Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ware kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ware kerk.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met enkele voorbeelden hebben wij aangetoond, dat de geloofsgemeenschap, die zich naar den eisch der openbaring van Christus' lichaam, d.i. de kerk, zou willen gedragen in de Hervormde organisatie, zoodanig belemmerd wordt, dat men inderdaad van een vraagstuk der kerk kan spreken.
Als wij het zoo stellen, is daarmede feitelijk een kerk in de kerk aangenomen en het kan ook veilig zoo gesteld worden. Het is zelfs niet zoo buitengewoon van een kerk in de kerk te spreken, want de belijdenis doet dat ook. Zij kent een gezelschap van hypocrieten, welke in de kerk onder de goeden vermengd zijn, en intusschen van de kerk niet zijn, hoewel zij naar het lichaam in haar zijn.. (Art. 29.) Met van een kerk in de kerk te spreken komt men dus geenszins met iets nieuws. Alleen, het is niet zonder beteekenis voor het kerkelijk leven, hoe de onderlinge verhouding is tusschen die kerk als vergadering van vele personen en vergadering der ware Christgeloovigen, die daarin gevonden wordt.
Telkens weer gaat het om die verhouding. Het vraagstuk der kerk wordt er door bepaald.Immers men kan zich indenken, dat de vergadering der ware Christgeloovigen zoodanige plaats in het geheel inneemt, zoodat nauwelijks zal worden opgemerkt, dat er ook een gezelschap van hypocrieten in haar gevonden wordt, omdat de uitwendige orde en de vorm der openbaring zoo is, als zij naar den eisch behoort te zijn. De belijdenis neemt het woord hypocriet dus ook in zeer strenge beteekenis en verstaat daaronder iemand, die van de kerk niet is, d.w.z. die in geestelijken zin niet van de kerk is, geen lid van Christus' lichaam zou kunnen genoemd worden, hoewel hij tot de uitwendige kerk behoort. Daaronder kunnen er dus zijn, die naar het oordeel, dat op uiterlijke teekenen alleen kan afgaan, moeten gehouden worden voor getrouwe en rechtzinnige menschen.
Wij hebben er echter op gewezen, dat het gezelschap van dezulken zich zoozeer kan uitbreiden, dat het de ware kerk overwoekert en dat het zich niet onthoudt vreemde en van de belijdenis afwijkende leeringen te verkondigen. Het kan zelfs bezwaarlijk worden om hen nog hypocrieten te noemen,- omdat zij er zoo open en eerlijk voor uitkomen. De tegenstelling hypocriet en geestelijke menschen van de belijdenis blijft echter van kracht, al kunnen wij de hier bedoelde hypocrieten moeilijk aanwijzen. Doch wanneer zekere kerkelijke stroomingen zich vormen, die ten slotte tot richtingen worden, waardoor de gansche vergadering wordt gedeeld, kan men de scheidingslijn hypocrietware Christen, niet zonder meer laten saamvallen met die tusschen de richtingen.
Het oordeel in het woord hypocriet der belijdenis geeft trouwens een geestelijke waardeering. Alleen de Kenner der harten kan die lijn trekken en de schapen van de bokken scheiden. Ons past het oordeel der liefde om in allen, die in leer en leven overeenkomen met wat het geloof in den Christus naar de H. Schrift leert, broeders te zien. In dien zin gaat ook Calvijn ons voor.
Maar daarom te meer wordt de geloofsgemeenschap, als vergadering dergenen, die het in de groote en voorname stukken der belijdenis zoozeer eens zijn, dat zij die als accoord van gemeenschap aanvaarden, een grootheid, waarmede wij rekening hebben te houden bij de beschouwing van de vraag omtrent de kerk. Wie b.v. van de oude Vaderlandsche kerk spreekt, moet van die gemeenschap uitgaan en heeft haar in onze dagen ook te zoeken.
Wij laten na te onderzoeken, in hoeverre de richtingen in de Hervormde kerk al of niet tot die gemeenschap der oude Vaderlandsche kerk mogen worden gerekend. Het is echter van belang, dat zij, die van de oude vaderlandsche kerk gewagen en daarmede altoos uitkomen, weten, wat zij zeggen en dat die kerk gekend en bepaald wordt door haar belijdenis. Kerk en belijdenis zijn nu eenmaal twee zaken, die onlosmakelijk aan elkander verbonden zijn.
Wie de oude Vaderlandsche kerk van heden wil vinden, heeft geen ander middel dan de belijdenis der vaderen. Een ander verband van de tegenwoordige kerk en die der vaderen dan de gemeenschappelijke belijdenis, dat inderdaad de uitdrukking oude Vaderlandsche kerk rechtvaardigen kan, is er niet. Wat de kerk der vaderen tot kerk gemaakt heeft, zal ook thans de kerk nog tot kerk maken. Evenals er èèn band des geloofs is, welke hen allen tot èèn lichaam maakt, die van Christus zijn, in welk werelddeel zij ook wonen en onder welk volk zij zich bevinden, zoo is er ook èèn band des geloofs, welke hen allen verbindt, die in den loop der eeuwen tot Christus vergaderd werden.
En als wij dus op die gemeenschap het oog hebben, is het klaar, dat wij met een werkelijkheid van doen hebben, die door den arbeid van Gods Geest gewekt en daarin gegrond is. Uit dien arbeid kwam de kerk der vaderen op en zij verschijnt in het licht der eeuwigheid, dat haar glans verspreidt in de harten dergenen, die ook in den tegenwoordigen tijd hun zaligheid in Christus verwachten.
Zij zijn nog de kerk der vaderen, die datzelfde geloof deelachtig zijn, waardoor de kerk der vaderen openbaar werd. Wie de eenheid met de kerk der vaderen wil vasthouden, heeft de belijdenis der vaderen vast te houden en moet zich bewust zijn van de gemeenschap met allen, die van eenzelfden geest zijn. Te streven naar de openbaring van die geloofsgemeenschap in een kerkelijke orde, welke met haar wezen overeenkomt, zou bevorderlijk zijn aan den welstand van de vaderlandsche kerk en voor ons geheele volk.

Ofschoon zulk een streven mag worden verwacht van allen, die zich gaarne bij die kerk zouden willen voegen en derhalve ook van hen, die in afzonderlijke kerkverbanden zijn opgenomen, hoewel zij dezelfde geloofsbelijdenis omhelzen, ligt toch de groote moeielijkheid bij de Hervormde kerk. Uit het voorafgaande kan dat duidelijk zijn en het behoeft geen verwondering te baren, dat men in de Hervormde kerk verschillende pogingen in het werk stelt om verandering gebracht te zien in de huidige toestanden.
Onze aandacht wordt bijzonder gevraagd voor de actie van het „Nederlandsch Hervormd Verbond tot Kerkherstel". De redactie van de Waarheidsvriend vestigt in het nummer van 6 October de aandacht op een vergadering, welke eerstdaags zal plaats vinden en zij doet dat met zoo onverholen sympathie, dat men den indruk krijgt hier met een poging van doen te hebben, die door de mannen van den Gereformeerden Bond schier met onverdeelden ijver kan en behoort te worden gesteund.
Met alle waardeering voor de poging van het Verbond tot Kerkherstel, komt het ons voor, dat de wijze, waarop de Waarheidsvriend deze zaak aanprijst, op zich zelf aanleiding geeft om even bij deze dingen stil te staan. Wij laten daarbij in het midden wat en hoe de heeren, die het initiatief genomen hebben tot dit streven naar kerkherstel, eigenlijk willen. De naam van het Verbond spreekt van kerkherstel. Dat zegt ons dus, dat die heeren, de huidige situatie met zoodanige critiek ontmoeten, dat van een kerk moeilijk sprake kan zijn. Hoe anders streeft men naar herstel. Men wil derhalve hetgeen vervallen en versleten is weer in zijn oorspronkelijken staat brengen, of hetgeen werd gewijzigd en weggebroken weer naar den eisch inrichten en hernieuwen. In ieder geval ziet men in den tegenwoordigen toestand zooveel gebrek, dat restauratie noodig is en wel zoo, dat men tot dat doel een Verbond heeft opgericht.
Hoe men zich die zaak ook voorstelt, zooveel lijkt wel zeker, dat men het oog heeft op het instituut der kerk. Het geldt de kerk in haar uiterlijke verschijning. Want niemand zal zich zelf toch toeschrijven, dat hij het werk Gods kan aangrijpen. Aldus gaat de poging tot kerkherstel uit van het geloof, dat er nog een kerk is in geestelijken zin en men oordeelt, dat die kerk onder een zoo gebrekkigen openbaringsvorm verschijnt, dat herstel noodig is. Men wil dus dien openbaringsvorm terugbrengen tot zulk eenen als voor de kerk past.
Als dit alles juist is gezien, schijnt er heel weinig tegen dit pogen te kunnen worden ingebracht en men zou meenen, dat de Waarheidsvriend met recht haar belangstelling en medewerking toont en die van haar lezers vraagt. Trouwens een leidend orgaan van een vereeniging als de Gereformeerde Bond is zeker schuldig om belangstelling te toonen voor wat op kerkelijk erf geschietd.Medewerken en tot medewerking opwekken is echter een zaak, welke de actie van den Gereformeerden Bond aangaat en zonder ernstige overweging geen aanbeveling kan verdienen, te meer als de redactie overtuigd is, dat in eigen kring verschillend wordt gedacht over deze zaak.
Naar de gereformeerde geloofsbelijdenis toch is een iegelijk, die daarmede instemt, schuldig mede te werken tot de zuivere openbaring der kerk, doch hij zal daarbij hetgeen die belijdenis omtrent de kerk leert, niet mogen vergeten, maar daarvan hebben uit te gaan. De vraag is, of men dat doet, zoo men den weg van het Verbond tot Kerkherstel kiest.
Het artikeltje in de Waarheidsvriend, waarop wij wezen, geeft alle reden om die vraag te stellen. Het verdedigt toch haar standpunt door de opmerking: „Er zullen weinig menschen zijn — die meeleven — die van de gedachte uitgaan: èèn groep kan het wel af". Wat bedoelt de redactie daarmede? Vooreerst heeft zij het oog op groepen, die kerkherstel beoogen. Wie met het kerkelijk leven op de hoogte is, weet dat verschillende groepen of richtingen min of meer georganiseerd optreden. Dat iedere groep aanleiding heeft om zich met het vraagstuk der kerk bezig te houden, spreekt vanzelf en wordt ook door de feiten bevestigd. Doch dat de verschillende groepen door eenerlei gedachte worden geleid ten aanzien van het vraagstuk der kerk, ligt niet voor de hand en wordt door de practijk niet bevestigd.
Het zou bovendien moeilijk zijn aan te toonen, dat iedere groep kerkherstel zou nastreven. Daarin zou een eenheid gegeven zijn, die waarlijk de opmerking overbodig maakte, waarmede de Waarheidsvriend voor den dag komt: n.1. dat weinigen zullen zeggen: èèn groep kan het wel af. Als de groepen inderdaad in het streven naar het herstel der kerk zoozeer eenig waren, zouden zij over aard en wezen der kerk en haar openbaring evenzeer eenig zijn en het zou zeer de vraag zijn, of zulk een eensgezindheid nog van groepen mocht doen gewagen.
Wanneer men van een coalitie spreekt, zooals de Waarheidsvriend doet, en met nadruk opmerkt, niet als fusie, krijgt men toch den indruk, dat men het niet zoo geheel in alles eens is en dat men de groepen slechts voor samenwerking wil winnen tot een arbeid, die wel kerkherstel heet, maar het niet is. Bovendien is het wel wat veel gezegd van een coalitie van groepen te spreken, aangezien het er veel meer van heeft, dat menschen, die bij verschillende groepen behooren of daartoe kunnen gerekend worden, zich bij het Verbond tot Kerkherstel aansluiten, zonder dat bepaaldelijk een overleg der groepen tot stand kwam.
Immers de Waarheidsvriend wil geen fusie der groepen, maar coalitie. Stel dat de dus gevormde coalitie haar doel bereikt en tot kerkherstel komt, dan heeft men dus een kerk met groepen, die ook dan geen fusie zullen willen. De Waarheidsvriend teekent ons een eigenaardig beeld van een herstelde kerk, waarin de groepen, die aan haar herstel hebben gewerkt, zoover van elkander verwijderd zijn, dat zij geen fusie kunnen maken.
Hoe de heeren, die het initiatief tot de beweging van kerkherstel genomen hebben, daarover denken, laten wij rusten, om ons alleen te bepalen bij wat de Waarheidsvriend haar lezers voor oogen stelt.
Een herstelde kerk met groepen wil ons toch voorkomen een caricatuur te zijn van de kerk, welke ons door de belijdenis der vaderen wordt voorgesteld. Of het moest zijn, dat het beeld der kerk, dat de belijdenis ons teekent, niet juist is en daarom niet tot richtsnoer kan dienen. Doch indien het wel juist is, waarom dan naar de beginselen der belijdenis niet gehandeld?
Als de gereformeerde geloofsbelijdenis nog waardig geacht mag worden om als accoord van geloofsgemeenschap te gelden, ook wat haar getuigenis omtrent de kerk en haar openbaring aangaat, en dat is toch het standpunt van den Gereformeerden Bond, hoe rijmt men dan een streven, hetwelk daarmede niet in overeenstemming is?
Of meent de Waarheidsvriend, dat de coalitie, welke hij voorstaat, ons een gereformeerde kerk zal herstellen? Welke voorstellingen maakt zich de redactie dan van die coalitie-groepen in die kerk ten tijde van haar herstel? Onwillekeurig moet men hier denken aan Gereformeerden, Confessioneelen en Ethischen. Blijven die ook dan hun onderlinge verschil- en geschilpunten behouden, of stelt men zich misschien voor, dat de gewenschte orde van herstel alle knoopen ontwarren zal, zoodat men tot accoord van gemeenschap komt?
De tijd zal leeren, wat er van dit kerkherstel terecht komt. Het woord herstel als zoodanig doet vermoeden, dat men op het Nederlandsch- Hervormd instituut vooral het oog heeft, gelijk het ook een Nederlandsch-Hervormd Verbond is, dat zich tot dat herstel opmaakt. Daarom strekt zich het plan niet uit tot de brokstukken van de kerk der vaderen buiten dat instituut.
Wie van de kerk uitgaat, welke ons in de belijdenis wordt voorgesteld, kan de verschillende deelen niet buiten beschouwing laten, maar zou die kerk als geheel begeeren te zien in haar openbaring. Die kerk is er nog, zooals wij hebben aangetoond en zij kan worden vergaderd op haar eigen belijdenis. Niets verhindert haar te getuigen en voor zoover zij daarin geknot is, voor haar rechten te strijden, opdat zij ook naar haar belijdenis kan leven. Het gereformeerde volk in de Hervormde organisatie heeft zich zoo te doen kennen en te staan in den strijd des geloofs voor zijn rechten, verwachtende den dag, dat de God der vaderen den zege geeft. De verslapping des geloofs bracht de kerk onder het juk, dat zij niet machtig is af te schudden, en alleen de volharding des geloofs kan haar vrij maken. Geen coalitie zal de heerlijkheid van Gods kerk herstellen, maar het volk dat op Zijn naam betrouwt zal Zijn wonderen zien.
Die aan de kerk der vaderen door geloof verbonden zijn, zullen haar liefhebben en zullen leed dragen over haar verval en verbrokkeling en mogen niet nalaten te roepen om haar rechten, wetende, dat zij een sterken God hebben in den hemel en dat de Koning der kerk machtig is om te verlossen.
S.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 oktober 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De ware kerk.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 oktober 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's