Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Gebed des Geestes.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Gebed des Geestes.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Romeinen 8 vs. 27: En die de harten doorzoekt, weet welke de meening des Geestes is, dewijl Hij naar God voor de heiligen bidt.

Zoo werkt dan de Heilige Geest, hetgeen Gods kind zelf en uit zichzelf niet vermag. Maar men zou den apostel verkeerd verstaan indien men meende dat dit zuchten buiten het bewustzijn van des Heeren volk omging. Het geschiedt niet zonder hen en ook niet buiten hen; maar zóó, dat het de Geest is, die leidt, die hen in bezit neemt en dringt tot zuchten. Dit zuchten nu wordt in dit zeven en twingste vers nader omschreven als een: ,,bidden voor de heiligen"
Het is bovendien een bidden „naar God", wijl vrucht van werking des Geestes; een bidden dus naar den goddelijken wil, dat daarom Gode behaagt en Hem verheerlijkt. Dit bidden zal dan ook zeker worden verhoord, want God wijst nooit af hetgeen Zijn Geest wekt als gebed in de ziele Zijner kinderen.
Zoo zendt Gods kind zijne smeekingen en verzuchtingen op tot den troon der genade, door den inwonenden Geest. Is er een oor dat deze zuchtingen hoort? Daarvan zingt de honderd zestiende Psalm: Hij nijgt Zijn oor! Evenals een moeder zich buigt over haar kind om het kinderwoord, het kindergefluister op te vangen, zoo nijgt de Heere Zijn oor tot het gebed Zijns volks.
In het bijzonder wijst de apostel hier op God den Vader als Dengene, die hoort tn verhoort, wat aan zuchtingen op stijgt uit het gemoed, waarin de Geest woont. God de Vader wordt hier genoemd: „Degene dje de harten doorzoekt."
Elders zegt de apostel van den Heiligen Geest: „pe Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods". De Geest doorvorscht de geheimenissen van den goddelijken Raad en van het goddelijk welbehagen en openbaart deze diepten in het hart van Gods gunstgenooten. En nu, van de andere zijde, doorzoekt de Vader de harten der menschenkinderen. Hebt gij, Lezer, aan dit doorzoeken des Vaders kennis?
De zuchtingen door den Geest komen voor Zijn aangezicht. In de voorbede van den gezegenden Heere Jezus, die door Zijne verdiensten macht heeft aan den troon en met Zijn: Vader Ik wil" intreedt. Nu is er dus ook een werk dat den Vader eigen is. Ook in het gebedsleven toch hebben wij te doen met een Drieëenig God. Zalig wie in waarheid mag zeggen: De Heere is het deel mijner erve, zegt mijne ziel, ook in mijn gebedsleven. Het gebedsleven toch wordt meer teeder en rijk, wanneer inleidende genade en opklarende kennis ons deel wordt meer en meer. De Heilige Geest doet een licht opgaan over het eigen leven der ziel ook in het gebed. Wat is het groot en zalig te leeren verstaan, dat de Hoogheerlijke en volzalige God zich inlaat met een niet; nederbuigt tot een ellendige en zich nijgt tot het gebed desgenen die gansch ontbloot is en geenen helper heeft. Er is een heerlijke orde in de werken Gods ook in het Rijk der genade. Deze orde op te merken, deze orde in te leven bovenal, brengt verrijking der ziel. Gods kind heeft van noode met onderscheiding te leeren bidden en licht te ontvangen over het wezen des gebeds. Hier doet ons de apostel een licht schijnen over het gebed, zooals het als eene gave des Verbonds wordt geschonken. Hier geeft de apostel schijnsel over Gods orde in het Verbond en de onderlinge verhouding van de Drie Personen in het goddelijke Wezen.
De Vader wordt hier genoemd: Degene die de harten doorzoekt. Staan wij bij die uitdrukking oen oogenblik stil.
De Heilige Schrift doet ons het hart des menschen kennen als ons verborgenste wezen; de meest innerlijke kern van ons bestaan. Ons hart echter is door de zonde een bron van ongerechtigheid geworden; duister en diep. Daarom vraagt de profeet: Wie zal het kennen? En de Heere spreekt: „Ik de Heere doorgrondt, het hart en proef de nieren." Voor het aangezicht desgenen met Wien wij te doen hebben zijn alle dingen naakt en geopend. De roerselen van dat hart mogen zelfs ten deele verborgen blijven voor onszelven, voor den Heere zijn alle dingen naakt en geopend. Dit hart des menschen, neemt acht; bedenkt; overlegt; heeft gedachten en inbeeldingen en raadslagen. Dit hart is zetel van kommer en verdriet; van vreeze en droefheid; van nijd en bedrog; van twistgierigheid en haat; van murmureering en wraak.
Onder al die aandoeningen kan dit hart week worden of smelten; of wel, bitter en hard; geroerd en verbrijzeld.
Met dat hart nu heeft God van doen. Hij is de God der geesten van alle vleesch en doorzoekt de harten. Hij neemt nauwkeurig acht op het innerlijke zijn des menschen en kent en verstaat de diepste roerselen der menschenziel.
De Heere weet de gedachten des menschen dat zij ijdelheid zijn. O, welk een aangrijpende waarheid toch voor den onbekeerden mensch, die leeft naar het goeddunken zijns harten. Het gedichtsel, hetgeen uit het hart opwelt, is ten allen dage alleenlijk boos. Daarom smartte het den Heere aan Zijn hart, dat Hij den mensch gemaakt had. Zoo spreekt de Schrift op menschelijke wijze van den Heere God, om ons te leeren den afkeer des Heeren van de zonde en Zijn voornemen om met gericht en oordeel dien mensch tegen te treden. O, zulk een doorzoekend God en dan zulk een goddeloos hart! Lezer, hebt gij uw hart reeds leeren kennen? Als de Heilige Geest zijn zoeklicht laat vallen in de donkere kameren des harten, dan schrikt de mensch voor zichzelven. Hoe noodzakelijk is toch een nieuw hart! Hoe noodzakelijk dat het steenen hart wordt weggenomen en een vleeschen hart daarvoor in de plaats komt.
Lezer, hebt gij reeds Gods oordeel, op grond van Zijn doorzoeken, over uw hart leeren kennen? Den Heere kunt gij niet bedriegen noch misleiden, mijn lezer, wel uzelven.
De zondaar krijgt bij het licht van den Geest over zijn hart, met God te doen; met den Vader, als Rechter, die het geschonden recht der beleedigde godheid handhaaft. O, dat hart moet worden gereinigd door bloed. Dat hart moet worden vernieuwd. Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien."
I s er een woord des evangelies dat een menschenhart meer kan doen ineenkrimpen in ontdekkingstijd? Als God den zondaar stelt voor den onreinen poel des harten, waar, naar Jezus woord, uit voortkomt: dieverij, overspel, een boos oog en wat niet al, hoe zal hij dan voor dien doorzoekenden God bestaan? De bedwelmende zwaveldamp tegen God stijgt uit deze doode zee op. Welk een teleurstelling voor een ziel, die korter of langer tijd hetgeen in dit hart woelt en gist, niet waarnam en nu meende Jat zijn hart werkelijk beter was geworden, welk een ontdekking, als het plotseling zijn inhoud weer openbaart in allerlei boosheid in gedachten en woorden! Zie, dan wordt het den zondaar klaar dat hij een schulduitdelgende Borg noodig heeft, dat hij met God moet worden verzoend.
De Geest des Heeren maakt den mensch oprecht voor Gods aangezicht. Hij wil zalig worden als Gods deugden niet worden gekrenkt. O, dat kan in en door Jezus, die gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren was.
Hij leert zijn hart aanbieden aan het doorzoekende oog Gods en bidt: Doorgrond en ken mijn hart en zie of bij mij een schadelijke weg zij en leidt mij op den eeuwigen weg. Hij wil waar zijn voor God en zichzelven, want hij weet dat huichelarij een hoon is voor de hemelsche majesteit Gods. Er is in al onzen weg, in al ons werk, in al ons zinnen en peinzen, geen enkele booze gedachte, vermetele begeerte, hebzuchtige wensch of goddelooze verbeelding, die niet open ligt voor dien, het hart doorzoekenden, God. Alleen als Jezus in dat hart wordt verklaard kan het welgevallen des Vaders daar rusten. Hier wil ik wonen! Dan is daar de kracht van Zijn bloed en gerechtigheid. O, mijn arm hart, dat gij zulk een schat moogt herbergen.
Soms komt een mensch tot God om zijn hart den Heere te vertoonen, dat het oprecht is in zijn bedoelingen. Soms wordt de sprake in het verborgen beluisterd: Heere aanmerk toch dat mijn hart recht is voor uw aangezicht in zijne begeerte naar U. Daarin kan een trek van waarheid schuilen en toch nog onoprechtheid aanwezig zijn. Want hoe zal ons hart volkomen zijn met den Heere zoolang het geloof in den Persoon van Christus ontbreekt"? Dan behoudt die mensch in zijn hart nog altijd een plaats voor zichzelven en speelt hij den eigengerechtige vaak meer dan hijzelf weet en ziet. De Heere zal antwoorden, als zij naar Hem vragen met hun gansche hart. Het is niet de vraag of wij meenen dat ons hart oprecht is voor den Heere, maar hierop komt het aan of de Heere zelf, die de harten doorzoekt, zich heeft verklaard omtrent ons hart. O, Hij moet ons veroordeelen in al het onze, maar het Zijne behaagt Hem. O, als Hij moet zeggen: Ik heb uw hart doorzocht, maar heb er Jezus niet in gevonden, dan schrijnt het van binnen, dan komt er opnieuw zelfveroordeeling, gevoel van innerlijke ledigheid.
Ach, hoe weinigen die waarlijk hun hart kwijt zijn aan Jezus, om zoo de gunste des Vaders te smaken.
Doch, zalig de mensch wiens hart voor het aangezicht van dien doorzoekenden God is gekeurd en vrede draagt door het bloed des kruizes.
Nu blijft zijn leven gesteld onder het oog van dien doorzoekenden God. Nu is het echter niet genoeg te zeggen: Gelukkig dat de Heere het hart kent! Dat kan gelukkig zijn, maar dan moet de Heere Zelf zich hebben verklaard omtrent dat hart in zijn bedoelingen; in zijn uitgangen, in handel en wandel onder de menschen.
De Heere kent Zijn eigen werk, de meest innerlijke bedoelingen der ziel. Hun bloed, hun tranen en hun lijden zijn dierbaar in Zijn oog.
Het was goed van David dat het in zijn hart was geweest den Heere een Huis te bouwen. Jezus wijst zijne discipelen af, als Maria Zijne voeten zalft: Doe deze vrouw geen moeite aan, want zij heeft een goed werk aan Mij verricht.
Het hart der discipelen was in deze zaak niet recht, wel het hart van Maria.
De Heere ontcijfert zijn eigen schrift. Wat donker en duister kan zijn voor ons is licht voor Hem, voor Wien de nacht licht gelijk de dag en de duisternis bedekt voor hem niet. Een moeder kan temidden van allerlei stemmen, de stem haars kinds wel onderscheiden. Lezer, kent de Heere u als een dergenen die de Zijnen zijn? Draagt gij daarvan de kenmerken? Het vaste fundament Gods staat. Zijt gij als een levende steen op dat fundament gebouwd, door het levende geloof? Houdt u zeiven niet voor een kind van God zoolang ge niet weet of God er u voor houdt. En dat getuigenis van dien hartdoorzoekenden God is niet onzeker! Dat getuigenis van het kindschap wordt geopenbaard als ons hart rust aan Jezus hart en Jezus woning kreeg in ons hart.
Zoo dan wijst ons de apostel erop, dat de hartdoorzoekende God zijn kinderen gadeslaat. Hij sprak van onuitsprekelijke zuchtingen, die de Geest opwekt, overneemt en overbrengt. Zuchtingen onder velerlei beproevingen; zuchtingen om de zegeningen des Verbonds; zuchtingen om de glorie van Zijn Naam, om de komst van Zijn Rijk; om verlossing van het lichaam des doods. Welnu God de Vader, die de harten doorzoekt:
weet welke de meening des Geestes is.
De Heere weet, dat wil zeggen, verstaat ten volle, merkt op en keurt goed, wat Hij aan diepste begeerte en zucht in Zijn kind speurt.
Op dat weten doelde Salomo in zijn gebed bij de inwijding des tempels, als hij sprak: Alle gebed, alle smeeking, die van eenig mensch van al Uw volk Israël geschieden zal,. . . . hoor Gij dan uit den hemel. . . . en vergeef en geef eenen iegelijken naar alle zijne wegen, gelijk Gij zijn hart kent, want Gij alleen kent het hart van aUe kinderen der menschen."
De Heere rekent niet met onze meening over ons bidden of zuchten, maar met de meening des Geestes, met het waarheidsgehalte des gebeds, dat is hetgeen alléén Gode behaagt en zeker wordt verhoord. Zalig, wie hemelsch onderwijs ontving in deze verborgenheid des gebeds. De zoodanige zal leeren, steeds meer den Heere alleen Zijn eigen werk en begeeren voor te leggen. De Geest moge het licht der kennis maar steeds meer ontsteken in de ziel.
Gelijk de Geest alléén kan leeren zuivere bedoelingen te koesteren voor Gods aangezicht, zoo kan diezelfde Geest ons ook alleen in waarheid die bedoelingen als zuiver voor God doen brengen. Dat is zoo zalig, dat geeft zoo'n rust in het hart. Dat bluscht de vurige pijlen des satans uit. Zoo ik niet had geloofd, dat in dit leven mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou. . . . ik ware vergaan.
Jeremia mocht getuigen: Maar Gij, o, Heere, kent mij, Gij ziet mij, en proeft mijn hart, dat het met u is. Petrus roept uit: Heere Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U lief heb. Indien de mensch toch met zijn eigen gevoelens omtrent zichzelven komt om den Heere zijn oprechtheid op te dringen, ach, dan helpt de mensch zich met zichzelf en wil hij, dat God zijn hemelsch stempel zal zetten op zijn aardsche munt.
Hij weet welke de meening des Geestes is.
Ja, al liggen ze als Ismaël tusschen de struiken, dan zegt Hij: Wat is u Hagar? vrees niet, want God heeft des jongens stem gehoord ter plaatse daar hij is.
De meening, dat wil zeggen: de innerlijke bedoeling. Zoo mogen wij wel eens meer voor den troon brengen in het zuchten des Geestes dan wij ons bewust zijn. O, welk een macht hebben wij dan bij God, welk een spanning is er in onze ziel. Bij dat zuchten komt de ontspanning, de vertroosting, de goedkeuring des Vaders. Zijn liefdekus drukt Hij in het hart. Des Geestes zuchten is heilig, in zin, wil en bedoeling.
De meening des Geestes is mede de zin van Christus.
Gelijk de Geest hunne zwakheden te hulpe komt, helpt Hij toch nooit de zonde; terwijl Hij geduld heeft met hunne zwakheden, beschermt Hij toch nooit de ongerechtigheid, noch kwade paden, die ingaan tegen het geopenbaarde Woord.
O, zoo is het dan genade in het naderen tot den troon, den zin en meening des Geestes te bezitten; te begeeren ook den wille Gods te kennen en te doen.
Onder deze heilige werkzaamheden mag geloovig worden gezien op den Heere Jezus, in Zijn bloed en gerechtigheid en de liefde tot Zijn volk.
Gezegende, liefelijke, geestelijke gezindheid des harten onder het gebed!
Die de harten doorzoekt, weet welke de meening des Geestes is.
Dit is nu het weten des Vaders met goedkeuring en welgevallen, zoodat de Vaderlijke gunst Gods in het hart indaalt, onder en met dat zuchten. Mijn zuchten is voor U niet verborgen. De Heere kent den weg der rechtvaardigen. Als Israël zucht tot God. lezen we: God zag de kinderen Israëls aan, en Hij kende ze. O, welk een verschil is er dan tusschen het weten Gods met afkeuring en goddelijk misnoegen en dit weten van dien hartdoorzoekenden God; dit weten des welbehagens, dit weten in gunstrijke gemeenschap.
De Geest bestuurt het bidden en zuchten zóó. dat de meening oprecht; de uitgang vurig en Gode welgevallig is. De Vader weet de meening van den Geest, die tevens is de zin van Christus. Hier hebt ge ontsluierd de samenwerking der drie goddelijke Personen, ieder naar eigen orde, in de uitvoering des Verbonds.
Dit Verbond is in alles vast en welverordineerd. Ook in de zake des gebeds.
Wij zouden deze dingen niet weten als God ze niet had geopenbaard. Maar wij zullen de zaligheid en rijkdom hiervan ook niet smaken als God die geopenbaarde waarheid niet heiligt aan het hart. Hoe klaarder Gods waarheid ook in dit stuk wordt ontsloten, hoe rijker de ervaring is van de genade die Zijn volk wordt toegebracht. Des te grooter is ook de bewondering en des te dieper de aanbidding van den Raad des heils. De Heere daalt af met het getuigenis Zijner goedgunstigheid; vloeit met Zijne liefde en genade in. Hij spreekt: Ik weet uwe werken en dienst en liefde en geloof en lijdzaamheid. Ik weet waar gijlieden woont. Uw werk zal niet ijdel zijn in den Heere.
Gij zult door mij niet vergeten worden, Israël! Ach, wie zijn Zij en wat is hun huis? Hoe gebrekkig is al hun arbeid. Hoe koel vaak hun liefde. Hoe kan het lichaam der zonde en des doods kwellen. Hoe kan het hart hijgen naar den levenden God en de vraag vol zuchtend verlangen opwellen: Ach wanneer komt die dag, dat ik bij U wezen mag! Te midden ook van het gewoel der wereld, waaruit het geroep van Gods wederpartijders opklimt, kan de Sioniet opblikken naar den hemel, waar eenmaal de troonwagen van den Koning, dien de Vader zalfde over Sion, den berg Zijner heiligheid, zal zichtbaar worden op de wolken des hemels.
Kom, Heere Jezus ja, kom haastelijk! In het hart weerklinkt de roep: „Ik kom haastelijk; houdt wat gij hebt, opdat niemand uwe kroon neme."
En die de harten doorzoekt, weet welke de meening des Geestes is, „dewijl Hij naar God voor de heiligen bidt."
Zoo doet de sephir des Geestes de snaren der ziel trillen en ontlokt hemelmuziek aan de harp des harten, die welluidend is en schoon. Hier is een hemeltoon! Dewijl Hij, dat is dus de Geest.
De Geest nu bidt voor de heiligen, zegt de apostel.
Dit is niet zonder bepaalde bedoeling aldus uitgedrukt. Hij is toch de Geest der heiligmaking. De Heere heeft zich in het midden der wereld een volk afgezonderd. Reeds in de stilte der eeuwigheid legde Hij de hand op Sion en zeide: Dat is mijn volk, die eigen Ik Mij. Daar sta Ik voor in. Dezen zal Ik zalig maken. En de Vader gaf ze aan derr Zoon om hen vrij te koopen en met God te verzoenen door Zijn rantsoen. De Zoon aanvaardde hen. Hij heiligde zichzelven voor hen en gaf zich over in den dood, ja in den dood des kruises. Zoo is Hij hun eei> oorzaak der eeuwige zaligheid geworden. Gods kinderen zijn geheiligd in Christus, afgezonderd, gesteld voor Gods aangezicht zonder vlek of rimpel. Geroepen heiligen. Doch niemand kan de toegerekende heiligheid van Christus bezitten, tenzij hij innerlijk geheiligd zij door den Geest. Deze Geest zondert hen af van de wereld en heiligt hen inwendig, in de vernieuwing huns gemoeds.
Zij zijn afgezonderd in Christus, vernieuwd door den Geest. Die ingeplante heiligheid nu doet het hart uitgaan tot Christus, die hen van God geworden is tot rechtvaardigmaking en heiligmaking en volkomene verlossing. De Geest wekt de begeerte naar Zijne gemeenschap en stelt Hem tot voorbeeld waarnaar zij worden vernieuwd. Uitverkoren zijn zij in Hem opdat zij zouden zijn heilig en onberispelijk voor Hem in de liefde. Dewijl Hij die U riep heilig is, zoo wordt ook gij heilig in al uwen wandel.
Zij worden geheeten: ,,de Heiligen der hooge plaatsen". Wij zijn, volk des Heeren, Gods beweldadigden. Wij zijn door de kroon gemachtigd om de inkomsten onzer bezittingen in des Konings Naam te ontvangen. In het hart Zijner gunstgenooten heeft de Heilige Geest Zijne haardstede en neemt een kool van het zoenaltaar Christus, om het brandende te houden. Hij ontsteekt hier de wierook des gebeds.
Hij bidt voor de heiligen, omdat Hij Zijn eigen werk en beeld en zegel en onderpand in hen heeft gelegd.
De Geest kan alzoo bidden voor de heiligen uit kracht van de voorbidding van Christus. Want deze beloofde van den Geest: Die zal bij u blijven en Hij zal in u zijn. Zie Ik ben met ulieden alle dagen tot de voleinding der wereld.
Hij bidt, zoo wordt nog verklarend opgemerkt, naar God", voor de heiligen.
Naar God, dat wil zeggen, volgens den wille Gods; tevens den inhoud des gebeds overdragende aan God ' er verhooring en grootmaking Zijns Naams.
Dit bidden is een bidden naar Gods natuur en wil en welbehagen.
Er is zooveel bidden tegen Gods wil. Zooveel bidden zonder den Geest. Ook Gods kind weet hiervan. Dan is de troon der genade niet open en keert het gebed weder in zijn boezem. Het bidden kan verder onvoorwaardelijk of voorwaardelijk zijn. Heeft de Heere een bepaalde belofte in Zijn Verbond geschonken. en persoonlijk gemaakt, dan mag hij den vinger leggen bij Zijn Woord en zeggen: Doe, zooals Gij hebt gesproken. Maar er is ook een voorwaardelijk bidden in tal van omstandigheden en dan legt hij zijne smeekingen neer voor den troon, met de toevoeging: Als het U behaagt.
Hier wordt gesproken over het bidden van den Geest. Dan is er kracht in de ziel. Hij kan vragen neerleggen voor den troon en onze ziel in beslag nemen met zaken die we nooit zouden hebben kunnen bedenken, noch vermoeden.
Gods vinger roert ons hart aan en het aangrijpende gebed van den Geest stijgt op. O, kunt gij iets meer voortreffelijks denken dan den Heere welbehagelijk te zijn? Hier wordt zieleweelde gesmaakt, die met geen pen is te beschrijven; hier wordt bewondering geboren, die ons volkomen stil maakt voor God.
Het gebed, volgens den wil des Heeren, zal zeker worden verhoord.
Hij deed Hanna zuchten om een kind door den Geest, omdat Hij voornemens was het haar te schenken. Zoo kan de Geest u werkzaam maken met uw kroost, zoodat een aandrang in de ziel komt om den Heere aan te grijpen in Zijne sterkte en te pleiten op Zijn Verbond, dat duurt tot in eeuwigheid en wordt bevestigd van geslachte tot geslacht.
Dit bidden door en in den Geest kan God niet vrij laten, als de Heere voornemens is Zijne verbondszegeningen, die vele en ontelbaar zijn, persoonlijk toe te passen en te schenken.
Daarom wake telkens weer op de bede: Ontwaak Gij Noordenwind en kom Gij Zuidenwind, doorwaai mijnen hof, dat zijn specerijen uitvloeien. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 september 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het Gebed des Geestes.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 september 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's