonde sterft, sterven alle leden der zonde, als het Hoofd wordt opgewekt, zijn alle leden opgewekt.
Dat nu is de gemeenschap des lijdens van Christus, dat allen, die Hij broederen noemt, met Hem lijden en met Hem gestorven zijn in Zijn dood. Die gemeenschap heeft de Middelaar in Zijn lijden gekend en voor de Zijnen heeft Hij gebeden en gestreden, doch die gemeenschap zal oo.k gekend worden door degenen, die daarin door den Vader zijn gezet.
Daarom spreekt de apostel over de kennis van de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende. Dat is dus geen medelijden hebben met den oversten Leidsman des geloofs, maar Zijn lijden verstaan uit de ontdekking van eigen zonde. Leed hebben van wege de eigen zonden voor God. Paulus vraagt dus om veel leed te hebben over zijn eigen zonden. Dat schijnt een weinig troostvolle godsdienst. En toch, het is zoo. Wat hij dan met dat leed bedoelt? Wel, dat hij bij de ontdekking van zijn zonde voor oogen heeft, hoezeer de zonde de hoogste Majesteit Gods krenkt en Zijn rechtvaardigen toorn verwekt, zoodat hij zijn onwaardigheid en verloren staat met droefheid belijdt.
Zulk een droefheid leert de onuitsprekelijke barmhartigheid Gods kennen, die zulk een Leidsman der zaligheid heeft willen geven, opdat verlossing werd bereid dengenen, die in vreeze des doods aan de dienstbaarheid der zonde onderworpen zijn.
Al het leed en lijden der zonde kon Paulus niet helpen om aan den dood te ontkomen. Maar de hemelsche Vader, die Zijn volk heiligen wil, heeft in Christus een Leidsman gegeven, die in al dat lijden is verzocht geweest, en geheiligd. Aan het lijden van Christus deel te hebben, beteekent met Hem geheiligd worden en aan het oordeel Gods ontkomen, zoodat Gods kind door den Vader wordt aangenomen als had het evenals Christus geen zonde gekend. Zulk een heerlijkheid is het deel dergenen, die de gemeenschap Zijns lijdens kennen. Zij worden in Christus gerechtvaardigd om Gods wil.
De kracht van Christus' opstanding wordt derhalve gekend uit de gemeenschap Zijns lijdens. Als de apostel daaraan toevoegt: „Zijn dood gelijkvormig wordende", wijst dat op de beteekenis van Christus' dood. Christus is der zonde gestorven. De dood is door de zonde. De dood is de bezoldiging der zonde. Die zondigt moet sterven. Er is voor den zondaar geen andere boete dan de dood. Daarom is er geen ontkoming voor hem, die den eeuwigen nacht des doods ten prooi werd. Eeuwige boete zonder hope is het lot van den zondaar, die geen Verlosser heeft.
Christus, die tot zonde gemaakt is, sterft wel der zonde, maar de macht der duisternis heeft over Hem geen heerschappij. De Vader ontrukt Zijn heilig kind Jezus aan de oorden des verderfs en neemt het tot Zich in heerlijkheid. Gods kind nu wedervaart datzelfde lot in de gelijkvormigheid aan Christus' dood. Als de angsten der hel de ziel benauwen en dreigen met eeuwige smarten des doods, neemt de goddelijke Trooster de overhand en bevestigt de beloften Gods, door een stille hope omhelsd, in de kennis van de gemeenschap van Christus' dood, zoodat zij gesterkt wordt door de zekerheid eener vergevende liefde, die haar zonde niet meer gedenkt en den prikkel des doods heeft weggenomen. Zoo wordt de genade Gods verheerlijkt in de kennis der zonde en de gemeenschap des lijdens van Christus.
Dood waar is uw prikkel! Hel waar is uw overwinning!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 augustus 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Overste Leidsman.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 augustus 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's