Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ware kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ware kerk.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zooals wij hebben aangetoond heeft de gereformeerde geloofsbelijdenis met de ware kerk een vergadering van Christenen op het oog. Zij vergeet ook niet aan te geven door welke merkteekenen Christenen worden onderscheiden, want het woord Christenen gebruiken wij vaak in zulk een algemeenen zin, dat men over de kerk handelende een nadere bepaling noodig heeft.
Wanneer nu in zeker land slechts èèn kerkformatie is, wordt deze uit den aard der zaak voor een openbaring der ware kerk gehouden. Eerst als meerdere organisaties naast elkander voorkomen wordt de kwestie gesteld. Wij hebben gezien, dat ook een vervallen en onzuivere kerkformatie toch nog zoo groote beteekenis voor het geestelijk leven van het volk kan hebben en ook nog zooveel teekenen van leven kan vertoonen, dat zij ondanks haar gebreken toch niet zonder meer als een valsche kerk kan worden veracht en verlaten.
Wij willen dit nader toelichten door het voorbeeld van de Hervormde organisatie. In het volksbewustzijn is zij nog altijd de Groote Kerk, zoodat zij zelfs voor degenen, die geen andere betrekking met haar onderhouden dan dat zij daar gedoopt werden en deswege misschien ook nog kerkelijke belasting betalen, zoolang het niet te veel is, nog een zeker officieel karakter draagt. Anderen, die zich wat meer aan haar laten gelegen liggen, zien in haar de kerk der vaderen en omkransen haar met den aureool van een groot verleden, welke nog altoos licht genoeg doet afstralen orr. de oogen te sluiten voor haar ongerechtigheden en misvorming.
En waarom het ook verzwegen? Bij het aanschouwen van een stuk geschiedenis als daar verschijnt in die vaderlandsche kerk worden gevoelens gewekt, die ook buiten den kring der Hervo.rmden nog die geheel eigenaardige aandoening der gemoederen geeft, welke een wondere betrekking tot die kerk en haar historie vertolkt.
Wat is dat? Het wondere, dat het religieuse aankleeft? Is het een magische kracht, welke van die oude eerwaardigheid uitgaat? Gevoelt men gemeenschap met de geslachten, die voor ons waren? Of wordt het hart opgeheven tot de overpeinzing van de plechtige sprake der eeuwen, die van de opwaarts rijzende spitsen van den gothischen Dom of van het historische dorpskerkje uitgaat? Een zwijgende prediking, een stille beschuldiging, een aanklacht misschien?
Mogelijk werkt dat alles tezamen en het vroom gemoed wordt vervuld, als het in dat alles een monument schouwt van de trouw en genade Gods, die over Zijn volk uitgingen en niet wankelen in eeuwigheid. Traditie en historie gaan leven als ze verschijnen in eeuwigheidslicht. God is een God der levenden en zoo zijn er uit de geslachten, die in die oude vaderlandsche kerk samenkwamen, vergaderd tot het volk, dat in Christus geheiligd werd om met Hem in eeuwigheid te leven. Een levende keten van Gods genade gaat door de historie heen in den heiligen optocht dergenen, die hun zaligheid in Christus Jezus verwachtten en uit de strijdende kerk van deze aarde opgingen naar omhoog in de triumf des geloofs.
De godvruchtige ziel ziet op de ware kerk der vaderen en weet zich in èèn gemeenschap der heiligen met haar verbonden, zoodat verleden en heden der historie in haar versmolten worden tot een geestelijke werkelijkheid, de eenheid van het lichaam van Christus. Die geestelijke werkelijkheid kan niet verbroken worden door de gedeeldheid van het kerkelijk leven, dat wij in onze dagen vinden. Indien wij de vaderlandsche kerk zoo zien, kunnen wij de gescheiden kerken toch van haar niet uitsluiten. Oudheid en traditie mogen ons binden aan het instituut, dat door de eeuwen heen ondanks veranderingen in vorm en openbaring staande bleef, doch de scheiding kan de eenheid der vaderlandsche kerk, gezien in het licht der eeuwigheid, niet breken.
De ware kerk der vaderen is naar de belijdenis de vergadering der ware Christgeloovigen uit de geslachten van ons volk in verleden,' heden en tpekomst en het is niet juist, dat men in den tegenwoordigen tijd een der kerkverbanden, die de belijdenis der vaderen tot accoord van gemeenschap hebben, exclusief de vaderlandsche kerk noemt, of als haar wettige voortzetting beschouwt. Wie dat doet ziet de werkelijkheid voorbij en gaat slechts van formeele beginselen uit. Het gevolg is, dat men met elkander over de ware kerk twist.
Anderzijds is het ook waar, dat wij den vorm noodig hebben, ons in het aardsche en vergankelijke bewegen en dat de vorm, zijnde de openbaring van het leven, niet onverschillig is. Wij hebben er op gewezen, dat de belijdenis ook op de kenmerken der openbaring van de ware kerk let en dat dit ook een stuk des geloofs is. Daarom is het ook weer verklaarbaar, dat velen, hoewel zij de dingen in geestelijk licht vermogen te zien, toch bij de uitwendige kerk blijven hangen en de waardeering der traditie is sterk genoeg om de Hervormde Kerk nog altoos als de vaderlandsche kerk te roemen. Zelfs kan de traditie verblindend werke* en de oogen doen sluiten voor de kwalen, die haar innerlijke krankheid openbaren.
Dat mag alzoo niet zijn en kan ook met de roeping des geloofs niet overeenkomen. Het geloof moet niet alleen den moed hebben die kwalen te ontdekken, maar ook aandurven om naar den eisch des Woords kerkelijk te leven en zulk een leven mogelijk te maken. Wanneer de liefde voor de vaderlandsche kerk en haar traditie zoo groot is, dat zij geen plaats geeft aan den eisch des geloofs, is het gevaar niet denkbeeldig, dat van de geliefde vaderlandsche kerk niet anders dan een uitgeholde traditie overblijft.
Of het dan zoo treurig gesteld is met die vaderlandsche kerk? Als men op de ware kerk ziet, zooals de belijdenis die teekent, r iet, want Christus waakt over haar, maar als men op de Hervormde kerk ziet als openbaring van de ware kerk en haar toetst aan de kenmerken daarvan dan is het inderdaad treurig. Wanneer het ons genoeg is, dat wij mogen gelooven, dat er nog altijd kinderen Gods in de Hervormde Kerk worden gevonden en dat de waarheid daar nog in vele gemeenten kan gehoord worden, zoodat men den vorm gansch en al over het hoofd ziet, dan schijnt het nog niet zoo bijster slecht gesteld met die kerk. Doch als men dan vraagt, of zij naar de belijdenis der vaderen ook leeft, dan wordt ons oordeel anders. En naar de belijdenis leven is toch een eisch des geloofs.

Wij willen dan den toets der belijdenis aanleggen, om te verstaan, hoe het oordeel uitvalt.
Vooreerst dan — schrik niet — de vraag, of de Hervormde organisatie eigenlijk wel een kerk kan genoemd worden. Wij spreken altijd van de kerk, maar is dat wel juist? Och zeker, als wij op de historie en de traditie letten en als wij op de overblijfselen het oog richten, dan is er sprake van een kerk. Maar nu naar den vorm? De kerk is een vergadering der ware Christgeloovigen, zoo zegt de belijdenis. Zij is dus een gemeenschap des geloofs en heeft daarin dus wat de kerk tot kerk maakt. Zij heeft een geloofsbelijdenis, die belijdenis is haar accoord van gemeenschap en in leer en leven handhaaft zij die belijdenis. Boven die belijdenis staat niets dan Gods Woord en door die belijdenis onderwerpt zij zich aan Gods Woord. Zij wil van geen ander gezag in de kerk weten dan enkel dat Woord.
Welnu, een iegelijk, die art. 29 van de belijdenis kan lezen, neme dat bij de hand en neme kennis van het laatste gedeelte van dat artikel, waar de valsche kerk geteekend wordt.
Hoe staat het nu met de Hervormde organisatie als wij die daarmede vergelijken? Kan deze een gemeenschap des geloofs genoemd worden op grond van de Nederlandsche geloofsbelijdenis? Wordt die belijdenis aan haar leden geleerd en instemming daarmede gevraagd? Eischt men dat op grond van die belijdenis zelf? Immers neen. Men staat op dit punt schier volkomen vrijheid toe en in de werkelijkheid is er van een gemeenschappelijke belijdenis der Hervormde kerk geen sprake en nog veel minder, dat men de Nederlandsche geloofsbelijdenis als zoodanig gehandhaafd wil zien.
Is er dan een andere belijdenis, die men tot accoord van gemeenschap wil verheffen? Ook dat niet. Men heeft eigenlijk in de Hervormde organisatie een veelheid van gemeenschappen op grond van een verscheidenheid van inzicht en opvatting, waardoor de groepen zonder meer worden bepaald. Van links naar rechts is zooveel verschil van kleur en richting, dat het zelfs niet altijd doenlijk is de grenzen tusschen de verschillende groepen te bepalen en niet ten onrechte spreekt men wel van dooreengeloopen kleuren. Nu moge men daarover denken zoo men wil, doch niemand kan beweren, dat daarin nu het karakter van een kerk weerspiegelt.
Men kan zeggen, dat er nog wel een kerk schuilt in dat conglomeraat van richtingen en opvattingen, maar dan ligt die kerk in ieder geval beroofd en ontdaan van haar eigen orde in dat veelkleurig gestel, dat men een kerk noemt.
Niet de gemeenschappelijke belijdenis is statuut van de kerkelijke gemeenschap, maar zij wordt bepaald door de reglementen, en eischt van haar lidmaten onderwerping aan de reglementen. Niet Schrift en belijdenis geven het richtsnoer aan voor de regeering van die gemeenschap en voor haar instandhouding, doch men reglementeert naar omstandigheden zonder daarbij te vragen, wat naar eisch van Gods Woord en de belijdenis met de orde der kerk overeenkomt.
De valsche kerk, die schrijft zich en hare ordinanties meer macht en autoriteit toe dan den Woorde Gods, zegt de belijdenis. Hoe moeten wij nu oordeelen over de Hervormde organisatie?
Zij is een godsdienstige vereeniging, waarin allerlei groepen, van orthodox tot modern, tezamen bestaan, menschen van allerlei overtuiging zitten in de besturen en komen met elkander samen in classicale vergaderingen. Men bespreekt daar de wetsvoorstellen door de synode ter tafel gebracht en wat er verder wordt geboden en het ligt voor de hand, dat een mengeling van beginselen en overtuigingen daarbij kan worden waargenomen, welke oorzaak is, dat de eigenlijke geestelijke belangen nimmer kunnen worden gediend. Over het geheel is bovendien de meerderheid aan degenen, die het zelfs ongewenscht zouden vinden om de strengen van de belijdenis aan te trekken, zoodat ook nog die meerderheid regeert en haar invloed op de reglementen het meest doet uitgaan. Dit heeft alweer het gevolg, dat men steeds dichter nadert tot wat art. 29 van de valsche kerk zegt en dat de kerk aan haar ordinantiën meer macht toe schrijft dan aan het Woord Gods.
Van de valsche kerk zegt art. 29 verder: zij grondt zich meer op de menschen dan op Christus. Daar ligt dus in, dat ook in een kerkelijke organisatie menschelijke bepalingen niet zullen kunnen ontbreken. Natuurlijk zal men steeds noodig hebben ,dat in een kerkgemeenschap maatregelen van orde en overleg worden getroffen. Daaronder zullen vaak practische omstandigheden en middelmatige zaken om een regeling vragen. Doch bij alles zal toch steeds gewaakt worden, dat men den aard en het karakter der kerk onderscheidt en acht geeft op het gebod van den Koning der kerk. Vergeet men dat dan gaat men de kerk meer gronden op de menschen dan op Christus en het staat vast, dat de vaderen, die op deze belijdenis voor de openbaring der kerk hebben gestreden, zouden oordeelen, dat die toestand in de Hervormde kerk aanwezig is.
Niemand kan ook volhouden, dat de Hervormde Kerk zich aan het juk van Christus onderwerpt, dan toch zou zij vele dingen niet gedoogen, welke zij thans toelaat, Hoe kan het ook anders. Het geheele systeem van kerkregeering staat onder den invloed van den geest dezer eeuw.
Wat toch is recht in de kerk? Wel, datgene, hetwelk wettig, d.i. naar de bepalingen van het reglement tot recht en wet is verheven. Zoodra eenige bepaling in het reglement een plaats heeft gevonden, heeft het voor de kerk de kracht van recht en men heeft dat als lid van de kerk maar te erkennen, wil men met den kerkdijken tuchtmeester niet van doen krijgen.
Kiesrecht voor mannen en vrouwen is recht, het reglement op de predikantstractementen is recht, kerkeraden te maken tot bestuurscolleges is recht, de rechten der plaatselijke kerk te negeeren is recht, de bediening des Woords te maken tot een ambtenaarsbetrekking is recht. Het is alles eenmaal wet, dus het is recht.
De vraag naar de beginselen van positief recht voor de kerk, waaraan alle regelingen behooren te worden getoetst, wordt schier niet aangeroerd. En toch zal men moeilijk kunnen ontkennen, dat de H. Schrift zoodanige beginselen van positief recht bevat, zoodat het niet onzeker behoeft te zijn, aan welke voorwaarden de kerkelijke verordeningen zullen voldoen, zoo zij toch als positief recht mogen worden erkend en gehoorzaamd.

den dienst van Woord en Sacrament te wijzen, waarin het rnenschelijk goeddunken zich een vrijheid veroorlooft, die zelfs ook in orthodoxe kringen somtijds de perken te buiten gaat en zich aan de tucht van Christus onttrekt.

Wie op het instituut der Hervormde Kerk ziet en den eisch der belijdenis omtrent de openbaring der ware kerk aanlegt, vindt niet alleen vele gebreken, maar moet zelfs beducht zijn of zij niet veelmeer de kenmerken van een valsche kerk draagt dan van de ware.
Wie de Hervormde organisatie althans als een kerk wil beschouwen, moet die vrees wel om het harte slaan, als hij naarstiglijk en voorzichtig naar den Woorde Gods een onderzoek instelt.
Wij weten, dat buiten het geestelijk verval, dat haar ook toen reeds kenmerkte, met name de organisatie van 1816, oorzaak werd van de kerkelijke verwarring, die sedert dien tijd is ingetreden. Die organisatie heeft inderdaad zoodanige wijziging gebracht in de orde en regeering der kerk, dat zij zich zelf niet meer kon zijn en ingekluisterd werd in een instituut, dat in strijd is met de positieve rechtsbeginselen van de kerk.
Wie dat instituut dan ook voor een kerk wil houden moet daaraan de kenmerken der valsche kerk vinden. Doch wie voor oogen houdt, dat men de kerk in dat instituut gevangen heeft, weet, dat zij zich naar haar eigen aard niet kan openbaren en komt tot een geheel andere voorstelling.
Hij kan die kerk niet onderscheiden aan de kenmerken harer openbaring, die de ware kerk eigen zijn, want als zoodanig bestaat zij niet. Hij heeft niets anders over dan de kenmerken van de ware Christgeloovigen, welke ook de belijdenis geeft. De practijk wijst dat ook uit, want men zegt er is nog waarheid in de kerk, men bedoelt dan binnen het kader van de Hervormde organisatie.
Maar als men dat doet en het oog heeft op de ware Christgeloovigen, dan is het duidelijk, dat zij wel de kerk representeeren, doch dat zij geen openbaring aan de geloofsgemeenschap kunnen geven dan in zooverre de bepalingen van het reglement toelaten. Voor velen schijnt dat genoeg te zijn. Zij hebben geen meerdere ruimte noodig. Doch het is uitgesloten, dat zij kerkelijk naar de belijdenis kunnen leven. De kerk zit dus in een gevangenis en alle degenen, die haar aanhangen, met haar.
En dit maakt haar gevangenis niet uit, dat zij daarin besloten ligt met menschen van geheel andere overtuiging, die met haar niet wouden willen vergaderen. Dat is haar gezelschap in de gevangenis. Het onaangename is echter, dat de verschillende gezelschappen ieder voor zich gaarne de geheele gevangenis voor zich alleen zouden willen opeischen en dat zij er niet aan denken om de gevangenis te ontvluchten. Ieder voor zich zou van die gevangenis een kerk naar smaak willen maken en zij betwisten elkander de rechten om de heerschappij over het geheel te mogen nemen.
Daar zijn er ook, die meenen, dat alles wel in orde zal komen, als de modernen maar uitgedreven konden worden en zelfs zijn er orthodoxe groepen die een compromis zouden wenschen om het daarop aan te sturen. Het ligt echter voor de hand, dat het zoo niet gaat
Ten slotte zitten alle groepen gevangen en voor joover zij een levensbeginsel hebben, dat een zelfstandig leven wettigt, kan geen enkele zich uitleven naar dat beginsel, al is het ook, dat de èèn zich gemakkelijker aanpast dar de andere. Het gevangen zijn moet wel het meest drukken op degenen, die de belijdenis der vaderen aanhangen. Allen, die de ware kerk zoeken, en tot de ware kerk behooren mogen, kunnen met den bestaanden toestand geen vrede hebben. En zij behoorden aaneengesloten alle krachten in te spannen om de mogelijkheid te scheppen, dat zij naar het recht der belijdenis en naar den eisch des geloofs kerkelijk zouden kunnen leven.
Als er dan nog een ware kerk schuilt in de organisatie — en dat gelooven wij toch — dan mag zij geen vrede hebben met een toestand, die met de orde van Christus in strijd is.

Hoe een oplossing te vinden? Gemakkelijk is die niet. Daar zijn er voor wie het heel erg eenvoudig schijnt. De een roept, dat de modernen er uit moeten, een ander gelooft, dat er niets moet worden gedaan, een derde weer gaat er zelf uit. Wat dit laatste aangaat het is heel begrijpelijk, dat er zielen zijn, die het te kwaad krijgen als zij de verwarring zien en in ongerustheid verkeeren over de ware kerk. Daar zullen zeker omstandigheden zijn, waarin iemand er toe gebracht wordt, om ernstig te overwegen, of hij nog in de Hervormde kerk blijven kan en hem doen uitzien naar een ander kerkverband.
Onmiddellijk dringt dan de vraag, welke van de andere verbanden als een openbaring van de ware kerk zal worden aangegrepen en als zoo iemand diep genoeg in de dingen doordringt besluit hij wellicht om maar te houden wat hij heeft, omdat het overal wat is.
Daar zijn ook ontevredenen, die uit weinig geestelijke motiever naar de ware kerk zoeken of dooi zulke zoekers verleid worden. Zoc komt het voor, dat ter plaatse nevens de Hervormde kerk, waai predikant en kerkeraad de belijdenis gaarne willen aanhangen, ook nog een Gereformeerde kerk en een Christelijk Gereformeerde kerk zich bevindt, plotseling een gezelschap vergaderingen en oefeningen houdt en binnenkort een kerkje institueert, alsof er aldaar geen openbaring der kerk was.
Het valt niet te betwisten, dat zulk een secte of gezelschap zich dan bij uitnemendheid voor de ware kerk wil houden. Dat behoeft niet te worden uitgesproken, maar dat ligt in het geheele bedrijf. Aangenomen althans, dat men de gereformeerde belijdenis als grondslag meent te mogen noemen en zich dan ook op een of andere wijze als gereformeerde kerk wil aandienen.
Zulk zoeken naar en stichten van een ware kerk wordt zeker veeleer door de belijdenis veroordeeld dan geboden. Op die wijze lost men misschien ook het kerkelijk vraagstuk op, want het is duidelijk, dat men voortgaande in den weg van kleine kerkjes en gezelschappen te stichten, op den duur een toestand schept, waarin de grootere verbanden worden opgelost en wie weet, of ook dat niet een weg is.
Toch kunnen wij dien niet aanbevelen, omdat de nood niet dringt en de zoeker uit geestelijken drang nog wel een kerk vindt, waarbij hij zich kan aansluiten om de eenigheid te bevorderen instede van door zijn kieskeurigheid te verstrooien. Het kan niet verdedigd worden, dat men, zoolang er nog een openbaring der kerk is, zoodat zij het ook niet zonder gebreken, nog voor een ware kerk moet worden gehouden, zich tot stichting van een eigen kerkje opmaakt of daaraan medewerkt. Men is krachtens den eisch des geloofs schuldig de eenigheid der kerk te bevorderen. Men heeft toch niet het recht om naar eigen believen uit te maken, of een kerk nog de ware is, doch heeft haar te toetsen aan de kenmerken, welke haar als zoodanig teekenen. Is men het met de belijdenis op het punt aangaande de kerk niet eens, dan wordt het wat anders, maar dan moet men een kerk stichten op grond van een gewijzigde belijdenis.
In geen geval kan men een kerk verachten, omdat zij b.v. geen prediking biedt naar zijn persoonlijken smaak en voorkeur. Ook aan de bediening des Woords worden rechtmatige eischen gesteld. Het Woord moet worden gepredikt en dat niet naar den willekeurigen smaak van prediker of gemeentelid, maar naar de belijdenis. De gemeente heeft recht op een prediking naar de belijdenis en dat wil dus zeggen, dat het geestelijk leven zoodanig wordt voorgesteld als de Schrift zulks leert en zooals het door de kerk der eeuwen wordt gekend, waarvan ook de belijdenis in de behandeling van de hoofdstukken des geloofs uitdrukking is. Wel ligt voor de hand, dat de gaven en het persoonlijk geestelijk leven van den prediker van beteekenis zijn voor zijn prediking en invloed uitoefenen op zijn inzicht in de H. Schrift. De gaven zijn verschillend en een prediker kan in het leven der religie niet verder indringen dan zijn eigen geloofsleven reikt. Dat kan voor den een niet ver genoeg gaan en voor den ander te ver, doch dat kan op zichzelf geen reden zijn om de kerk te veroordeelen.
De prediking moet worden beoordeeld naar den maatstaf door de belijdenis aangelegd en daaraan beantwoorden. Ontkenning en onzuivere voorstelling van de fundamenten des geloofs maakt haar verwerpelijk, doch een afwijking van de gezonde leer door allerlei rariteiten verdient evenzeer afkeuring.
Door de veelheid van kerken en richtingen wordt echter zeer in de hand gewerkt, dat de menschen naar persoonlijke willekeur oordeelen en veroordeelen en ontwennen aan de strengen der belijdenis. Men klaagt er over, dat de belijdenis niet wordt gehandhaafd en dat er geen tucht is, doch dat geeft geen recht om in eigen doen en laten de tucht van het Woord over boord te werpen. Integendeel zal men de ernst van zijn klacht alleen kunnen bewijzen door de daad in het persoonlijke leven. En er is gereede grond om te vreezen, dat velen, die den mond vol hebben van het gebrek aan tucht, zich zelf heel moeilijk zouden schikken in een kerk, waar men over dat gebrek geen billijke reden tot klagen zou hebben.
Wie het kerkelijk vraagstuk ernstig onder de oogen ziet heeft stof te over om over de kerkelijke ellende te klagen en daarom kan de ontevredene over den predikant, of een ouderling, of welke aanleiding hij tot zijn misnoegen ook moge hebben, gemakkelijk een voorwendsel vinden om zich te onttrekken en zich tot een ander gezelschap te begeven.
Maar die niet het zijne zoekt, doch hetgene van Christus is, en zich rekenschap geeft van de dingen in het licht van Gods Woord, ziet zich een andere taak gesteld dan naar persoonlijke willekeur kerkje te gaan spelen. Hij schrijft zich zelf niet toe een ware kerk te kunnen stichten.
Het is heel wat anders, als men met eenige geloofs- en lotgenooten in een vreemd land, waar geen kerk is, welke recht heeft op dien naam, aldaar een gemeente zou vormen en institueeren.
En wanneer een uitlander van gereformeerde belijdenis zich metterwoon in Holland kwam vestigen, dan zou hij voor de keuze staan bij welk kerkverband hij zich zou voegen. Het zou hem kunnen bevreemden, dat hij op zijn vraag naar de gereformeerde kerk, de wedervraag hoorde: Welke gereformeerde kerk bedoelt gij? Wij hebben die n.1. in soorten. En als dan die vreemdeling vroeg naar de belijdenisschriften dier kerken, opdat hij uit deze kon oordeelen bij welke kerk hij zich zou thuis gevoelen, zou hij nog meer verwonderd zijn, als men hem verklaarde: zij beroepen zich allen op dezelfde belijdenisschriften.
Er kunnen dus gevallen zijn dat iemand voor de keus wordt gesteld, doch in een plaats waar een bediening des Woords is, die men rechtens niet kan afkeuren, kerkjes te stichten, kan moeilijk worden verklaard als een daad, die naar de belijdenis de eenigheid der kerk zoekt en bevorderlijk is aan de openbaring van de kerk der belijdenis.
De feiten toonen echter aan, dat er factoren in het kerkelijk proces werkzaam zijn, die zulk een uitèènvallen in kerkjes, secten en gezelschappen bevorderen, hetgeen voor de toekomst niet zonder beteekenis is en daarom de aandacht verdient van allen, wien het geestelijk leven van kerk en natie ter harte gaat.
Deze verschijnselen wijzen er toch op, dat de bestaande kerkelijke organisatie, niet bij machte is het geestelijk leven des volks te leiden en haar taak te vervullen, zoodat zij ook zelve schuldig staat aan de schade, die haar bedreigt en de voortgaande verbrokkeling, waaraan zij is blootgesteld. S.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 september 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De ware kerk.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 september 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's