Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus gezalfd. (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus gezalfd. (I)

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matheus 26 vs. 6—g: Als nu Jezus te Bethanië was, ten huize van Simon den melaatsche, kwam tot Hem eene vrouw, hebbende eene albasten flesch met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op zijn hoofd, daar hij aan tafel zat. En de discipelen dat ziende, namen het zeer kwalijk zeggende: Waartoe dit verlies? Want deze zalf had duur kunnen verkocht en de penningen den armen gegeven worden."

Alzoo Hij de Zijnen heeft lief gehad, zoo heeft Hij hen liefgehad tot den einde. Zijn liefde kon niet verkoelen. Zijn middelaarshart brandde ;Hij werd geperst om den wil Zijns Vaders te volbrengen, door de liefde van Zijn Middelaarshart.
Hij heeft geen prijs te duur geacht om Zijn volk te verlossen. Ook was het geen blinde liefde, die de gevaren niet zag noch de kosten kende. O, neen, Hij wist dat Hij zou sterven een smadelijken dood. Hij wist, dat Judas Hem zou verraden, Petrus Hem verloochenen al de discipelen Hem zouden verlaten. Maar het volk van des Vaders keuze kan Hem niet tegenvallen, want Hij ontving het als een dood volk om het levend te maken; als een doemschuldig volk om het te bevrijden van vloek; als een verloren volk om het te redden. Hij verwachtte geen hulp van het volk Zijner keuze. De liefde Gods in Christus vond geen oorzaak in het schepsel om lief te hebben. Het is de vrije liefde, het eeuwig welbehagen, dat God bewoog. Zijn volk kan Hem nimmer tegenvallen, want Hij had geen verwachting van hen. Toch werd Zijn reine Middelaarsziel gepijnigd ook door deze voorwetenschap van hetgeen Hem zou wedervaren. Hij spreekt er Zijnen jongeren van, dat Hij zal worden overgeleverd in de handen der zondaren en gaat sterven. Maar Gods Raad wordt volvoerd in dat alles, en daarom zal Hij opgaan naar Jeruzalem, opdat het Lam ter slachting worde geleid.
Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem en de Zoon des menschen zal den overpriesteren en den schrifgeleerden overgeleverd worden en zij zullen Hem bespotten en Hem geeselen en Hem bespuwen en Hem dooden.
De discipelen echter verstonden den Meester niet. Zij hadden evenmin inzicht in de profetie die sprak van het lijden en sterven van den Messias. Dit onverstand Zijner jongeren behoorde mede tot Zijn lijden als Middelaar. Hij was toch waarachtig mensch! Hij doorleefde de smart.
Zoo is Hij dan, zes dagen voor Paschen, gekomen te Bethanië, een plaatsje gelegen op drie kwartier afstands van Jeruzalem. Het lag aan de zuidelijke helling van den Olijfberg. Dit Woord, in het Oude Testament niet genoemd, wordt bekend door het bezoek van Jezus aldaar en de wonderen die Hij verrichtte.
Is het niet heden nog zoo? Waar Jezus komt en zijn wondere macht en priesterlijk mededoogen openbaart, daar is een geheiligde plek. Daar is een Bethel, waar ons de hemelen worden geopend. Of daar is een Pniël, waar wij God overwinnen en onze naam wordt veranderd. Daar wordt een gedenkteeken opgericht om Zijne daden in gedachtenis te houden. Bethanië, dat beduidt: Huis des ellendigen. Daar komt Jezus nog op bezoek. Hij vergeet het geroep Zijner ellendigen niet. De ellendigen en nooddruftigen zoeken water, Ik de Heere zal hen verhooren. Want Hij zal den nooddruftige redden, die daar roept, mitsgaders den ellendige en die geenen helper heeft; Hij zal den arme en noodruftige verschoonen en de zielen der noodruftigen verlossen.
Zijt gij persoonlijk reeds zulk een Bethanië geworden? Onderzoek het hieraan, of Jezus intrek nam onder uw dak.
Als Jezus te Bethanië was ten huize van Simon den melaatsche, kwam tot Hem eene vrouw, hebbende eene albasten flesch met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat.
Blijkbaar 4er eere van Jezus, en uit dankbaarheid over de opwekking van Lazarus bereidt men den Heere een feestelijken maaltijd. Een kring van vereerders van den Heere Jezus te Bethanië is te zamen gekomen in het huis van een zekeren Simon, toegenaamd, de melaatsche. In het Nieuwe Testament komen tien personen voor die den naam Simon dragen en daarom wordt deze aangewezen met de toevoeging: de melaatsche. Op welken dag de maaltijd is aangericht kan niet met zekerheid worden bepaald. Mogelijk reeds op den da gtoen Jezus aankwam, zes dagen vóór Paschen, dus Vrijdagavond. Waarschijnlijker echter was het op Zaterdagavond, na den ondergang der zon, toen de Sabbath voorbij was.
Het spreekt van zelf, dat het geheele gezin, waarmee de Heere Jezus bijzonder was verbonden, tegenwoordig waren. Martha, Maria en Lazarus. (Joh. 12.)
Als we een blik werpen op de ons bekende gasten, buiten den engeren kring van de twaalf discipelen, dan mogen we de heerlijkheid van Jezus opmerken in degenen, die in het huis van Simon zich bevonden.
Daar is Simon zelf. Hij was melaatsch geweest. Hij was uit de gemeenschap van Israël uitgesloten geweest en het onrein, onrein had van zijn lippen weerklonken om tegen aanraking en besmetting te waarschuwen. Maar de barmhartige Hoogepriester had zich ontfermd. Hij toch was machtig den melaatsche te reinigen. Simon was het toonbeeld geweest van de wondermacht van den Messias. We kunnen er zeker van zijn dat hij de melaatschheid zijner ziel kende en de Heere Jezus hem door Zijn Geest heeft afgezonderd van de wereld en innerlijk gereinigd. Daarom was in zijne ziel de levensvonk en de liefdesvonk ontstoken, die hem deed zoeken naar een gelegenheid om zijn liefde te toonen door een daad aan Hem, dien hij zijn Redder mocht noemen. Hoe zou het anders kunnen? De liefdegeur van Christus moet tot liefde nopen. Welk eene eer viel hem tebeurt, dat hij Jezus mocht ontvangen in zijn huis en den maaltijd zag toebereid. Martha diende.
Daar is Lazarus. Hij lag nog niet zoolang geleden in zijn graf en hij riekte al in den. staat van de ontbinding des doods. Hoe bitter bedroefd waren Maria en Martha geweest! Gij weet, hoe zij Jezus hadden ontboden en wat was geschied. Jezus heeft gestaan bij zijn graf en: Hij weende. Maar Hij weende niet als een machtelooze die het verloren pand moet afstaan en er niets tegen kan doen. Neen, Hij riep met luider stem: Lazarus, kom uit! Zoo had Hij de macht van den dood overwonnen en Lazarus aan zijne zusters hergeven. Heb Ik u niet gezegd (fat, indien gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zult zien? Welke machtige prediking gaat er uit van Jezus, door de tegenwoordigheid van hen die door Zijn wondermacht waren gered, opgeroepen uit het graf.
Daar is Lazarus de stille getuige, die heenwijst naar Jezus en hem aanwijst als den overwinnaar van dood en graf.
Zie, daar is ook Martha. Gij kent haar wel. Zij was vaak meer bedrijvig dan geloovig ontvangend, ook al was haar belijdenis oprecht: Ik heb geloofd, dat gij zijt de Christus, de Zone Gods, die in de wereld komen zou. Zoo getuigde zij, terwijl Lazarus, haar broeder, nog in het graf lag. Maar zij was bezig met veel dienen en verstond te weinig het bediend worden door Jezus. Ik ben niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen. Wij hebben ook Martha lief, niet in hetgeen zij verkeerd deed, maar in hetgeen goeds in haar was, door des Heeren Geest in haar geplant.
Maria is ook in het gezelschap. Zij is de Johannesgestalte onder de vrouwen. Zij zat zoo gaarne aan de voeten haars Heeren om Zijn hemelsch onderwijs in te drinken. In haar teeder gemoed brandde een liefdevuur. Zij had, stille natuur als zij was, veel in haar hart mogen overleggen wie Jezus was en wel, wie Hij was voor haar. Zij had dieper blik mogen slaan in Zijn Persoon en werk dan menig ander. Zij was niet zoo practisch werkzaam als Martha, maar werd verteerd door Zijne liefde. Zoo predikt ons in dat huis van Simon den melaatsche alles van Jezus, want hoe zou anders een Maria er kunnen zijn? Want, ach, onze natuur brengt deze balsemgeur der liefde niet voort. De vrucht van Zijn Middelaarsarbeid schittert uit, ook als de tijd aanstaande is, om op te gaan naar Jeruzalem en aldaar te sterven.
Zij zaten aan met Jezus. Een maaltijd met Jezus. Hoe aangrijpend moet dat wel zijn geweest! Wij kennen den Heere Jezus niet naar het vleesch. Hijzit verheerlijkt aan de rechterhand des Vaders. Maar zij zagen Hem met hun lichamelijke oogen, hun oor beluisterde Zijn stem. Zij behoorden tot de bevoorrechten: Ik zeg u, dat velen van de profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien hetgeen gij ziet en hebben het niet gezien. Toch, al was het slechts voor een klein gedeelte der Kerk weggelegd Hem te aanschouwen in het vleesch, tijdens Zijne omwandeling op aarde, Hij heeft zelf gezegd: Thomas, omdat gij Mij gezien hebt, zoo hebt gij geloofd, zalig zijn ze, die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben."
En de apostel Petrus spreekt het uit: In denwelken, hoewel niet ziende maar nochtans in Hem geloovende, gij u verheugt met een heerlijke en onuitsprekelijke vreugde."
Maar des Heeren Woord leert ons, dat Gods kinderen Hem zullen zien gelijk Hij is en eeuwig Zijn gezegend aangezicht zullen aanschouwen.
In letterlijken zin kunnen wij geen maaltijd houden met Jezus en toch heeft de verheerlijkte Koning gezegd: Ik zal tot hem inkomen en avondmaal met hem houden en hij met Mij. Als Hij in het hart zichopenbaart, dan is er verwonderende aanbidding. Met Jezus aan tafel! Lezer, viel u dat ooit te beurt. Dan smaakt de bete zoet, In het bijzonder geldt dit zeker voor Zijne Tafel, die Hij laat toerichten en waar Hij zelf de Gastheer wil zijn, in het midden Zijner gemeente.
Voorzeker heeft ook het tafelgesprek getuigenis afgelegd van Zijne tegenwoordigheid. Hetzij dat gijlieden eet, hetzij dat gijlieden drinkt, doet het al ter eere Gods. Gij verkwikt mijne ziel. Gij richt de tafel toe tegenover mijne tegenpartijders!
Alls goede gaven en volmaakte giften dalen af van den Vader der lichten. Zalig, als wij onze lichamelijke en geestelijke voeding ontvangen uit doorboorde handen.
Met Jezus aan tafel! Hebt gij Hem ooit mogen noodigen. Hebt gij de edele vruchten voor Hem weggelegd? Mijn Liefste is tot Zijnen hof gekomen!
Zalig Hem te mogen noodigen op Zijn eigen gaven. Maar, kunt gij Hem noodigen op Zijn eigen werk? Is deze maaltijd-houdende Jezus ooit onder uw dak geweest? Als uw ik nog in het middelpunt staat was er voor Jezus geen plaats, al moogt gij misschien spreken over het goede werk dat Hij, naar uwe gedachten, in u begon.
Maar waar is het geloof in Hem? Waar is de liefde, die eeuwig bemint? De liefde, die alles prijs geeft om Hem te bezitten?
Het belooft een zeer bijzondere maaltijd te worden, daar in het huis van Simon. De Heere heeft eene vrouw, zij heet Maria, de zuster van Lazarus en Martha, verkoren om eene wondere daad te verrichten, die zal herdacht worden overal, waar het evangelie des Koninkrijks zal worden gebracht in de geheele wereld.
Zie, daar nadert zij tot Jezus. Is zij niet bedeesd? Neen, de liefde maakt vrijmoedig. Zij wordt niet door haar eigen geest alleen gedrongen Hem haar hart te openen, maar door des Heeren Geest. Jezus ligt aan op de rustbank aan den disch.
Geen wonder dat de oogen van allen op eenmaal op Maria worden gericht. Wat mag haar voornemen zijn? Jezus trok haar en zij kwam. De Geest dreef' haar en zij ging.
Zoo wordt ons ook in dat opstaan van Maria en haar gaan tot Jezus de macht en de liefde van Jezus openbaar. Daarbij staat de naam van Maria niet op den voorgrond, want de evangelist Mattheüs noemt niet eens haar naam. Als Hij aanzat kwam tot Hem eene vrouw, hebbende een albasten flesch met zeer kostelijke zalf.
Wie het was kon wel worden vermoed door den lezer, en Johannes deelt ons uitdrukkelijk mede dat het Maria was.
Maria draagt iets in haar hand. Het is een reukflesch van albast, gebezigd voor het bewaren van welriekende oliën. Ook al waren zij soms van kristal, of van onyx, bleven zij toch heeten: albasten flesch.
De albasten flesch was gevuld met zeer kostelijke zalf. Het was onvervlaschte nardus; de welriekende, zeer kostbare olie, gewonnen uit den wortel van het Indische nardusgras. De nardus werd om zijn kostbaarheid dikwijls vervalscht. Maar Maria had zich bij het koopen blijkbaar vergewist dat zij onvervalsche nardus kreeg. De nardusflesch had een nauwe hals, zoodat de zalf slechts druppelsgewijze uitliep. Daarom breekt Maria den hals van de flesch om de oliezalf te doen uitvloeien. Zij giet de zalf uit op het hoofd des Heeren en daarna op Zijne voeten. Zoo werd zijn geheele lichaam gezalfd.
Maria spaart haar nardus niet. Trouwens, het was geen plotselinge inval, zooals in het vervolg nader zal blijken, want, die flesch stond al lang gereed voor dit doel, maar Maria moest de gelegenheid afwachten. Zij liep met een plan rond in haar ziel, dat niemand kon vermoeden. Ja, een plan dat zij zelf niet kon doorgronden en dat ze toch begeerde uit te voeren. Jezus zalven. . . . tot een voorbereiding voor zijne begrafenis. Nü moet het geschieden en de Geest fluistert haar in het hart: Maria^ sta nu op, de tijd en de gelegenheid is er thans.
Wie liefde en lof voor den Heere Jezus heeft mogen ten offer mengen, kan iets verstaan van de daad van Maria.
Het was een werk des geloofs en der waarachtige liefde. Zij schouwde, bij het haar geschonken licht des Geestes, in Jezus den Redder harer ziel, den Rotssteen haars heils. Hij was de beloofde der Vaderen. Hij was Sions heil. Ja, Hij was het ook voor haar. Haar offerande is een verbroken geest. Al moest nog veel worden onthuld omtrent Jezus, Hij was toch voor haar in leven en in sterven haar deel, haar een en haar al. Door zielzaligend geloof was zij aan Hem verbonden. Hij heeft haar ziel verkwikt door Zijn Woord; zij heeft verstaan, dat Hij macht had over den dood. Zalige uren mocht zij doorbrengen aan Zijn gezegende voeten. Zij weet, dat Hij al de roerselen harer ziel verstaat. Zij heeft Zijne liefde en ontferming geproefd. Zij is menigmaal onuitsprekelijk zalig geweest in Zijn tegenwoordigheid. Vrede heeft haar hart dikwerf vervuld. Zij heeft Hem gezien en gekend als den schoonste der menschenkinderen; genade en waarheid was uitgestort op Zijne lippen.
Jezus was de Koning, van Israëls God gegeven. Hij moest gezalfd worden! Waren niet de koningen gezalfd? Had Samuël met den oliehoorn niet Davids hoofd overgoten? Zij giet de kostbare welriekende zalf op het hoofd en de voeten van dezen Koning, die Davids troon beklom.
Hij was Priester zooals niemand ooit te voren. Maar de olie die vloeide op Aarons hoofd en zijn baard en kleederzoom doortrok, was nooit over Hem uitgegoten. En toch meer dan Aaron was hier! Ook zijn kleederzoom moet doortrokken van de zalfolie. Het geheele huis moet van dien geur worden vervuld.
Maar ook gasten werden gezalfd als bewijs van welkom. Doch gelijk niemand Hem de voeten had gewasschen, zoo had ook niemand Hem gezalfd.
Zie hier dan bij Maria de alles verteerende liefde. Maar vergeet dan niet dat niet Maria, maar Jezus Zelf wordt geopenbaard. Op Hem zal Zijne kroon bloeien. En met hare haarvlechten droogde zij zijne voeten af. Zij wreef de nardus in. Zoo werd deze nardus ten nauwste met Zijn lichaam vereenigd.
Deze aardsche zalfolie was zinnebeeld harer liefde. De liefde Gods was in haar hart uitgestort door den Heiligen Geest. Zij wil Hem bezitten zooals de klimop zich slingert om den olmboom. Zij begeert te leven in Zijn licht en zich te koesteren in de warmte Zijner liefde. Zij kent geen ander anker der hoop voor haar levensscheepje, dan Zijn genade. Buiten Hem is er geen toegang tot God, dat heeft ze ervaren, maar in Hem is er wondere opening van den hemel! Ook daarvan weet zij te spreken, ook al zegt ze niet veel. Juist hierin wordt ze echter maar weinig verstaan. Dat brengt haar dus te meer tot stille zijn. Maar toch, van tijd tot tijd, komt Maria uit zooals zij is, in de diepte harer liefde, en de teederheid van haar leven en de vastheid van haar geloof.
Jezus is het hoogste voorwerp haars levens bij dage en bij nachte.
In Hem alleen kunnen wij vrede en leven vinden voor tijd en eeuwigheid. Er is maar één schat, die het leven tot leven maakt. Zwarte zon, zwarte maan, riep Rutherford uit, als ik Jezus niet zie. Zie in Hem kan ons hart zalig beminnen, genietende den rijkdom van Zijn teeder erbarmen. Dat moet ze tot uitdrukking brengen in hare daad der zalving. Ach, dat Gods kinderen toch de nardusflesch gedurig braken en uitgoten over Jezus. Ach, het is vaak nauwelijks een enkele druppel die men Hem toedenkt. En dan rijst nog de vraag of de nardus wel onvervalscht is. Want één doode vlieg doet de zalf des apothekers stinken, zegt Salamo. Wie ingenomen is met zichzelven kan Hem niet zalven. Wie wel Zijn gaven maar niet Hemzelf op het oog heeft, kan het evenmin. Hebt ge het dan niet opgemerkt in onze dagen, dat nog wel eens gesproken wordt over deze en die ervaring; over deze en die uitredding; over deze en gene ontmoeting. . . . maar wanneer ontmoet ge een mensch, die waarachtig in Jezus verdwijnt? Het schaap moet ondergaan in den herder. De Geest des Vaders moet uit ons spreken en Jezus gezalfd zoodat het gansche huis vervuld wordt met den reuk der zalve.
Maria was Gode een goeden reuk van Christus. Hij heeft in Bethanië, in de daad van Maria, gesmaakt voor Zijn Middelaarsziel was Zijn arbeid zou baren aan eeuwige aanbidding voor den troon.
En zijne discipelen dat ziende namen het zeer kwalijk, zeggende: Waartoe dat verlies. Want deze zalf had duur verkocht en de penningen den armen gegeven worden.
Ach, hoe droevig! Neen, wat er nu uit den mond der discipelen komt is geen goeden reuk van Christus geven. Integendeel, dat is de damp der verdorven natuur. Jezus kan hier opnieuw hooren waartoe zijn Zelfofferande noodzakelijk is.
Zij hebben in den geur der zalf, die het huis vervulde, niet gespeurd de liefde tot Jezus. Zij werden niet tot liefde genoopt.
Judas neemt het woord. Judas, de zoon der verderfenis, die weldra zal worden ontmaskerd. Hij bestraft zoowel Maria als Jezus. De eene om haar daad, den ander, omdat Hij de daad niet afwees. De uitdrukking van Jezus' gelaat had het Judas en den anderen wel uitgewezen dat de daad Hem welgevallig was.
De zalf had wel driehonderd penningen kunnen opbrengen, zoo schat Judas, die de beurs droeg. De zakenman. Nuchter bekijkt hij de zaak en. . . . kan er niets goeds in vinden. Het is vermorsen, het is weggegooid geld! Een enkele druppel.... nu ja, maar de geheele flesch! Hij zelf heeft niet lief en Hij gunt Jezus deze hulde niet. Liever, zoo deelt Johannes mee, had hij eigen beurs gevuld, want hij was een dief.
Wel honderd gulden had die zalf kunnen opbrengen. Het was een diefstal jegens de armen. De gierigheid is een wortel van alle kwaad. Dit bemerken we OQk hier. Maar bij Judas sprak ook de vijandschap van zijn hart.
Het is weggeworpen geld, zegt de massa in onze dagen wat nog wordt besteed aan de zaak van Gods Koninkrijk. Het is dweeperij roept de massa, al dat vroom gedoe.
Maar men kan zeer wel zijn tienden geven aan Kerk en zending en zooveel meer en toch in den grond der zaak deze zalving van Maria verwerpen in zijn hart. Deze daad, zooals zij allereerst geestelijke beteekenis heeft als uiting der verteerende liefde, die het gansche hart heeft ingenomen. Ja, is er niet een breede schare van kerkelijke menschen die in den grond der zaak Maria's leven veracht en haar daad als voorbeeld stelt in den uitwendigen vorm?
De wereld spaart geld noch goed om God en Zijn Rijk tegen te staan. Wat heeft de Kerk over voor des Heeren dienst?
Wat echter nog erger is, dan het openbaar worden van Judas, is het feit dat hij vat krijgt op de discipelen. Ja, ze vinden het toch eigenlijk verlies en Marcus verhaalt, dat ze hard uitvoeren tegen Maria. Zoo werd de maaltijd verstoord. Dat was ook een druppel in den beker van den lijdenden Borg. De discipelen verstaan niet wat Jezus tegemoet gaat. De snoode laster van Judas had aantrekkelijk gewerkt. Ja, hij had toch eigenlijk wel gelijk. Uit dit voorbeeld zien wij hoe gevaarlijk een boosaardige en venijngevende tong is: En indien deze lichtvaardige en dwaze lichtgeloovigheid der discipelen van Christus hen medegenooten van Judas maakt, wat zal ons dan geschieden, wanneer wij maar al te gereed zijn om het gemompel, waarmee men goede daden pleegt te bedillen, te laten geworden? Een tweede les is, dat wij ons niet onbedacht moeten uitlaten over iets wat wij niet begrijpen. Zoo waarschuwt Calvijn.
Ach, omdat zij Maria niet verstonden en die mate van liefde niet bezaten, veroordeelden zij wat Jezus goedkeurt. Zoo smaadden zij Jezus en griefden Hem in Zijn hart.
De gunste van Jezus had elke veroordeelende gedachte moeten verbannen. Zij hadden beter kunnen vragen, of zij Hem ook een blijk van verteerende liefde mochten brengen. Ach, zoo is het ook heden nog. Maria wordt weinig verstaan.
Beter ware te beweenen dat gij die liefde niet verstaat en stil toe te zien en te luisteren. Straks zullen de discipelen beschaamd staan. Bij vergelijking- van de berichten in de evangeliën schijnt het, dat echter niet alle discipelen zich aldus hebben geuit, maar toch had Judas' woord kwaad gedaan in de zielen.
Maria heeft de liefdelooze beoordeeling gehoord. Zij zwijgt en ziet naar Hem dien zij zalfde!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 maart 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Jezus gezalfd. (I)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 maart 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's