Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mijn Verlosser leeft.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mijn Verlosser leeft.

Job 19 vs. 25a: Want ik weet mijn Verlosser leeft.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze overdenking moge ditmaal handelen over een vóór-Paschen van den grooten lijder Job. Hij mocht te midden van de benauwenis des doods juichen over Zijn Ruimtemaker. Temidden van het sterven jubelde hij van het onvergankelijke leven.
De geschiedenis van dezen Job kent gij? Hij was een man oprecht, godvreezende en wijkende van het kwaad. Hij woonde in het land van Uz; dus in de steppen ten Oosten van Gilead. Hij wordt in Ezechiël naast Noach en Daniël genoemd als één der rechtvaardigen. Gewoonlijk wordt hij voor een tijdgenoot der patriarchen gehouden. Hij had een rijk gezegend en godvruchtig familieleven. Hij was ook naar het aardsche rijk gezegend. Maar de satan begeert dezen godvruchtige te ziften als de tarwe. De Heere nu gaf Job in zijn zeef, maar gebood hem zijn leven te ontzien. Alleenlijk verschoon zijn leven! Dan beginnen de rampspoeden voor Job. Alles ontvalt hem. Zijn kinderen sterven een plotselingen dood. Zijn talrijke kudden worden hem ontnomen. Zelf wordt hij aangetast door een vreeselijke ziekte. Hij 's overdekt met booze zweeren. Waarschijnlijk hebben we te denken aan den meest vreeselijken vorm der melaatschheid.
Zijn vrouw tergt hem en zegt: Zegen God en sterf; rnaak er maar een eind aan! Zijn adem is zijner huisvrouw vreemd. Zijne knechten verachten hem ^rrzijn vrienden staan van verre. Ja, zij beschuldigen hem zelfs dat zijn ellende uit goddeloosheid voortkomt. Zoo moet hij klagen: O, mijne vrienden ontferm u mijner!
Onder dit alles leert Job zichzelf dieper kennen. Evenwel mag hij vasthouden aan zijne oprechtheid.
De groote wederpartijder, de verklager der broederen, kampt met den Heere over de waarachtigheid des geloofs van Job. Hij zegt: het gaat in dat geloof en bij die liefde niet om U, maar om Uw goed. Ook de rechtvaardigheid van Job is waardeloos, zoo wil de duivel aantoonen. Laat God aan Job zijn heerlijkheid maar ontnemen en dan zegent hij Zijn God in het aangezicht. Is het om niet dat Job God vreest? Zoo klinkt het snerpend van de lippen van den menschenmoorder van den beginne! Maar, de Heere zal hem het bewijs leveren, in den weg dien de duivel zelf verzocht, dat hij een leugenaar is.
Zoo is Job gezeten op den aschhoop temidden van de diepste ellende en verachting. Job echter geeft zijn gerechtigheid niet prijs, maar hij verheft zich tot den rechterstoel Gods om zijn zaak te bepleiten. Aan zijn staat voor God twijfelt hij niet. Hij kan Gods weg niet verstaan noch goedkeuren als de worsteling aanhoudt, maar hij wanhoopt niet aan den staat zijner ziel. Hij moet den strijd voeren door veel worsteling heen. Hij glijdt meermalen uit, ja openbaart welk diep bederf nog in zijn hart woonde, doch temidden van die geweldige spanning zijner ziel komt hij tot meerdere klaarheid over eigen leven- Hij weet wel dat hij eigen zaak bij God niet kan verdedigen. Hij mist; hij zoekt daarom naar zijn Voorspraak, naar zijn Advocaat!
Hij vraagt met zuchtend verlangen: Is er geen scheidsman tusschen ons? (9 : 33).
Maar voor zijn ziel ontsluit zich een weg die hem hopend doet spreken: Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn. (13 : 16). Evenwel daar blijft het niet bij en hij ziet zich de rechtzaal geopend en hij roemt: Mijn Getuige is in den hemel. (16 : 19).
Zijn ziel heft zich op tot den God der Goden en hij draagt zijn zaak over aan Zijn Pleitbezorger met de geloofsontboezeming: Moge Hij rechten voor een man met God. (16 : 21).
Job heeft er ook iets van verstaan, dat deze Borg niet zal kunnen rechten voor Job, indien Hij aan Gods rechten niet heeft voldaan en indien God Zelf dezen Borg niet stelt en aanvaardt. Daarom bad hij: Stel mij een Borg bij U! (17 : 3).
Thans ontsluiten zich voor zijn ziel nog diepere vergezichten. Hij geraakt als buiten zichzelven. Het worstelen en vragen, het hopen en vertrouwen wordt weten in den donkeren lijdensnacht. Hij jubelt: Ik weet mijn Verlosser leeft!
Job staat nu op de bergen van Gods heerlijkheid. Het licht des levens omstraalt hem in den nacht des doodë. Eeuwige werkelijkheden vertoonen zich aan den verbaasden blik van den lijder van Uz. Wondere ontroering grijpt hem aan. Hij vergeet de versmaadheid. Hij denkt niet aan de smart van zijn gepijnigd lichaam. Hij hoort de stem des hooners niet! Een heilige vreugde grijpt hem aan.
We gevoelen met Job mee. Hem worden diepten ontsloten, waarin hij voor een wijle mag blikken. Diepten, die hij niet kan peilen, maar die hem troosten in zijn smart. Hij mag zijn hart opheffen tot God, den God der Goden; troost in nooden. Die zal van hem weeren schaamt en spot; Die zal hem zegenen! Die zal Hem redden uit allen nood. iDie zal hem opheffen uit zijn smaad- Job zal leven tot in eeuwigheid! Leven omdat zijn Goël leeft. Zijn gansche ziel is bewogen. Hij roept uit: Och, of nu mijne woorden toch opgeschreven wierden! Och, of zij in een boek ook opgeteekend wierden!
Dat zij met een ijzeren griffel en lood voor eeuwig in eene rots gehouwen wierden! Want ik weet mijn Verlosser leeft en Hij zal de laatste over het stof opstaan; en als zij na mijne huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vleesch God aanschouwen; denwelke ik voor mij aanschouwen zal en mijne oogen zien zullen en niet een vreemde; mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot.
Wellicht heeft Job bedoelt dat dit zijn grafschrift zou zijn. Hij begeert dat deze woorden worden opgeschreven en in een rots ingegraveerd. De ingehakte letters moeten gevuld worden met lood, opdat de lijnen zichtbaar blijven.
Maar de Geest des Heeren heeft door zijn profetische bediening meer in deze woorden gelegd dan Job destijds kon verstaan en bevatten. Dit neemt echter niet weg, dat de Geest hem een vóór-Paschen schonk en hij met diepe teugen mocht drinken van het levende water en in het geloof zelfs jubelde van de verrijzenis der dooden. We willen dan ook dit woord verstaan en verklaren bij het licht des Nieuwen Verbonds. We gaan dus telkens uit van Jobs toestand en ervaring om dan de lijnen door te trekken en den zin te vatten bij het licht van den opgestanen en eeuwig levenden Christus. De Pinkstergeest moge ons daarbij weer den Christus verklaren! Ik weet mijn Verlosser leeft."
Op welken Verlosser heeft Job het oog? Wij weten, dat hij hier meer of minder bewust op den Christus doelt, die zijn zaak bepleit bij God en Zelf God is!
Hij gebruikt het woord Goël• Dikwijls wordt dat woord door de onzen vertaald door Verlosser. Denk maar aan schriftuurplaatsen als deze: Ik helpe u spreekt de Heere; en uw Verlosser is de Heilige Israëls. .. . Daar zal een Verlosser tot Sion komen, namelijk voor die zich bekeeren van de overtredingen in Jacob spreekt de Heere." Soms echter wordt het woord vertaald door: Losser. Denk maar aan deze schriftuurplaats: Wanneer uw broeder zal verarmd zijn en iets van zijne bezitting verkocht zal hebben, zoo zal zijn losser, die hem nabestaande is, komen en zal het verkochte zijns broeders lossen. In het Boek Ruth komt het woord meermalen voor van Boaz. Die man is ons nabestaande, hij is een van onze lossers, sprak Naomi tot Ruth. In Israël nu was de Goël, de Losser een voorbeeld van Christus. In dien Losser werd voor Israël de Messias uitgebeeld.
De losser moest in den bloede verwant zijn met den persoon wiens losser hij zou zijn. Verkochte en vervreemde bezittingen zijner broederen of verwanten moest hij lossen door den koopprijs aan te bieden.
Wanneer een Israëliet zich aan een vreemde had verkocht om zijn schuld te betalen met het boeten van eigen vrijheid, dan kon de losser optreden: Nadat hij zich verkocht zal hebben, zal er lossing voor hem zijn; één van zijne broederen zal hem lossen" Doch, dit was niet het eenige wat de losser moest doen. Hij moest ook het bloed wreken van zijn verslagen broeder. In die verhouding werd hij bloedwreker geheeten, met hetzelfde woord: Goël.
Ook moest de losser huwen met de vrouw van een kinderloozen verwant, zooals we zien bij Boaz en Ruth. Deze is de losser!
Welnu, in den Heere Jezus vindt dit alles zijn hoogste werkelijkheid. Hij is de ware Goël. Nemen we ons uitgangspunt in den toestand van Job.
Zijn kinderen zijn gestorven; zijn adem is zijner vrouw vreemd. Zijn vrienden staan tegenover zijne plaag als vreemden. Maar, zoo jubelt hij: Ik weet mijn Goël leeft. Hij gelooft, dat deze zich niet van hem afwendt en hem niet vreemd is.
Gewis o, Job Hij is u nog veel nader dan gij vermoeden kunt. Waarlijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan. Hij is vleesch van ons vleesch en been van ons been. Zooals de apostel het uitdrukt: Overmits dan de kinderen des vleesches en des bloeds deelachtig zijn. Hij desgelijks, opdat Hij door den dood te niet zou doen dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel. Ja, ons eigen vleesch en bloed, onze verwanten, zijn ons niet zoo na als deze Goël!
Immers het kan zijn dat men ons wel na is door geboorte, maar niet door sympathie. Twee broeders naar het vleesch kunnen elkander wel in het geheel niet verstaan, noch liefhebben. Maar deze Goël kent ons volkomen. Hij is een barmhartig Hoogepriester. Ik heb hunne smarten bekend. Ik heb zeer wel gezien de verdrukking mijns volks dat in Egypte is. Hij gaat in, in het geheel van ons leven. Zie, daarvan mocht Job iets ervaren. Het ingewand van Gods ontfermen rommelde over hem in den Goël. Het Lam toch is geslacht van voor de grondlegging der wereld. Hij is gisteren en heden dezelfde.
Er moet in de ziel van Job een wondere aandoening zijn geweest toen hij ervoer dat die Goël hem ,zeer na bestond, ook al wist hij nog niet van de vleeschwording des Woords. Temidden van zijne verlatenheid mocht hij iets smaken van de tegenwoordigheid van Eén, die hem nader was en nauwer aan hem verbonden dan zijn eigen vleesch en bloed. Zie, hoe zalig is het dezen Goël te kennen. Hoe na bestaat Hij ons! Hij is been van ons been en vleesch van ons vleesch. Hij is waarachtig mensch! En Hij leeft! O, die barmhartige Hoogepriester temidden ,van al de onbarmhartigheid die ons omringt!
Meer dan een moeder troost zal Ik u troosten! Schoon eene vrouw den zuigeling haars schoots zou vergeten, zoo zou Hij hen toch niet vergeten. Hij is ons zoo na; zóó na! God te prijzen in der eeuwigheid . . . . de Goël onzer ziel!
Lezer, is dat waar voor u? Want daarop komt het aan! Wij hebben van noode persoonlijk met Hem te worden vereenigd. Hij moet onze taak, onze verloren zaak, bepleiten bij God. Toen Jezus stond bij het graf van Lazarus en Hij weende zeiden de Joden: Zie hoe lief Hij hem had! Ja, Hij is hunner een en ,toch. . . . de levende God!
Jobs nabestaanden waren gestorven, of stonden van verre, gelijk zijne bekenden. Ze wenschten wel in hun hart hem niet te kennen. We weten dat menigeen wel wilde aan iemand niet verwant te zijn. Als de een tot eer, de ander tot armoede komt, of wel zich misdraagt. Maar de verwantschap van dezen Goël is niet door toevallige geboorte. Neen, Hij nam gewillig en opzettelijk die natuur aan, om Goël te kunnen zijn; om te kunnen ingaan in de ellende en den nood Zijns volks. Hij schaamt zich niet hen broeders te heeten. Hij wist dat ze aan lager wal waren geraakt. Maar dit verhinderde Hem niet hunner één te worden.
Het was de plicht van den Goël, om de rechten van den behoeftigen verwant te bepleiten. Job werd miskend en veracht, maar zijn zaak was in goede handen. Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde, zij daarentegen zullen beschaamd worden. Jezus heeft de zaak Zijner Kerk tot de Zijne gemaakt. O, ja, Hij heeft een wonder pleit gevoerd voor mij, als bankroetier. Hij droeg eigen verdiensten voor bij den Rechter.
Mijn Goël! Met ééne offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd worden. En Hij blijft het voor hen opnemen. Hoort maar:
Kinderkens, indien wij gezondigd hebben, wij hebben een voorspraak bij den Vader, Jezus Christus den Rechtvaardige.
Hij neemt het op ook voor Job tegen den verklager der broederen. Hij jaagt hem uit de rechtszaal met zijn, door heiligen toorn bliksemend, woord: De Heere schelde u, gij satan, ja de Heere schelde u, die Jeruzalem verkiest.
De God des vredes zal den satan haast onder uwe voeten verpletteren.
Daarom als in tijden van nood en benauwing en smaad het oog des geloofs zich ten hemel heft en schouwt dien Goël der ziel, dan is het woord als een medicijn: Wreek uzelven niet beminden, Mij komt de wrake toe, Ik zal het vergelden.
Job mag zich toebetrouwen aan dien Goël, die zijn zaak tot de Zijne heeft gemaakt. Jezus is de ware Goël, die ons heeft vrijgekocht van de macht des satans en die ons verloren bezit heeft wederverworven in den weg van kruis en graf. Ja, Gods kinderen hebben rijker erfenis, dan aan Adam voor den val was toegezegd bij gehoorzaamheid. Zij zijn gerechtvaardigd door Zijne genade, opdat zij erfgenamen zouden worden naar de hope des eeuwigen levens. En de overheden en machten uitgetogen hebbende heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld en over hen getriumfeerd.
O, welk een goddelijken Helper is deze Goël. Hij heeft mijne schuld betaald. Hij heeft het verloren erfdeel wedergebracht. Hij heeft de ziel gelost van dood en graf. Dood waar is uw prikkel, hel waar is uw zegepraal.
Ik weet mijn Verlosser leeft. Deze Goël kan meer dan eenig aardsche losser. Zie, daar staat een losser bij het lijk van zijn verslagen broeder. Hij moet zijn bloed wreken en den moordenaar vervolgen en zoo mogelijk dooden. Maar wat hij niet kan?
Zijn verslagen verwant het leven hergeven! Maar dat kan Jezus wel! U heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de zonden en de misdaden.
Ik weet mijn Verlosser leeft.
Hij leeft! Job wil zeggen: Mijn Goël staat boven den dood en al zijn machten. In Hem is het leven en bij Hem is zijn zaak veilig en gewis. De dood heeft wel gezocht dezen Losser te dooden, maar toen de dood scheen te overwinnen, heeft hij juist zijn prikkel verloren. In zijn sterven heeft Jezus den dood gedood. Noch nooit had de dood een schepsel ontmoet die het leven had in zichzelven. Maar in Jezus moest hij den strijd verliezen. De kamp was zwaar en de Goël werd verwond ten doode, maar Hij overwon. Hij heeft den Vader het rantsoen betaald. Hij heeft de oude slang den kop vermorzeld. Hij heeft de zonde gedragen op het hout en is door den Vader tentoongesteld in Zijn bloed- Hij heeft eene eeuwige verlossing teweeg gebracht. Wat Hij gestorven is, is Hij der zonde éénmaal gestorven, en wat Hij leeft, leeft Hij Gode. Ik ben de eerste en Ik ben de laatste; ik ben dood geweest en zie ik leef tot in alle eeuwigheid en ik heb de sleutels der hel en des doods.
Hij leeft! Een losser die gestorven was en ten grave gedaald kon den Israëliet niet baten. Zijn losser moest leven wilde hij van nut kunnen zijn. Stel ii een Israëliet voor die staat te weenen bij zijn verkochten akker; of gedooden zoon en moet zeggen: mijn losser is dood!
Doch neen, Jezus leeft tot in alle eeuwigheid. Maar. . . . Gode zij dank. .. . Hij is dood geweest. Mijn Losser leeft. Hij kan het leven scheppen midden in den dood; dat is het kroonrecht van dezen Losser. Hij maakt levend dien Hij wil. Hier is Paaschvreugde voor den lijder en strijder. Vreest niet o Jacob, Ik heb u verlost, ik heb u bij uwen naam geroepen gij zijt mijn. Wie dezen Losser heeft, kan niet meer sterven, want wie den Zoon heeft, heeft het leven, maar, die den Zoon niet heeft, heeft het leven niet. Wij hebben het gezien en wij getuigen en verkondigen ulieden dat eeuwige leven, hetwelk bij den Vader was en ons is geopenbaard. O, hoor het toch: wij hebben een levenden God en een levenden Zaligmaker. Hij zal leven!
Lezer, hebt gij dezen levenden Losser leeren kennen, toen gij moest sterven en omkomen voor Gods rechtvaardig aangezicht? Er lichtte niet één ster der hope. Wie redt zijn ziel van den dood? Wie zal hem opvangen, dat hij in het verderf niet nederdale? Jezus, de Losser!
Dit leven van dien Goël wijst ons op werkdadig zijn! Job wil niet slechts zeggen dat Hij bestaat, maar dat Hij toont dat Hij er is. Hij leeft. Hij werkt.
In een ure van groote moedeloosheid schreef Luther op de tafel: Hij leeft, Hij leeft.
Jezus mijn Verlosser leeft!
En ook ik zal met Hem leven,
Daar waar Hij zijn zetel heeft.
Wat zou mij dan nog doen beven,
Nu Hij, het Hoofd, reeds opgewekt,
Al de leden tot zich trekt!
Hij heeft het recht verworven dat de Zijnen zouden leven. Als een zondaar moet verstaan dat hij het recht ten leven heeft verbeurd, dan moet hij zijn dood aanvaarden. Hij ligt onder den vloek en het vonnis moet worden uitgevoerd. Maar, deze Goël treedt tusschen beide met zijn borgtocht. Neen, hij treedt tusschen beiden met zijn Persoon. Hij verwierf het recht ten leven. Deze zondaar moet niet sterven den eeuwigen dood, maar leven een leven, dat niet kan sterven. Ik leef en gij zult leven. Ja, Hij wil dat de Zijnen het leven en overvloed hebben.
Waar het paard van den Tartaar trad, zoo zegt de overlevering, daar groeide geen gras meer. Daar kwam de versterving. Zoo is het met de zonde. Maar, waar Jezus zijn voetstap zet, daar druipt het al van vet! Zijne voetstappen bedruipen de weiden der woestijn. Ik ben de opstanding en het leven, die in Mij geloofd /al leven ook al ware hij gestorven.
Hij onderhoudt het leven gelijk Hij het verwekt in de Zijnen. Hij onderhoudt het met Zijn eigen leven. Ik ben het levende brood dat van den hemel nedergedaald is. Zoo iemand van dat brood eet, die zal leven in eeuwigheid. Gelijkerwijs de levende Vader Mij gezonden heeft en Ik leef door den Vader, alzoo, die Mij eet die zal leven door Mij. Zalig het den apostel Paulus te mogen nazeggen: Ik leef doch niet meer ik, Christus leeft in mij en wat ik nu leef in het vleesch, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, die mij heeft lief gehad en zich voor mij heeft overgegeven. Ja, Hij is de kroon en de heerlijkheid van het leven Zijner gunstgenooten. In den levenden Goël is ons leven verheerlijkt. Hij zal leven; den ganschen dag zal men Hem zegenen.
Ik weet myn.Verlosser leeft!
Job had alles verloren wat hij had bezeten. Al zijn vee; zijn kinderen. Ja, ook zijn vrouw had hij feitelijk verloren en zijn vrienden, die hem wellicht meer smart veroorzaakten dan zijn gestorven kinderen. Maar, hoor hem nu uitroepen in verwondering: ik weet mijn Verlosser leeft. Mijn verlosser! Veel was hem ontvallen, maar die Goël was de zijne. Zijn tien kinderen waren hem op eenmaal ontnomen. Maar zijn Verlosser leefde en was de zijne.
Job heeft persoonlijk deel, door het levende geloof, gewrocht door den Heiligen Geest, aan dezen Goël. Hij schuilt in de hoede zijner gerechtigheid.
Mijn Verlosser.
Deze en gene heeft wel eens „gemijnd", dezen Goël! De uitgangen des harten gingen naar Hem uit. Als met den vinger des geloofs werd Hij zelfs aangeraakt, maar het „mijnen" des zondaar moet zijn kracht en bevestiging ontvangen in het „mijnen" van Jezus. Tusschen „mijnen" en „gemijnd worden" is geen gering verschil. „Gemijnd worden" brengt ons over in den Borg en al zijn schatten. Hij aanvaardt den zondaar dien Hij mijnt. Kent gij dan het mijnen van Jezus? Het mijnen des Vaders en des Heiligen Geestes? Door den drieëenigen God gemijnd; wederkeerig dien God mijnend door het geloof, wordt onze eenige troost in leven en in sterven des Heeren eigendom te zijn. Die mensch is waarachtig rijk voor tijd en eeuwigheid.
Ik weet mijn Verlosser leeft! Zalige wetenschap des geloofs! Dit is geen verstandelijk weten maar eene bevindelijke kennis des heils. Gods Geest getuigt met onzen geest dat wij kinderen Gods zijn- Dit weet ik, dat God met mij is.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 mei 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Mijn Verlosser leeft.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 mei 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's