Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus' doop (Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus' doop (Slot)

Matheus 3 vs. 13—17.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes heeft zijn ernstige bedenkingen ingebracht tegen het bevel van Jezus om Hem te Doopen. Johannes had noodig, zoo sprak hij, door Jezus gedoopt te worden en hoe zal dan Johannes .den Heere Jezus Doopen? Zoo waren de overleggingen van Johannes. Hij had ze niet aanstonds gevangen kunnen nemen onder de gehoorzaamheid des Woords. Ook Johannes is een tegenspreker in zichzelven. Indien Gods kinderen roem dragen is het enkel de roem der genade. Niet ons, niet ons, o Heere, maar Uwen naam geef eere. Mozes moet door den Heere worden neergeworpen met het woord: Spreek mij niet meer van deze zaak. Gideon moet heengaan in deze zijne kracht en Petrus moet hooren: Wat ik gemeen gemaakt heb, zult gij niet onrein achten.
Zoo buigt de Heere den wil, want anders blijven ze immer tegenspreken. Lezer, kent gij uw wederstrevig hart? Is het onderworpen aan het juk van Christus? Johannes zag op zichzelven en vroeg: Wie ben ik?
Maar, de vraag moest deze zijn: Wat vraagt de Heere. Want, als Johannes ziet op zichzelven dan was hij niet alleen onwaardig den Christus te Doopen, maar evenzeer om Zijn wegbereider te zijn of anderen te Doopen. Zeker, Johannes achtte het noodig door Jezus gedoopt te worden met den Geestqsdoop, doch het een sloot het ander niet uit. Maar Jezus antwoordende zeide tot hem: Laat nu af, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen."
Laat nu af; geef nu uw tegenstand op! De Heere weet het hart der zijnen in te winnen voor zijn doen, ook als ze het niet verstaan. Zeker, hen paste steeds zonder eenig tegenspreken Zijn eisch op te volgen, want Zijn doen is altijd majesteit. Maar, Hij weet wat van Zijn maaksel te wachten is en Hij is gedachtig dat zij stof zijn. Jezus heeft niet alleen het tegenspreken der zondaren verdragen, maar ook het tegenspreken zijns volks moeten boeten, opdat Hij een barmhartig Hoogepriester zou zijn en een algenoegzaam Zaligmaker. O, dat tegenspreken! Dat tegenspreken!
Zalig als wij met den dichter mogen instemmen: Mijn ziel is als een kind gespeend en heeft zich met Uw wil vereend.
Wat zouden wij toch ook weten? Wij zijn immers van gisteren. Maar, wat gebruikt de Heere veel geduld en hoe weet Hij in te winnen voor zijn doen of hun tegenspraak het zwijgen op te leggen. De Heere Jezus buigt het hart van den Dooper, terwijl Hij tot hem spreekt en Johannes geeft het op en wordt ingewonnen voor Jezus' plan, om Hem te Doopen. Jezus wil dat alle gerechtigheid vervuld worde. Aldus betaamt het ons. U en Mij! U, als mijn heraut; Mij, als Messias, zoo wil de Heere Jezus zeggen. Het behoort bij ons beider roeping. Hoe nauw verbindt de Heere Jezus zich hier met zijn dienstknecht. Het is een groot werk waaraan zy medearbeiden. De dienstknecht is daarbij niet meerder dan zijn Meester, het zij hem genoeg te worden als zijn Meester.
Aldus betaamt ons. Welk een eer voor den Dooper. Hoe vriendelijk van Jezus. Gods recht en roeping bepaalt het leven Zijns Zoons, maar ook het leven Zijner knechten. De Heere Jezus ziet dus zijn Doop in het licht van Gods gerechtigheid. Jezus leefde uit de Schriften des Ouden Verbonds. In die Schrift is de mensch als zondaar geteekend. Daarin werd voorgesteld de schuld en de ongerechtigheid der zonde. Maar die Schrift ontsloot Hem ook het beeld van den Knecht des Heeren.
Die Knecht is Hij. Hij staat aan de andere zijde, als afgescheiden van de zondaren, verkeert in hun midden innerlijk vreemd aan hun zonde die Hij bestraft en die Hem pijnigt. En toch is Hij tot zonde voor de Zijnen gemaakt. Welnu, dit gaat Hij als Messias aanvaarden. Hij gaat in in de schuld Zijns volks. Hij wil hunner één worden gerekend. Gerekend! Niet, dat Hij één met hen was naar zijn innerlijke zijn. O, neen, dan had Hij juist geen Borg kunnen zijn, want Hij moest zijn onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren en toch tot zonde gemaakt.
Hij liet zich niet doopen, omdat Hij door schuldgevoel in eigen bestaan daaraan behoefte zou hebben, tot vergeving der zonden. Zóó was het met het boetvaardige volk dat tot den Dooper kwam, belijdende hunne zonden en begeerende den Doop.
Maar zóó was het bij Jezus niet. De Doop bij den Heere Jezus moest dan ook niet beteekenen en verzegelen de weldaad van de afwassching der zonden. Niets daarvan. Wij moeten dus wel verstaan, dat Jezus' Doop gansch eenig is in beteekenis en juist niet kan beduiden wat hij bij zondaren beduidt, beteekent en verzegelt.
Toch mogen wij niet nalaten om te onderzoeken welke de meening des Geestes is, als ons omstandig wordt verhaald, dat Jezus begeerde gedoopt te worden en zeide: Aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen.
Ook zijn doop verschijnt in het licht van Gods deugden. Dat moet reeds voldoende zijn om onze belangstelling gaande te maken en moet de bede doen opwaken: Heere doe ons toch Uw Raad verstaan. Als het Uwe deugden geldt, dan luistert ons hart.
De Doop berustte op Gods wil over den Messias en is dan ook reeds daarom een stuk der gerechtigheid die door Jezus moet worden vervuld. In de rol des Boeks is van Hem geschreven. In den Doop onderwerpt Jezus zich volkomen aan den wil des Vaders. Het was ook in dien Doop zijne spijze den wil des Vaders te doen.
Hij stelt zich in levensverband met het volk dat in den Doop vergeving der zonden ontvangt. De Doop is de openbare intrede, de koninklijke ingang, in Zijn Messiasambt. Hoewel Hij afgescheiden is van de zondaren gaat Hij toch aan hunne zijde staan. Hij wil ingaan in de wateren van den goddelijken toorn, opdat degenen die Hem de Vader gaf zouden leven door Hem.
Jezus wordt in den Doop Zelf gedoopt door den Vader met den Heiligen Geest en met vuur, opdat Hij Zijn Messiasambt getrouwelijk zou kunnen uitvoeren en het welbehagen Gods door zijne hand zou voortgaan.
De dag van Jezus' Doop is verder de dag Zijner vertooning aan Israël. Hij erkent toch de zonde des volks aan te merken als de Zijne en Zijn leven te willen afleggen als een losprijs. Daardoor zou Hij de Zijnen vrijkoopen als de ware Goël. Hij liet zich doopen tot den zoendood. Zinnebeeldig wordt in de wateren van den Jordaan aan Hem vervuld de protetische klacht van den dichter van Psalm 42: Alle uwe baren en alle uwe golven zijn over Mij henengegaan. De Doop van Jezus is een aanvaarden van Zijn dood. Zou dan Gods Kerk niet met bewondering en stille eerbied deze daad van Jezus gadeslaan, die mede vertolkt hoe Hij in hun plaats wilde gaan staan? Het is, als hooren we uit de wateren van den Jordaan het Vredesgeluid ruischen: Ik voor u, daar gij anders den eeuwigen dood had moeten sterven!
Lezer, kent gij zoo den Messias, den Gezalfden Koning? Hoe weet gij, dat Hij daar voor u heeft gestaan? Zijt gij één met Hem geworden in de gelijkmaking Zijns doods, om ook één met Hem te zijn in Zijn opstanding? Voorwerpelijk ligt in Zijn Doop de aanwijzing van Zijn borgtocht; de aanvaarding van Zijn ambt, tot zaligheid van Sion. Hoe algenoegzaa mis dat werk voor een verloren zondaar, die het leven zijner hand verliest!
Het werk des menschen kan slechts den dood baren, maar Zijn werk is algenoegzaam ten leven, en ter gerechtigheid voor God. Zóó moeten we den Doop zien en verstaan dat de Vader Zich verheugt in de aanvaarding der Messiaswaardigheid Zijns Zoons.
Zie dan Johannes en Jezus staan in de wateren van den Jordaan. Door die wateren was Israël eenmaal doorgetrokken, terwijl de priesters met de ark in de diepte stonden. Door in te gaan in de diepe wateren van den goddelijken toorn zal een pad gebaand worden door de woeste baren en breede stroomen. Zijt gij gegaan door dezen afgrond als op het droge, terwijl de zonde werd begraven om niet meer te worden gedacht; verzwolgen in de zee der eeuwige vergetelheid? Zijt gij met Hem begraven door den Doop in Zijn dood? Loop over deze vragen niet heen en zoek ook niet met iets anders u tevreden te stellen, want God is met minder niet tevreden.
Lucas wijst in zijn evangelie nog op een bijzonderheid bij den Doop van Jezus. Hij deelt mede, dat Jezus bad. Toen Hij onderdook in het water zuchtte Hij tot den Vader om den Heiligen Geest, opdat Hij het groote werk der verlossing zou kunnen uitvoeren. Maar, óók bad Hij om des Vaders goedkeuring in de aanvaarding van Zijn werk. Daar kon Jezus niet buiten. Hij kon het zegel des Geestes niet ontbeeren, noch de goedkeuring des Vaders. Maar dit wordt ook geleerd door Gods kind, dat hij in de vereeniging met den Borg Jezus door den Geest moet worden omvangen en vereenigd met den Borg door het levende geloof. Doch evenzeer hebben wij noodig de goedkeuring, de aanvaarding des Vaders. Daarom bad Jezus in de ure Zijns Doops, opdat Hij met Zijn werk den Vader zou kunnen tegemoet treden.
Zoo zien we hier de aanbiddelijke volzalige Drievuldige Verbondsgod zich openbaren tot zaligheid der Kerk. Heeft Hij daar voor u gestaan? Voor u gebeden om den Geest en de goedkeuring des Vaders? Is het ,als hadt gij in eigen persoon alle gerechtigheid vervuld?
Zou de Vader zwijgen? O, neen! De Vader zal de bekwaammaking tot Zijn Messiasambt laten zien onder een zichtbaar teeken.
En zie de hemelen werden geopend en hij zag den Geest Gods nederdalen gelijk een duive, en op Hem komen.
De evangelist vraagt onze bijzondere aandacht. En zie! Merk op dit wonder; geef er uw volle aandacht aan en bewonder dit heilgeheim. Buig u aanbiddend neer. De hemelen werden geopend. Dit geschiedde voor Jezus, maar ook Johannes aanschouwde, hoewel anders dan Jezus, dit wondere tafreel.
Het openen der hemelen wordt soms gebruikt voor eene openbaring der hemelsche heerlijkheid. Dan is de ziener in den geest en ontsluit zich voor het oog zijner ziel de hemel, de woonplaats der heerlijkheid Gods. Soms ziet hij dan Gods troon en de engelen die den troon omringen. Doch hier is toch iets anders. Jezus mocht inblikken, en Johannes op zijne wijze, in den hemel, ver boven de sterren. Als door de open hemeldeur werd een lichtglans uitgelaten, waarin zij blikten. Dat zij meer zagen wordt ons niet vermeld en valt dus ook niet te bespreken. We moeten toch dit openen der hemelen verstaan in het nauwste verband met het doel waartoe de hemel werd geopnd. In een zichtbaar teeken wilde de Heere de zalving van Zijn heilig Kind Jezus laten zien, die uit de hemelen was nedergedaald. Hij had troon en kroon verlaten en bleef toch met beide verbonden. Hij was nedergedaald uit de gewesten des lichts en had de menschelijke natuur aangenomen; was verschenen in de gestalte eens dienstknechts. Hij mag een blik werpen in die gewesten, waar Hij Thuis was, gelijk Hij zou bidden. Vader verheerlijk Mij met de heerlijkheid die ik bij U had eer de wereld was. Hij bleef waar Hij was en kwam op andere wijze waar Hij toch ook reeds was. Want als de eeuwige Zoon vervulde Hij met den Vader en den Heiligen Geest den hemel en de aarde. Maar toch, hoe diep heeft Hij willen afdalen, want Hij moest als de Messias getuigen: De vossen hebben holen en de vogelen des hemels hebben nesten, maar de Zoon des menschen heeft niet waarop Hij het hoofd nederlegge.
Het gebed van Jezus opende den hemel, gelijk de sleutels der hel en des doods aan Zijn gordel hangen. De hemel ziet met welgevallen neer op Zijn bereidvaardigheid tot de Middelaarsbediening.
De wijze waarop de hemel werd geopend blijft ons verborgen, maar leert ons toch dat de hemel is gesloten, indien God hem niet opent. Ons oog kan niet blikken door de oneindige ruimten der spheren en doordringen achter het gordijn der eeuwigheid. Paulus kende zijn opgetrokken zijn tot in den derden hemel, maar hij kon niet zeggen of het in of buiten het lichaam was geschied. Het was iets gansch bijzonders. De hemel was ons gesloten, maar Jezus heeft hem geopend met Zijn bloed en gerechtigheid. Het geloof mag hare dochter, de hope, uitzenden om het land te verspieden. Eenmaal zal hemel en aarde zoo vereenigd zijn, dat met de aanschouwing Gods, hemel en aarde geen tegenstelling meer zullen vormen. De hemelen zullen ontsloten zijn en eeuwig blijven, als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde uit den brand dezer orde op zullen komen en God zal zijn alles en in allen.
Wat zag nu Johannes uit dien open hemel nederdalen?
Den Geest Gods gelijk eene duive en op Hem komen.
De Heilige Geest daalde neder uit den geopenden hemel. Maar de Geest is toch onzichtbaar? Juist daarom geschiedde de nederdaling des Geeestes onder een zichtbaar teeken. Johannes zag den Geest Gods Nederdalen gelijk eene duive en op Hem komen. Hij zag eene lichtende gestalte uit den geopenden hemel afdalen en bij het neerdalen bleek deze gestalt die eener duive te zijn. Het was dus geen geschapen duif, doch de lichtglans had de gedaante eener duive.
We kunnen het verschijnsel vergelijken met de vuurtongen op den Pinksterdag, die dienden om het Pinksterwonder, de uitstorting van den Heiligen Geest, toe te lichten in zichtbare teekenen.
Zoo daalde de Geest neder op den Heere Jezus onder deze gedaante, als begeleidend verschijnsel. Anders toch zou Johannes niets hebben gezien en hem was voorzegd: Op welken gij den Geest zult zien nederdalen en op hem blijven, deze is het die met den Heiligen Geest doopt.
De vraag wordt echter gesteld: Maar had de Heere Jezus dan den Geest niet? Hij is toch ontvangen door den Geest en die Geest was toch op Hem en in Hem?
Hij is van eeuwigheid af gezalfd geweest. We onderscheiden echter bij die zalving tweeërlei. De verordineering, de aanwijzing tot het ambt, en de bekwaammaking tot het ambt. De verordineering is van eeuwigheid, maar de bekwaammaking valt in den tijd. Juist nu bij den Doop daalt de Geest op Hem neder tot ambtelijke bekwaammaking, nu Hij Zijn openbare taak gaat aanvaarden. Zoo is de gansche daad der verlossing een werk van God drieëenig. Hij heeft zichzelven opgeofferd door den eeuwigen Geest. Toch staan we ook hier voor ondoorgrondelijke verborgenheden. Maar het geloof verheugt er zich in. Het geloof aanbidt de wijsheid Gods, die ook bij den Doop van den Heere Jezus wordt ten toon gespreid.
We moeten dus onderscheiden tusschen de nederdaling des Geestes Zelve en het zichtbaar teeken. Dat zichtbaar teeken verdwijnt straks weer, maar de Geest blijft op Hem. Op hem zal de Geest des Heeren rusten, de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreeze des Heeren. Zoo wordt bij de bekwaammaking tot het Middelaarsambt de Heere Jezus aan Johannes aangewezen als het Lam Gods dat de zonde der wereld wegdraagt.
Zoolang de Heere Hem door Zijn Geest niet bekend maakt kennen we Jezus in den grond der zaak niet. Wie zijt Gij toch Heere, ik ken u niet. Dan roepen we tot een onbekenden God en een onbekenden Jezus. We hebben onze beschouwingen over Jezus, maar de werkelijkheid ontgaat ons. De zaligheid is in geen ander; ook is daar onder den hemel geen andere naam gegeven tot zaligheid dan de naam van Jezus.
Zalige ervaring als de Heilige Geest Hem bekend maakt als de verordineerde en bekwaamgemaakte Middelaar Gods en der menschen. De zaak des zondaars toch staat volkomen hopeloos en de zake van Gods recht mag niet worden geschonden.
Hij moet ons bekend en toegepast worden in zijn naturen, ambten en staten als de gegevene des Vaders vol van genade en waarheid.
Doch, zou het ook mogelijk zijn de beduidenis van het teeken te verstaan? In de gedaante eener duive, daalde de Geest neder uit den geopenden hemel.
Op Pinksteren waren tongen als van vuur die zaten op de discipelen. Toen werd uitgebeeld de werking des Geestes in het louteren en verbranden; tevens het uitdragen des evangelies door de menschentong. Het geloof is uit het gehoor. Maar in Jezus is niets te verbranden of te louteren. De keuze der gestalte is niet willekeurig. De Duive stelt Gods Geest voor, zooals Hij reeds in den beginne levenwekkend zweefde over de wateren om te bezielen en tot heerlijkheid te brengen. De rijkdom des levens in Jezus wordt door den Heiligen Geest tot openbaring gebracht. Zie, Hij had dertig jaren teruggetrokken geleefd, maar nu zal openbaar worden de levensvolheid die in Hem is, door den Heiligen Geest.
De duive vertolkt de gedachte der levensreinheid. De duif was de eenige vogel die in den schaduwdienst ten offer mocht worden gebracht. Met Jezus kan de Geest zich vereenigen, als de reine en vlekkelooze.
Ook de vredesgedachte wordt ons door de duive vertolkt. De duif met het olijfblad in den mond was het teeken des vredes; het bewijs dat de aarde was opgedroogd en de sprake ging uit, dat God de aarde voortaan door water niet meer zou verderven.
Dit teeken bleef nog op Hem toen Hij opklom uit het water en dan verdwijnt het. Het heeft zijn dienst bewezen. Hij zal den vrede brengen in den weg van Zijn volbrachte werk, door den Geest. Dit is ook van kracht voor de toepassing des heils aan het hart van Gods gekenden. Christus, in den Geest, kan alleen onze ziel vrede schenken. Vrede zij ulieden! Deze vrede gaat het verstand te boven en bewaart hart en zinnen. Maak Christus los van den Geest en het welbehagen des Vaders en de vrede ontgaat u. gewis. Christus leeren kennen zooals de Vader en de Geest Hem ons voorstellen in Zijn bediening.
Dezen Jezus hebben wij van noode tot zaligheid der ziel. O, wat heeft de Heere toch Zelf volkomen afdoende gezorgd voor eigen eer. Het werk van Jezus is zoo allesvervullend en alles-afdoend, dat het toch wel schrikkelijke heiligschennis en God-onteering is ,buiten Hem te zoeken naar bevrediging met God. En toch wat doet de mensch in zijn blindheid anders? Wie heeft er werk voor Jezus? Wie is vereenigd met Jezus in Zijn werk, zooals Hij den Vader behaagt en den vrede geeft? Terwijl Jezus dus wandelde in gehoorzaamheid aan des Vaders bevel, daalde de Geest op Hem neder en bleef op Hem. In den weg der kinderlijke gehoorzaamheid, als vrucht van Zijne verdiensten, ontsluit zich de hemel over het gebed van Gods kinderen om zegeningen des Verbonds te doen uitgaan en het hart te vervullen met vrede en heil. Hoe wonderbaar zal Hij eenmaal worden in al zijne heiligen!
Nu is het oogenblik aangebroken dat de Vader zal spreken tot bevestiging om den Zoon te verzegelen in Zijne bediening. Hij zal Hem mondig, geschikt en gerechtigd verklaren om met Hem te spreken, en te handelen in de zaak des rechts en der zaligheid Zijns volks. Hier is een volle honigraat.
En zie eene stem uit de hemelen, zeggende: Deze is mijn Zoon, Mijn Geliefde, in den welke Ik mijn welbehagen heb."
Het behaagde den Vader te spreken in klanken die ook Johannes kon verstaan. Hij toch beschikt over alle dingen. Hij is die God die spreekt en het is er, die gebiedt en het staat er en de dingen die niet zijn roept alsof ze waren.
Stel u nogmaals Jezus voor, staande in de wateren van den Jordaan, zinnebeeldig ingaande in de toornkolken Gods. Hij gaat in het graf der wateren en de Geest rust op Hem. Ja, een andere plaats der ruste voor deze Duive is er niet, dan op Christus. Zij zweeft onrustig rond, totdat zij kan neerstrijken op het offer, dat den Vader behaagt. Daarom is er geen rust in de zondaarsziel zoolang Jezus als de rustplaats des Geestes niet in het hart is geopenbaard.
In dien Zoon, die zich stelt in de plaats van Gods gekenden en ingaat in hun dood en doem heeft nu de Vader zijn welbehagen.
De Vader spreekt Hem toe als Sions Borg. Daarom is de kus der liefde ook voor de Kerk. In Jezus heeft de Vader een voorwerp om de Kerk te omhelzen.
Deze is mijn Zoon, Mijn Geliefde.
Deze, die daar staat in het water; die door Johannes is gedoopt en op Wien de Geest is nedergedaald in de gedaante eener duive. Hij was eer de bergen geboren waren en de aarde en de wereld was voortgebracht. De Vader was nimmer zonder den Zoon, want dan ware Hij geen Vader geweest. Gij zijt mijn Zoon, heden heb ik U gegenereerd. Mijn Zoon in gansch eenigen zin; ja volkomen ondoorgrondelijk is Zijn generatie. In Hem woont de volheid der godheid lichamelijk.
Hij werd mensch en dezen verklaarde de Vader Zijn eeniggeborene te zijn, Zijn eeuwige schootszoon. God geopenbaard in het vleesch. In Hem zijn wij door banden des bloeds met den Eeuwige vermaagschapt. Van de diepte dezer ontferming hebben wij geen bevatting. Deze is Mijn Zoon, die met Sions vloek werd beladen. Daarom heeft Mij de Vader lief, omdat ik mijn leven afleg voor mijne schapen. . .Mijn Geliefde. Al de liefde des Vaders is in Zijnen Zoon. Wie zal uitdrukken de teederheid waarmede de Vader Zijn eeniggeboren Zoon bemint? Maar, als Hij daar staat in het water en als Messias wordt gewijd, dan daalt deze liefde des Vaders op de Kerk neer in Hem, want Hij is één met haar geworden bij dien Doop. Die goddelijke kus der liefde geldt ook het volk van des vaders keuze. De Vader heeft alleen den Zoon lief en wat met dien Zoon is samengevoegd. Zij rusten met Hem in denzelfden schoot der liefde. Lezer, is dat waarheid voor u? Niemand kan de liefde des Vaders kennen en aan niemand deelt de Vader Zijn Vaderliefde mede buiten den Zoon, Zijn Geliefde. Deze is het voorwerp van Zijn lust en Zijn rust. Geldt het nu van dezen Jezus: Mijn Liefste is mijn en ik ben zijn, die weidt onder de leliën?
In wien Ik mijn welbehagen heb.
Hij is de voedsterling des Vaders van eeuwigheid af. Maar óók toen Hij Zich in den raad des vredes aanbood tot Verlosser, vermaakte Hij daarmede het Vaderhart. En nu is het oogenblik van eeuwigheid bepaald aangebroken, dat Hij als Messias, des Vaders begeerte zal gaan volbrengen. Want het mag waar zijn, dat de Vader zijn aangezicht om Sions wille moest afwenden van Zijn Geliefde, toch heeft Hij Hem nooit zijn hart ontzegd. Zelfs in de drie uren dikke duisternis aan het kruis, was al het welbehagen des Vaders in Zijnen Zoon. Ach, hoe wonderlijk wordt het ons weer te moede als we door des Heeren Geest worden geleid naar deze oeverlooze en bodemlooze wateren van de eeuwige liefde Gods in Christus.
In wien Ik mijn welbehagen heb.
Meer is er niet en meer kan er niet zijn. O, zalig rusten daarom voor ons hart aan den boezem van dien Borg, waar ons des Vaders welbehagen ontmoet. O onzes Immanuëls beker is overvloeiende. Hoe worden wij dit gewaar als wij worstelen aan des Vaders troon! Hoor ons toch om Uws lieven Zoons wille. Om Uwen Eenige, dien Gij lief hebt, in wien toch al Uw welbehagen is. Bemind om Jezus, bemind in Jezus en bemind door Jezus. Buiten Hem is God een beleedigd God, die op zijn schepsel moet toornen. Wie kent de sterkte Uws toorns en Uwer verbolgenheid. Buiten Christus is Hij een dreigend God. Hij kromt en spant alree den boog en dreigt met pijlen van omhoog. Buiten Christus is Hij een onteerd God en daarom vraagt Hij: Ben Ik dan een Heere, waar is mijne eere? Geef Mij Mijne eere en Ik schenk U Mijnen vrede!
Buiten Christus is Hij een verwijderd God. Er gaapt een klove tusschen Hem en den van Hem vervreemden mensch.
Maar in Christus is Hij een verzoend en verheerlijkt God. In Christus is Hij een beloovend en Zich wegschenkend God. Ja, in Hem is Hij een God van nabij. Ik zal u tot een God zijn en gij zult Mij tot zonen en tot dochteren zijn. Sta bij al deze punten eens nadrukkelijk stil.
Het welbehagen des Vaders is in den Persoon van Jezus; in Zijn naam; in zijn ambten; in zijn werk en in Zijn Woord, ja in Zijn hart.
De Vader wil met den Geest Christus heerlijk maken. Zijt gij, lezer, daaraan toegekomen? Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen.
Jezus zij het bundeltje mirre, dat tusschen der Bruid borsten vernacht!
Zie het Lam Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 februari 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Jezus' doop (Slot)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 februari 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's