Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Anna de Profetes.(Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Anna de Profetes.(Slot)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Luc. 2 vs. 36—38: En daar was Anna eene profetes, een dochter Fanuëls, uit den stam Aser; deze was tot grooten ouderdom gekomen, welke met haren man zeven jaren had geleefd van haren maagdom af; en zij was eene weduwe van omtrent vier en tachtig jaren• dewelke niet week uit den Tempel, met vasten en bidden God dienende nacht en dag. En deze te dier ure daarbij komende, heeft insgelijks den Heere beleden, en sprak van Hem tot allen die de verlossing in Jeruzalem verwachtten.

Onze tekst spreekt verder van de teêre godsvrucht van de oude profetes Anna: dewelke niet week uit den Tempel, met vasten en bidden God dienende nacht en dag. Als jonge weduwe had Anna zich blijkbaar teruggetrokken uit het openbare leven en was naar Jeruzalem gegaan om zich daar met ter woon te vestigen. Blijkbaar lieten hare levensomstandigheden dit toe. Zij kon zich nu geheel wijden aan den dienst des Heeren, die zijn middelpunt had in den Tempel, totdat de toegezegde Zaligmaker zou komen om de plaats van Gods voeten heerlijk te maken. Hij zou komen, die kon zeggen: Ik zeg u, één, meer dan de Tempel, is hier; toen Hij wandelde in den voorhof van Salomo. Maar in de dagen des Ouden Verbonds is Jeruzalem nog de geliefde stad des grooten Konings. Daar rooken de altaren van merg en vet; daar staat de temnel, waar de Heere woonde temidden van zijn volk, hoewel Hij sprak: Waar is dat Huis dat gij Mij bouwen zoudt? Hij woont niet in tempelen met handen gemaakt, maar vervult den hemel en de aarde. Doch naar de bedeeling des Verbonds wilde Hij in het bijzonder in den tempel zijn volk zegenen. Aan Salomo beloofde de Heere, toen hij den tempel had ingewijd en zijn gebed had gebeden: „Ik heb uw gebed en uwe smeeking gehoord, die gij voor mijn aangezicht smeekende gedaan hebt: Ik heb dat Huis geheiligd hetwelk gij gebouwd hebt, opdat ik mijnen naam aldaar tot in eeuwigheid zette, en mijne oogen en mijn hart zullen daar zijn te allen dage."
Daarom had Gods Bondsvolk den Tempel lief. om des Heeren wil. De dichter van Psalm vier en tachtig heeft voor alle eeuwen de liefde der Kerk tot Gods Huis en dienst bezongen: Hoe liefelijk zijn uwe woningen, o, Heere der Heirscharen, Mijn ziel is begeerig en bezwykt ook van verlangen naar de voorhoven des Heeren, mijn hart en mijn vleesch roepen uit tot den levenden God.
Welgelukzalig zijn ze die in Uw huis wonen, zij prijzen U gestadiglijk. Sela.
En elders zingt hij: Heere, ik heb lief de woning Uws Huizes en de plaats des Tabernakels uwer eere. Mijn voet staat op effen baan, ik zal den Heere loven in de vergaderingen. Gods Kerk bemint des Heeren Huis en Woord. Het is een bewijs van verval en van afwijking van het Woord, als Gods Huis en Woord niet wordt begeerd. Dan worden eigen gekozen paden bewandeld en geestelijke hoovaardij is aan deze gangen niet vreemd. Neen, wij zijn niet meer gebonden aan een bepaald gebouw zooals Israël onder den dienst der schaduwen, maar wel aan den dienst Zijns Woords, naar de instelling van den Koning der Kerk en Zijne apostelen. Moge daarom het gebed opwaken met levende kracht aan den troon, om dienaars van Christus, die den schat dragen in het levensvat en het Woord der verzoening dragen in hun ziel. Daar is de Heere met Zijn Geest en gunst, opdat Hij geve het goede Zijner uitverkorenen en de Zijnen verblijde met de blijdschap Zijns volks.
Anna dan woonde te Jeruzalem. Misschien had zij haar verblijf wel in een van de kamers, bij de voorhoven des tempels, zoodat zij ons doet denken aan het woord van David: Zelfs vindt de musch een huis, en de zwaluw een nest voor zich, waar zij hare jongen legt, bij uwe altaren. Heere der heirscharen, mijn Koning en mijn God!
Anna was wel eenzaam, als de musch op het dak in wintertijd; als een achtergebleven zwaluw, die den tocht niet mee maakte naar het warme Zuiden. Denk het u in; hoevelen hadden den trek naar het Zuiden van de liefelijke dalen van Immanuëls land gemaakt in die eeuw. Naar het land waar het eeuwig lente is! Waar geen koude nachten noch heete dagen zijn! Anna was de honderd jaren reeds te boven en nog had ze de groote trek niet mogen maken, om eeuwig bij den Heere te zijn. Ze moet zich wel eenzaam hebben gevoeld als stokoude, waar zij twee ge<- slachten zag heengaan en een derde en vierde geslacht aanschouwde.
Maar toch werd haar erfenis met ruime snoeren gemeten Zij mocht alle de dagen haars levens wonen in het Huis des Heeren om Zijne liefeflijkheid te aanschouwen in Zijnen Tempel. Die in het Huis des Heeren geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeien in de voorhoven onzes Gods. In den grijzen ouderdom zullen zij nog vruchten dragen; zij zullen vet en groen zijn, om te verkondigen dat de Heere recht is. Zoo was toch hetgeen vóór was, meer dan hetgeen tegen was.
Neen zij is niet te beklagen, maar verschijnt als een wonder van Gods daden.
Anna diende God, zoo zegt Lucas. Maar is het dan niet waar, wat de Heilige Schrift zegt: Daar is niemand die God dient, ja ook niet tot een toe! Zeker, dat is het getuigenis van ons aller natuurstaat, maar door de genade Gods wordt het anders. Dan worden de leden gesteld tot wapenen der gerechtigheid. Zij zijn geschapen in Christus Jezus tot goede werken, dewelke God voorbereid heeft, opdat zij in dezelve zouden wandelen. Christus was ook onder den ouden dag werkzaam als, Profeet, Priester en Koning. Hij was van den aanbeginne der wereld nooit zonder onderdanen. De Heere zag het gebrekkig werk zijns volks aan in den Zoon Zijner liefde, terwijl de Geest het nam uit Christus. Neen. de zaligheid rustte toen evenmin als thans op den grondslag der werken, maar alleen in den toegezegden Middelaar en diens gerechtigheid. Doch het geloof was ook toen een werkdadig geloof, door de liefde werkende.
Zoo was het ook bij Anna. Jezus is gekomen niet om gediend te worden, maar om te dienen en zijne ziel te stellen tot een rantsoen voor velen.
De ware dienst Gods vloeit voort uit het dienen van Jezus.
Natuurlijk droeg dit dienen Gods een bijzonder karakter, in verband met den stand der openbaring en den stand des levens. Dit blijkt ook bij Anna. Zij week niet uit den Tempel, met vasten en bidden God dienende nacht en dag.
Maar behoort dan het vasten, het zich op zekere tijden onthouden van spijs en drank, tot het dienen Gods? zoo vraagt gij? Vasten behoort zeker niet tot het wezen van den waren dienst Gods, en is niet op zichzelve noodzakelijk.
Het bedoelt de hoofdverrichting des te meer doeltreffend te maken. Het bidden, het gemeenschap oefenen met God is het wezen van het ware dienen, ook bij Anna, maar het vasten is een ondergeschikt hulpmiddel. Dit wordt slechts in zoover door den Heere aangenomen, als het de hoofdverrichting ondersteunt en vuriger maakt in het gebed. De uitwendige verrichtingen moeten geschat worden, naarmate het doel dat er mee wordt beoogd goed en wettig is.
Anna heeft zeker ook gevast om den droeven en vervallen staat van volk en Kerk te betreuren. Ik heb geweend in het vasten mijner ziel.
Voor Israël was er maar één vastendag voorgeschreven in de wet. Namelijk op den grooten Verzoendag. Soms werd een vastendag uitgeschreven bij zware nederlagen, opdat men niet bij spijs en drank zou wijlen, maar bij de zonde.
Ook vastte men wel bij geloften en om zijn gebeden te ondersteunen.
Zoo lezen we van het vasten van Jonathan en David; van Daniël, Ezra en Nehemia, om niet meerderen te noemen. Wie denkt ook niet aan het veertig dagen vasten van Mozes en van den Heere Jezus Zelf?
Het vasten was dan ook volstrekt geen werk van verdienste, maar uit zieledrang geboren, omdat men geheel in beslag werd genomen door de dingen der eeuwigheid. Wie weet niet in bange tijden, van zielsbenauwdheid, dat hij met den Psalmdichter had vergeten zijn brood te eten! Bij diepe droefheid bleef de spijze onaangeroerd vpor een tijd, maar ook in de blijde verlossing der ziel mocht wel eens worden gezegd: Ik heb eene spijze die gijlieden niet weet. Vervuld van den Geest der gemeenschao met God in Christus. Doch het lichaam herneemt den weldra weer zijn rechten. Ook dat is naar het Woord des Heeren.
De Farizeën echter, maakten het vasten tot een werk van verdienste en schreven het als een wet voor. Tweemaal per week moest worden gevast, maar het geschiedde zonder vreeze Gods. Reeds Jezaia moest getuigen: Ziet, tot twist en gekijf vast gijlieden en om goddelooslijk met de vuist te slaan; * vast piet gelijk heden, om uwe stem te doen hooren in de hoogte. Zoude het zulk een vasten zijn, dat ik verkiezen zoude. . . . Zoudt gij dat vasten heeten en een dag den Heere aangenaam? Is niet dit het vasten dat Ik verkies, dat gij losmaakt de knoopen der goddeloosheid, dat gij ontdoet de banden des juks, en dat gij vrij loslaat de verpletterden en alle juk verscheurd?. . . . Dan zult gij roepen en de Heere zal antwoorden.
Zoo is dan het vasten geen noodzakelijk bestanddeel van des Heeren dienst, maar kan wel begeleidend verschijnsel zijn; hulpmiddel om dien dienst te ondersteunen. Zoo vastte ook Paulus bij zijn uitzending in de heidenwereld.
Geen Roomsche praktijken of werkheilige voorschriften wil de Heere, maar dienen in geest en waarheid, naar den innerlijken mensch des harten.
Onze vaderen schreven een vasten voor en gebeden bij het beroepen van een Dienaar des Woords, om de gansche aandacht der ziel te stellen op dit zoo gewichtige werk.
Zoo diende dan Anna den Heere wel op geestelijke wijze, doch in den voorhof, want de weg tot het heilige der heiligen was nog niet ontsloten. Zij diende nog onder de schaduw. Zij zag Zijn schaduw van dag tot dag in priester en offer; zij hoorde Zijn Woord en sorak als profetes door den Geest der openbaring, maar de Beloofde was er nog niet. Daarom zag zij uit naar Hem die eens beteren Verbonds Middelaar zou zijn en die met ééne offerande in eeuwigheid zou volmaken degenen die geheiligd worden. De volheid van dien rijkdom kon zij slechts vermoeden, doch nog niet ontvangen en genieten, omdat de Geest deze schatten nog niet ontsloot en toepaste.
Zooals steeds is Anna weer naar den Tempel gegaan. om den God des Verbonds te ontmoeten. Hoe menigmaal heeft zij daar hare knieën gebogen en ziende naar altaar en kandelaar, gebeden om het ware offer en de opgang uit de hoogte. Anna was een bidster bij uitnemendheid. Zij smaakte veel verborgen omgang met den Heere en zij was gelijk de profeet spreekt in des Heeren naam, gelijk de eik en gelijk de hoogeik, in welke na de afwerping der bladeren nog steunsel is, alzoo zal het heilige zaad het steunsel daarvan zijn. Temidden van den afval was zij getuige van Gods waarheid en steunsel van het heilige zaad, ook door haar gebedsleven.
De Heilige Geest leidt haar in die wondere ure, terwijl Maria met het Kindeke in den Tempel is om het den Heere voor te stellen, naar den Tempel. Daar komt de stokoude. . . . toch licht de glans van eene jeugd op haar gelaat, die een verheven oorsprong heeft en een weerglans is van de stralen van de Zonne der gerechtigheid, die is opgegaan. Anna, hoor nu: Uwe zon zal niet meer ondergaan; de Heere zal u tot een eeuwig licht wezen en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen. Wellicht heeft zij het godverheerlijkend tafreel aanschouwd van Simeon met het Kindeke in zijn armen en ook zijn zwanenzang beluisterd.
In ieder geval ontdekte de Heilige Geest aan haar gemoed: Zie daar is de beloofde Spruite der vaderen.
Want het natuurlijk oog kan in dat Kindeke, onzer een, nooit zien, God geopenbaard in het vleesch. Het kruis, ook in de kribbe, is den Jood een ergernis en den Griek een dwaasheid. De wereld ziet Hem niet en kent Hem niet!
De wereld kan Gods Koninkrijk niet zien noch in hetzelve ingaan. Ja, beleed de Kerk niet door Jezaia: Hij had geene gedaante noch heerlijkheid, als wij Hem aanzagen, zoo was er geene gestalte, dat wij Hem zouden begeerd hebben. . Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht.
Niet het redelicht kan Hem ontdekken, maar de Geest waardoor Hij is ontvangen en geboren; die Hem rechtvaardigt voor God en menschen.
De zaligste aller dagen is voor Anna aangebroken. O, dat hare voeten haar nog dragen, dat haar adem niet wordt afgesneden! Dat haar hart niet stil blijft staan.
Welk gezelschap daar in den Tempel. Ja, waarlijk Jehovah maakt de plaats Zijner voeten heerlijk. Hij heeft gedacht aan Zijn genade. Ten laatste, ten laatste door Zijnen eeniggeboren Zoon vervuld. Welk een gezelschap daar in den Tempel. God geopenbaard in het vleesch! De maagd, die zwanger werd door den Heiligen Geest, en het Kindeke haar vleesch en bloed meedeelde. Twee ouden van dagen, afgeleefd naar de natuur, maar met eene eeuwige jeugd uit Hem, Wiens uitgangen waren van ouds, van de dagen der eeuwigheid. Zij waren frisch om te verkondigen de deugden des Heeren.
En dan. . . . vervuld met den Heiligen Geest, terwijl de Vader met Zijn goddelijk oog op dat Kindeke gevestigd. Simeons lied hoort tot verkwikking van Zijn Vaderhart: Mijne oogen hebben Uwe zaligheid gezien.
Wat zal Anna doen? Zij kan niet zwijgen en de Geest maakt hare tong vaardig. Wonderlijk tooneel, daar in den Tempel. Hij heeft de plaats zijner voeten heerlijk gemaakt. Maria, Jozef, Simeon, Anna! God drieëenig! Wie kan hier verder spreken. . . . hier knielt myn ziel in aanbidding neer! Amen. . . . Hallelujah!
En deze te dier ure daarbij komende heeft insgelijks den IIeere beleden.
Zalig voorrecht, als de Heere ons leidt naar Jezus, vaak ongedacht en onverwacht. Te diezelfder ure daarbij 1 imcnde! Zalige ure. Gezegende ontmoeting!
Sion moge uitgaan op de voetstappen der schapen en zich legeren bij de woningen der herderen, waar de kudde legert in den middag. Och, mocht ik in die heilige gebouwen de vrije gunst die eeuwig Hem bewoog, zijn liefelijkheid en schoonen dienst aanschouwen. . Hier weidt mijn ziel met een verwonderend oog!
Het is genoeg. . . Jezus leeft en wij zullen met Hem leven tot in eeuwigheid.
Zalige ure! Wij hebben Hem gevonden, die onze ziele liefheeft. De Vader Zelf heeft Hem ons geschonken. Gode zij dank voor Zijne onuitsprekelijke gave!
Komt, maakt God met mij groot! Laat ons samen Isrels Heer' den Rotssteen van ons heil, met eer, met Godgewijden zang ontmoeten. Laat ons Zijn gunstrijk aangezicht met een verheven lofgedicht, met blijde Psalmen juichend groeten!
Hier is de open brief van Gods eeuwige trouw en onveranderlijke liefde. Ik gedenk uwer ten goede! De Heere heeft het goede over Israël gesproken, maar ook geschonken.
Zij heeft insgelijks den Heere beleden.
Insgelijks beleden. Dit woord komt alléén hier voor. Het beduidt: lofprijzen. Op haar beurt prijst zij, evenals Simeon, den geboren Koning Israëls. Zij zongen als in beurtgezang. Zingt van Hem bij beurte. Hoe zalig, als zóó de Geest van Jezus den een na den ander onsteekt. Ach, wat is dat beurtgezang op Jezus schaars in onze dagen! Hoe weinigen die Hem kennen. Hoe weinigen die Hem bezitten. Waar behelpt men zich al niet mee? Wat wordt er veel bevinding ten beste gegeven waarin Jezus niet voorkomt. Anna heeft insgelijks den Heere beleden, te dier ure daarbij komende.
Zij beleed dit Kind als den beloofden Messias, aan de vaderen toegezegd. Met het hart gelooft men ter zaligheid en met den mond belijdt men ter rechtvaardigheid. Wat zal Anna een rijkdom hebben gezien in dat Kindeke. O zeker, zij heeft veel meer zaligheid en vrede in haar hart gesmaakt, dan zij met haar kennis kon omvatten. Anna zou u niet hebben kunnen zeggen wat de ervaring van dit Kindeke zou zijn aan het kruis en in het graf. Doch, het was haar genoeg voor het heden te mogen verstaan en ervaren dat Hij haar Zaligmaker was: dat Hij de vervulling was der schaduw.
Deze was nu de Heere van Zijne duur gekochte gemeente. De zaligheid is in geen ander. Ook voor Anna zou het Woord van Jezus waar zijn: Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de menschen, dien zal Ik belijden voor Mijnen Vader die in de hemelen is. In de ziel van Anna was de belijdenis van Petrus: Wij hebben geloofd en bekend dat Gij zijt de Christus, die in de wereld komen zoude.
Vleesch en bloed hebben ook haar dat niet geopenbaard, maar Jezus' Vader, die in de hemelen is. Anna de profetes, mag met vrede in hare ziel Hem belijden. Dit belijden sloot in zich dat zij afstand deed van zichzelven en op Hem met haar gansche ziel neerzonk. Neen, zij wilde niet zalig worden door haar vasten en bidden, maar door Hem dien zij in die ure beleed. Zij had het dagelijks kunnen aanschouwen dat het bloed van stieren en bokken de zonde niet wegneemt. Alles wat zij zag en hoorde in den Tempel riep om de vervulling. Wij behoeven niet te spinnen aan eigen kleed en zijn toch schooner bekleed dan de leliën des velds.
Lezer, hebt gij Hem ooit beleden voor het aangezicht Gods? Zijt gij in het geloof op Hem neergezonken; ontdaan van alle eigenwaan en eigenwaarde?
Onze zonde maakt ons het voorwerp van Gods toorn, reeds van het uur van onze ontvangenis af. Alleen in Hem is vrede met God te verkrijgen. Dwaal hierin niet, want het geldt de zaligheid uwer ziel. Het gaat hierin om de eere Gods.
Hoe dikwijls zal de oude Anna hebben getuigd van Jezaia's profetie, dat Hij zou komen: Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des Heeren en den dag der wrake onzes Gods! Dat jaar was nu aangebroken. Het groote jubeljaar!
De belijdenis van Anna werd gevolgd door haar getuigenis. , en sprak van Hem tot allen die de verlossing in Jeruzalem verwachtten.
Ook hierover een enkele gedachte.
Nooit scheen haar zon helderder dan op den laten avond haars levens. Haar levenszon ging onder in de opgang van de Zonne der gerechtigheid. Zij getuigde. Dit is de rechte verhouding. Eerst belijden en dan getuigen! Menigeen wil van Jezus getuigen, spreken en preeken zonder Hem ooit voor het aangezicht Gods te hebben beleden. Ach, hoe zult gij Hem den menschen aanprijzen zoo gij zijn waardij voor eigen ziel niet kent, en Hem van den Vader niet hebt ontvangen?
In den loop der jaren heeft Anna door het Woord der profetie te ontsluiten vele zielen getroost en opgebeurd. Hij zal komen! Zij kende ze wel die Hem verwachtten. Zij heeft zeker menigmaal met gulke zielen gesproken. Wat zal ze nu doen? .?0 .
Ze wil hare laatste krachten opzamelen öm het luide te vertellen in Jeruzalem: Hij is gekprfien! O als we Hem hebben gevonden, hoe zullen wij; dan zwijgen.
Bunjan vertelde het aan de kraaien des velds. Wie zou kunnen zwijgen van het eeuwige wonder, als ons Jezus is ontmoet! Ja, Vader dezen hebben waarlijk bekend dat Gij Mij gezonden hebt.
Zij sprak van Hem? Ach, als we Hem niet kennen, zijn we spoedig van Hem uitgepraat en weten niet wat te zeggen. Misschien, lezer, kunt ge nóg wel wat spreken over Mozes, maar hebt gij Hem beleden, van Wien Mozes had geprofeteerd: Een profeet als mij uit uwe broederen zal u de Heere uw God verwekken, naar Hem zult gij hooren.
Hoe noodzakelijk de kennis der wet ook is, zij kan ons niet zalig maken. Zij sprak van Hem. Zijja naam zal zijn tot in eeuwigheid. Al wat aan Hém is is gansch begeerlijk. Hij is ons van God geworden tot rechtvaardigmaking en tot heiligmaking en tot eene volkomen verlossing.
Aan wie kon Anna haar getuigenis kwijt?
Aan allen die de verlossing in Jeruzalem verwachtten.

Er was toch een overblijfsel dat Hem verwachtte, omdat Hij was toegezegd! Zij hadden hun ziel in den nacht hunner zonde mogen neervleien op de belofte Gods.
Zij verwachtten de verlossing! Jezus, dit is, Zaligmaker!
Wij hebben ook in den weg Uwer gerichtefi U o, Heere verwacht, tot Uwen naam en tot Uwe gedachtenis is de begeerte onzer ziel. Ik blijf den Heere verwachten, mijn ziel wacht ongestoord. Ik hoop in al mijn klachten op Zijn onfeilbaar Woord.
En zij hebben in wachtenstijd ervaren: De Heere is goed der ziele die Hem verwacht. Anna- droeg Hem uit aan het gehoor dat God haar gaf. Want wij zijn verzekerd, dat Hij ook voor een gehoor zorgt dat het Woord des levens ontvangt. Vier en tachtig jaar lang had ze van Hem gesproken en had koninklijke lekkernijen geleverd aan degenen die naar Simeons getuigenis waren verwachtende de vertroosting Israëls.
Wees blijde met mij, en verheug u in Zijne zaligheid. Hij is gekomen; ja, Hij zit heden aan de rechterhand Gods. Hebt gij Hem ontmoet? Wie heeft u verhinderd den Zoon ongehoorzaam te zijn?
Hebt gij geloofd in Hem, dien de Vadef gezonden heeft?
Hij is gekomen en — Hij zal komen op de wolken des hemels met groote kracht en heerlijkheid. Zoo mogen wij getuigen tot Gods gemeente die Hem verwacht. . . . Hij komt! Anna, de dochter Fanuëls is nu voor eeuwig bij Hem, dien zij beleed en van Wien zij getuigde. Bij Jezus!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 januari 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Anna de Profetes.(Slot)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 januari 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's