Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Liturgische behoeften.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Liturgische behoeften.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vereeniging „Kerkopbouw" laat niet af hare stem te doen hooren, tracht met lofwaardigen ijver de aandacht op zich te vestigen en streeft alzoo het „Verbond tot kerkherstel" verre voorbij. Wat van meet af te verwachten was, geschiedt: de ethische groep neemt de leiding en het luid geprezen „Verbond tot kerkherstel" wijkt naar den donkeren achtergrond. Telkens en telkens gaat er door de groote Pers de sprake van „Kerkopbouw", zelfs over zaken, die men van haar niet in de eerste plaats zou verwachten en het befaamde Verbond laat weinig of niets meer van zich hooren. Het zal wel worden opgeslikt in de ethische vereeniging. „Kerkopbouw" heeft nu eene vergadering gehouden, waar de liturgie in het middelpunt der belangstelling stond. Den igen Mei hield zij eene vergadering, waarin Prof. vd. Leeuw uit Groningen sprak over „de practijk der liturgie in het bijzonder den Hoogdienst". Reeds de formuleering van dit onderwerp verraadt, dat wij hier te doen hebben met een geheel andere kerkvoorstelling dan wij naar den eenvoud van ons Gereformeerde leven gewoon zijn. Er wordt hier toch van een „Hoogdienst" gesproken, een dienst, die in ons Gereformeerd kerkelijk leven niet bekend is. Hoogstens sprak men van een „hoofdbeurt", dus van den dienst, die op zulk een uur gehouden werd, dat de opkomst der gemeente grooter kon zijn dan die op andere tijden gehouden werd. Maar een hoogdienst, een dienst met extra praal op een hoogdag, op een hoogen kerkelijken feestdag gehouden, dat is tot heden in onze Gereformeerde beschouwing een novum. Er schuilt in deze voorstelling reeds een geheel ander begrip van hetgeen de samenkomst der gemeente is, dan zij in de Gereformeerde beschouwing was. Wij zijn hiermede, dat blijkt uit dezen term onmiskenbaar, op weg naar eene samenkomst der gemeenten waarin allerlei cultische handelingen voltrokken worden voor de oogen der saamgestroomde menigte, cultische handelingen, die cultische personen, gehuld in cultische gewaden, noodzakelijk met zich brengen. Wij zijn hiermede op weg naar eene objectiveering van het religieuse leven, waarvan het de vraag is, of zij voor het geestelijk leven niet een schade dreigt te worden, daar zij van zelf den mensch afleidt van die zelfkennis, die hij allereerst behoeft, om voorwerp van Gods genade te worden. In de plaats van het diepere, ware geestelijk leven wordt de streeling van het religieus gevoel gebracht, dat naar een kerkdienst leidt, waarin het „opus operatum", de uitwendige bijwoning der ceremonieën, het voornaamste, de innerlijke beleving, dus de ware vreeze Gods, het secundaire wordt. Zie hier echter het verslag zooals dit voorkwam in de Nieuwe Rott. Courant, do. 2i Mei 1.1., bl. A.:

KERKOPBOUW. Algemeene ledenvergadering. — De Hoogdienst.
De vereeniging „Kerkopbouw" heeft Vrijdagavond te Utrecht haar algemeene ledenvergadering voortgezet.
Prof. dr. G. van der Leeuw te Groningen sprak over
de praktijk der liturgie in het bijzonder de Hoogdienst-. . . .

Spr. herinerde aan de eerste pogingen om aan het liturgisch gevoel vorm te geven. Dat was in zijn studententijd. Sindsdien is er heel wat veranderd en er is wel gebleken dat alom behoefte werd gevoeld aan liturgie. Jammer is, dat ieder heeft gemeend er een eigen liturgie op na te moeten houden. Als er één terrein is, waarop anarchie onbestaanbaar is, dan is dat wel op het gebied der liturgie. Liturgie veronderstelt een gemeenschappelijk bezit. Het gevolg van dit ontwakend gevoel was het ontstaan van den Liturgischen Kring, die reeds eenige handboekjes deed verschijnen. De tijd om te oogsten is thans aangebroken. De eerste vrucht is het instellen van de Liturgische commissie van „Kerkopbouw". Een tweede vrucht is de uitgave van den Hoogdienst, die binnenkort verschijnen zal. Nog in dit jaar hoopt de Kring een handboek uit te geven, waarin alle afdeelingen van de liturgie principieel en practisch besproken worden, terwijl het ook in de bedoeling ligt een kerkboek uit te geven, dat liturgiën voor alle diensten bevat.
Van uit de eigen Gereformeerde liturgie is de weg terug gezocht naar de oud-Christelijke liturgie. Het H. Avondmaal is geen aanhangsel van den eeredienst, maar het hoogtepunt, het staat met de prediking in organisch verband. Wanneer de dienst wordt ingekrompen tot een predikdienst, zonder Avondmaalsbediening, vooronderstelt het woord der prediking en inzonderheid dat van het gebed de barmhartige tegenwoordigheid van den Heer in zijn Gemeente, zooals in het Sacrament des Avondmaals wordt gevierd.
Prof. v. d. Leeuw heeft daarna den dienst in volgorde van de onderdeden nader beschouwd. De dienst begint met het Votum, dat aan de Avondmaalstafel wordt uitgesproken. Met het Votum stempelt de Dienaar de van alle zijden gekomenen tot Gemeente. Daarna spreekt de Dienaar de Groet of het Adjutorium uit. Dan volgt de Introïtus die een bizonder karakter aan den dag geeft, een eerste aankondiging van het heil van Godswege, waarop de Gemeente antwoordt met het Klein Gloria. Dat is de oeroude lofprijzing die de eeuwen doorgeklonken heeft. Dan is de dienst ingeleid en volgt de voorbereiding voor de verkondiging in Woord en Sacrament. De gemeente belijdt haar schuld. Hen, die de liturgische beweging een verromaniseering van den eeredienst verwijten, zij er op gewezen, dat de Roomsche Mis de schuldbelijdenis der gemeente niet kent. Wel kent de Roomsche kerk de persoonlijke schuldbelijdenis van den priester aan het Altaar en van elk gemeentelid, dat communiceert. Op de Schuldbelijdenis volgt de Wet, Oud en/of Nieuwtestamentisch. De Gemeente antwoordt met het Kyrie eleison. Het Groot Gloria volgt op de schuldvergeving en daarmee is de voorbereiding afgesloten en vangt de Lofprijzing aan. Deze is gedacht als een kort wisselgesprek tusschen Dienaar en Gemeente. Onmiddellijk wordt overgegaan tot het Psalterium. Eigenlijk behooren Dienaar en Gemeente de Psalmen onberijmd in beurtzang te zingen, maar zoolang dat niet mogelijk is, laat men de Psalmen volgen door de Nieuwtestamentische Lofzegging. Dan volgt de Schriftlezing, die in den eeredienst een eigen plaats inneemt. Zij is er om zichzelf en behoeft niet met de prediking in verband te staan. De veelheid van het geluid van Gods Woord moet tot de Gemeente klinken. Dan gaat de Dienst des Woords in en gevoelt de gemeente behoefte belijdenis te doen van haar geloof, met mond en hart.
Hiermede schakelt zij zich in in de gansche Christenheid en de kerk van alle eeuwen. Dan brengt de gemeente haar offergaven op het altaar. De Dienaar heft ze op en wijdt ze aan God, ze op den Disch des Avondmaals plaatsend. Daarop volgt met een kort gebed de opening des Woords en nu is het oogenblik gekomen, dat de Dienaar zich naar den kansel begeeft, waar de prediking plaats heeft.
Na den Dienst des Woords wordt overgegaan tot den Dienst der Gebeden. De Dienaar begeeft zich naar de Avondmaalstafel en bidt het Gebed voor allen nood der Christenheid. De Dienst des Gebeds gaat over in den Dienst des Sacraments. Deze moet in den Hoogdienst een kort karakter dragen en vangt aan met de Praefatie, met het meest verheffende moment van den eeredienst: het Sanctus. Woorden worden bij de Communie niet gesproken behalve die van Christus zelf.
Dan verheft zich nog eenmaal de gemeente met den Lofzang van Simeon, door den Zegen gevolgd.
Zoo heeft de Liturgische Kring den Hoogdienst gedacht. Ware liturgie kan slechts ontstaan in de herhaalde practijk.
Tot zoover het verslag, waaruit duidelijk wordt welken kant deze beweging uitgaat. Het streven is terugkeer tot de oude Christelijke Kerk, niet zooals deze in den apostolischen tijd bestond, maar voor het Concilie van Nicea in 325, met name in de Grieksch sprekende gedeelten van het Romeinsche Rijk. Zooals blijkt: aan de Roomsche opvatting wil men nog niet voor zoover het Avondmaal aangaat. Maar zooveel blijkt uit deze heele beschrijving wel, dat wij hier te doen hebben met experimenten, die niet gevaarloos zijn, zooals de geschiedenis onderscheidene malen heeft geleerd. Wanneer er zulke hoogdiensten komen, dan kunnen deze niet zonder ceremonieel, zonder pracht en praal, zonder muziek en koor, zonder een soort geestelijkheid, die in haar prachtgewaad zich der gemeente voorstelt. En daarmede wordt geheel een apparaat ingevoerd, dat noodzakelijk afleidt van het waarachtig geloof in God om het te vervangen door magische gevoelens.
Het komt mij voor, hoewel ik het streven zeer wel begrijpen en tot op zekere hoogte ook waardeeren kan als eene poging om het samenkomen der gemeente eene hoogere wijding te verleenen, dat deze Heeren toch enkele dingen uit het oog verliezen, die voor het recht verstand van het liturgisch vraagstuk niet zonder belang zijn. In de eerste plaats wordt vergeten, dat de eeredienst bij alle godsdiensten, en ook in den Christelijken godsdienst, niet is gemaakt, maar geworden, uit het leven gegroeid. Het godsdienstig leven bracht deze cultische vormen voort. En zoolang er tusschen het geestelijk leven der gemeente en deze cultische openbaringen een levenscontact was, hadden deze waarde als uitdrukking van dit leven. Zoodra er echter tusschen deze cultische vormen en het geestelijk leven geen levensverband meer bestond, werden deze vormen ledige hulzen gelijk. Door de traditie werden zij gedragen en in stand gehouden, maar het leven der gemeente volgde zijne eigene ontwikkelingsbanen. En dit proces van verwijdering tusschen cultus en leven bereikte ten slotte een punt, waarop de afstand zoo groot werd, dat eene absolute breuk noodwendig volgen moest. Zoo geschiedde het onder de Westersche volken in de Reformatie. Het reformatorische leven brak met dezen vormendienst, omdat het in die vormen zijn geestelijk leven niet meer uitgedrukt vond.
En nu is dit naar mijn oordeel de dwaling in dit streven van „Kerkopbouw", zooals het in deze voordracht in het licht treedt, dat voorbij gezien wordt, dat eene liturgie uit het geestelijk leven der gemeente moet groeien en niet op eene kunstmatige wijze kan worden ingebracht. Doet men zulks, dan is er van meetaf de disharmonie tusschen vorm en wezen, eene disharmonie, die een nadeel niet alleen, maar een groot gevaar wordt, omdat in dit geval de liturgie niet de vrucht van het geestelijk leven is, maar een formalisme invoert, dat doodelijk is in zijn gevolgen.
Daarbij komt in de tweede plaats, dat die oude liturgieën, hoe schoon en aantrekkelijk zij ook mogen zijn, krachtens haar ontstaan een gemeenteleven veronderstellen en dus ook een gemeentebewustzijn, dat geheel anders is dan dat van de gemeente in onzen modernen tijd. Heel de wijze van aanvoelen van het kerkelijk leven en van al wat daarmede samenhangt, is eene andere dan die wij deelachtig zijn in dit moderne Westen. Het kunstmatig weder invoeren van een liturgie, die in ver van ons liggende eeuwen, in een geheel ander sociaal milieu, onder absoluut andere levensomstandigheden geboren werd in eene kerkgemeenschap, die uit den aard der zaak ook onder den invloed dier tijden leefde, moet tot mislukking leiden en zal geen zegen blijken voor het kerkelijk leven, doch meewerken om de verwarring nog grooter te maken dan zij reeds is. De kerk wordt zoo niet opgebouwd. Als er van kerkopbouw sprake zal zijn, dan is terugkeer noodig tot de beginselen, waaruit de Gereformeerde kerk is opgekomen. Die beginselen liggen in de apostolische kerk, zooals zij door de apostelen werd gegrond op het ééne fondament harer zaligheid en worden ons in de Schrift gegeven. De eerste Christelijke Kerk heeft daaruit geleefd, gaf in hare symbolen uitdrukking aan haar leven, zooals zij zich daarvan klaar bewust was geworden in den strijd met de wereld en de geestelijke stroomingen, die deze heidensche we: reld had voortgebracht. Dit is het wezenlijke, dat ook de Reformatie heeft behouden. Maar het onwezenlijke en tijdelijke zijn de liturgische vormen, die wisselen naar de behoeften der tijden. Wij in onze dagen behoeven voor alles een terug gaan om te putten uit de geestelijke levensbronnen, waaruit de Kerk zelve en hare Reformatie opkwam. Levensverdieping hebben wij van noode, eene uitstorting des Heiligen Geestes, opdat nieuw leven gewekt zal worden. Levensvernieuwing schept zichzelve ook als daaraan behoefte bestaat, vernieuwing van uitdrukkingsvormen. En wie de Kerk wil opbouwen moet het werk niet beginnen aan den buitenkant door er allerlei oude levensvormen, hoe schoon ook op zichzelven, op aan te brengen, maar terugkeer prediken naar de gehoorzaamheid aan Gods Woord, naar het geestelijk leven der apostolische Kerk en daarmede ook tot de beginselen der Reformatie, die dieper dan door iemand anders wederom gegrepen zijn door Calvijn. Daarmede zal er geestelijke behoefte opwaken, die ook haar weerspiegeling zal zoeken en vinden in het kerkelijk samenzijn en leven.
Wij hebben eerst een Pinksteren van noode en geene liturgische vormen, die den mensch dood laten in zijn geestelijk leven.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 juni 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Liturgische behoeften.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 juni 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's