Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pinksterleven. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pinksterleven. (Slot.)

Ezechiël 36 vs. 27. En ik zal mijnen Geest geven in het binnenste van u, en zal maken dat gij in mijne inzettingen zult wandelen en mijne rechten zult bewaren en doen.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

De inwoning van den Heiligen Geest is, gelijk wij hebben gezien, een weldaad van het verbond der genade. Onbegrijpelijk voor het verstand. In het hart van Gods aangenomen kinderen werkt Hij priesterlijk bedienend, profetisch leerend en koninklijk regeerend. Wonderlijke inwoning des Geestes! Hij gaat niet slechts in en uit, maar woont in den zondaar als Zijn Huis. Die inwoning maakt Gods kinderen tevens Huisgenooten Gods voor de ervaring hunner ziel.
Als wij zoo den zin der Schrift laten gelden, hoe weinig Pinksterleven wordt er dan gevonden. De geest der wereld werkt nu met kracht in de kinderen der ongehoorzaamheid en in de Kerk houdt de Geest zich veelal schuil, omdat Hij wordt bedroefd; in de Kerk twist Hij met velen die nog leven zonder Immanuël te bezitten; twist Hij met anderen, die Hem smarten aandoen. Op den Pinksterdag waren allen eendrachtig bijeen, volhardende in het loven en danken en bidden en smeeken.
De Kerk was zalig in de heerlijkheid van den opgevaren Koning. Zij aanbaden. Zij zochten waarlijk de eer van Hem, die had gezegd: „Ik zoek niet Mijne qer maar de eere Mijns Vaders, die Mij gezonden heeft."
Zij hadden een rijke bediening des Geestes, hunne zielen waren overstelpt door de goedertierenheden huns Gods. Aldus volhardden zij éénhartig in bidden en smeeken om de uitstorting des Geestes. Want jonder die voorbereiding, zonder die rijke genadebediening, is er geen Pinksteren mogelijk.
Hoe ver is des Heeren Kerk hiervan verwijderd. Geen volheid van leven, door den doorgang van het kruis en het graf van Jezus. De gesteldheid ontbreekt zelfs om toepassing van Pinksteren te vragen en te kunnen ontvangen.
Daarbij leeft Gods Kerk verscheurd en verdeeld, zoodat de Geest zich terugtrekt. Daarom zijn er geen plasregens van zegen, maar schaarsche droppen bedruipen de weiden der woestijn. Ook hierom twist Hij met de Kerk. En nemen wij het wel ter harte? Zeker, deze en gene mag nog zijn als een gewaterde hof. Stroomen des levenden waters vloeien uit het binnenste, maar dat is uitzondering en het moest in Gods Kerk regel zijn. Voor de ware Pinksterprediking is er haast geen oor en hart.
Zal de nood nog eenmaal bij elkander brengen wat bij elkander behoort? Wij weten het niet. Maar wel weten wij, dat de wolven de schapen zoo dicht bij elkander kunnen dringen dat zij zelfs niet kunnen bijten, laat staan verscheuren; ja dat zij soms werden dood gedrukt.
Ach, hoe verlangt onze ziel naar Sions heil en des Konings heerlijkheid.
Maar letten wij nader op het werk van den inwonenden Geest.
Daar binnen in het hart zijn bij de inneming van het huis „menschenziel" nog verraders in het leven gebleven. Zij hadden zich verstoken in den kelder en daarom meenden w ijzelfs, dat zij niet meer bestonden. Nu, zij hebben ook geen recht om te leven. In rechten zijn zij gedood. Maar zij zijn er nog! Als ik het goede wil doen, ligt het kwade mij bij. Zoo is er dan eene wet in mijne leden, die strijd voert tegen de wet mijns gemoeds. Maar de Heilige Geest vervult Zijn ambt in het hart. Ook daarin, dat Hij de natuur ten onder brengt en vernieuwt naar het evenbeeld van Christus. Hij is de groote Bezaleël, die den tempel Gods versiert en het oude huis afbreekt, totdat het niet meer zal zijn. Gelijk Jezus de wisselaars uitdreef uit den aardschen tempel, zoo drijft de Heilige Geest uit het hart de telkens opwakende lusten en begeerten en overleggingen die niet zijn uit God. Nu eens kruipt er een vijand door de oogpoort, dan weer door de oorpoort binnen. Ja, het gebeurt niet zelden, dat ze binnendringen door een loopgraaf onder den muur.
Daarom bad David:
En wordt ik door het kwade licht verrast,
Ai, laat het mij toch nimmer overheeren!
>Kinderkens, gij zijt uit God en hebt hem overwonnen; want Hij is meerder die in u is, dan die in de wereld is. Indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt ,zoo zult gij leven. Want zoovelen als er door den Geest Gods geleid worden die zijn kinderen Gods.
In de binnenkameren des harten kent Hij den weg! Hij heeft de sleutels van alle vertrekken en daarom laat Hij ons blikken in die binnenkameren, opdat wij zouden weten hoe onmisbaar zijn tegenwoordigheid is om Zijn ambt te bedienen tot heiligmaking des levens. Want Hij leert hen verstaan hoe duur zij zijn gekocht.
Maar, gelijk het Hem noodig dunkt hen in zelfkennis te oefenen tot nederigheid voor Gods aangezicht, zoo doet Hij ons ook aanschouwen de inwendige versiering des Huizes. Hij overtrekt Zijn tempel vau louter goud en verheerlijkt de algenoegzaamheid van Jezus in ons hart. Ja, Hij wijst er op: Geheel zijt gij schoon in Hem. Hij doet ons vrede en blijdschap smaken in Hem, die onze Vrede is. Des Konings dochter is geheel verheerlijkt inwendig!
De inwonende Geest wekt het leven der genade op telkens weer. Onze ziel zou van druk verkwijnen, wanneer de Geest Zijn ambt niet bediende. Hoe menigmaal begeert onze ziel vroeg rijpe vrucht! Hij wekt het gebed op in het binnenste om kinderlijk te verkeeren voor des Heeren gunstrijk aangezicht! Hij Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.
Wij doen slechts een greep uit de veelheid der stof. Hij leert ons den Waarachtige kennen en leidt ons in al de waarheid der Schriften. Hij is Onderwijzer. Hij werkt ook bewaring, doordat Hij den band met Christus onderhoudt. Deze is hun geworden tot iechtvaardigmaking en tot heiligmaking en tot volkomen verlossing. De Geest is het die levend maakt. Het vleesch is niet nut.
Deze dingen zal Hij u doen en u niet verlaten! Het licht is voor den rechtvaardige gezaaid en vroolijkheid voor den oprechte van hart. Daarom is ons hart verblijd, omdat wij op den naam Zijner heiligheid vertrouwen. Hij zal ons leiden door Zijn raad en daarna in heerlijkheid opnemen.
Wat zou er van hen worden in deze wereld, die hen niet kent, gelijk zij den Koning niet kent?
Wat zou er van hen worden, als de vader der leugenen en de menschenmoorder van den beginne vrij spel had? Wat zou er van hen worden als zij voor zichzelf moesten instaan?
Zoo ik niet had geloofd, dat in dit leven mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zóu. . . . ik ware vergaan!
Het werk van den inwonenden Geest wordt ons in den tekst ook nog van eene andere zijde getoond. Hij neemt hen geheel in beslag en voor Zijn rekening, doch zóó, dat zij, door het werk van den Geest, Gode leven.
en Ik zal maken dat gij in mijne inzettingen zult wandelen, en mijne rechten zult bewaren en doen.
Weer treft ons dat „Ik zal". Zou Hij het zeggen en niet doen, spreken en niet bestendig maken? De Heere spreekt! Dit is een woord van den God des Verbonds. In het bijzonder spreekt hier de Vader- Immers, naar de orde in de goddelijke huishouding is de Vader in alles de Eerste. Hij zendt den Geest, als Pinkstergave, op het gebed van den verheerlijkten Middelaar. De Vader geeft den leidenden Geest, die het uit Christus neemt. Zoo is er harmonische samenwerking in het werk der genade.
Ik zal maken! De Heere staat er voor in. Deze belofte is aan geen enkele voorwaarde verbonden. Het is eene onvoorwaardelijke belofte des Verbonds. Het Verbond van dien God, die heeft gesproken: Want bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijne goedertierenheid zal niet wijken en het verbond mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere uw Ontfermer. Van dat verbond heeft David, verwonderd, met diepe ontroering, gestameld: Hoewel mijn huis alzoo niet is bij God, zoo heeft Hij nochtans een eeuwig verbond met mij gemaakt, dat in alles vast en welverordineerd is. Voorzeker is daarin al mijn heil en mijn lust. . . . hoewel Hij het nog niet heeft doen uitspruiten. Ik zal maken dat hun werk in der waarheid zal zijn, zoo belooft die groote „Ik zal", op een andere plaats. Hierin is Zijne eeuwige liefde en trouw aan het woord. Hij is een alles vervullend God, die trouwe houdt en eeuwig leeft. Zijn vrijmachtige liefde verkoor Sion ter woning. Hier wil ik wonen, want Ik heb ze begeerd. Zoo sprak Hij, die het al regeert! Hij neemt hen geheel voor Zijn rekening. Dat deed Hij reeds in de stilte der eeuwigheid toen Hij den losprijs bepaalde en verordende om hen vrij te koopen en te redden. Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.
Hij gaf Zijn eenigen Zoon. Hij gaf Hem in den dood. Hij gaf Hem in de verlatenheid Gods. Hij zal Zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig Zijn verbond gedenken. Zeker, de Heere heeft veel arbeid om den zondaar te brengen op die plaats waar hij rust in het welbehagen Gods en afstand doende van alle eigen werk, zich verliest en rust in het alvervullende werk Gods in Christus door den Geest.
Zalig de mensch die den roem der vrije genade kent, niet slechts in woorden doch in beleving.
Maar, nu is het niet zóó, dat de Heere zou werken buiten den mensch om. Evenmin handelt de Heere met hem als een stok of blok. Neen, de Heere handelt met hem als een mensch; een redelijk, zedelijk wezen. De genade stroomt niet door hem heen, zonder hem aan te raken of te veranderen.
David bad in Psalm 143: Leer mij Uw welbehagen doen, want Gij zijt mijn God: uw goede Geest geleide mij in een effen land. En in Psalm 119 vraagt de profeet: Doe mij treden op het pad uwer geboden, want daarin heb ik lust.
De tafelen des harten zijn beschreven met Gods wet. Naar den inwendigen mensch begeert Gods kind naar al Gods geboden te leven. Al is er maar een klein beginsel der volmaakte gehoorzaamheid....- een beginsel is er toch, door den Heere zelf in de ziel gelegd en door den Heere onderhouden.
Wat wordt nu onder dit wandelen in des Heeren inzettingen verstaan! Dit is het leven des geloof5, bepaald doör des Heeren wet. Het leven des geloofs. Het geloof toch heeft niet alleen bij de rechtvaardiging des zondaars eene taak, maar kent veel meer werkzaamheden. De rechtvaardige zal uit het geloof leven. Dit leven nu, gelijk het rust in het werk van Christus, zoo wordt het ook uit het werk van Christus onderhouden. Hier is geen wettische dienstbaarheid, maar leven der vrijheid in gebondenheid aan des Heeren Woord en wet.
De wet vloekt ons niet meer, maar is een regel des levens. Ja, de wet, die van geen verschooning weet, is in de hand des Geestes het middel tot diepere zelfkennis en om te onderkennen hoe het staat met het schrift op de tafel des harten. De wet is een spiegel ter vergelijking. Indien wij, naar het oordeel der wet, gezondigd hebben, wij hebben een voorspraak bij den Vader, Jezus Christus den rechtvaardige. Maar, hoe zal ik de kracht dier voorbede kennen? Door het getuigenis van den inwonenden Geest, die leidt naar de bloedfontein.
Christus is de algenoegzame wetvolbrenger. In Hem alleen is de kracht Zijns volks. Daar is de sprake van des Heeren Woord: Wees ten allen dage in de vreeze des Heeren. Of wel: Wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt weten welke de goede en welbehagelijke wille des Heeren zij.
Wij weten dat wij niet mogen stelen; dat haat, doodslag is voor God; maar het leven van eiken dag stelt ons voor allerlei vragen waarop het antwoord niet zoo maar is op te slaan in de Schrift. Gods inzettingen toch zijn niet slechts de wet, maar Gods gansche openbaring in Zijn Woord. Nu wordt het een bestendig onderzoeken en worstelen om te mogen verstaan hoe wij ons hebben te gedragen en te handelen. De begeerte der ziel is om te mogen verstaan welke de goede en welbehagelijke wille Gods zij, in ons bepaald geval en onder onze bepaalde omstandigheden.
Ach, indien Gods Kerk eendrachtig ware en geleid door den inwonenden Geest, wat zouden vele vragen tot oplossing komen ook voor het leven van onzen tijd. Immers deze verbondsbelofte geldt niet alleen de enkele ziel, maar de Kerk.
Deze toezegging des Heeren veronderstelt verder in den bondeling hartelijke begeerte om voor des Heeren aangezicht te leven. Want indien de zonde ons de dood is geworden, hoe zullen wij nog in dezelve leven?
Ik heb mij vermaakt in uw getuigenissen meer dan in allen rijkdom. Mijne overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den Heere verblijden.
Van nature hebben wij vermaak in de dingen der aarde en kent ons hart geen begeerte naar des Heeren Woord en dienst. Lezer, hebt gij dit reeds leeren verstaan? Zijt gij reeds uitgedreven uit al uw schuilhoeken om voor den God der waarheid te verschijnen met uwe onreine en naakte ziel?
Met uitwendige wetsvervulling kunt gij Gode niet behagen, gij hebt den wetsvolbrenger noodig. Zalig, wiens leven verklaard wordt in het woord van den apostel: Wij zijn geschapen in Christus Jezus tot goede werken dewelke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen. Dit wandelen is een werk des geloofs.
De godzaligheid is tot alle dingen nut hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens. Uw wandel zij zonder geldgierigheid.... wend, wend mijn oog van de ijdelheden af. . . . Ik heb geleerd vergenoegd te zijn met hetgeen ik ben. Als smaad over hen komt, hoe wandelen zij dan in des Heeren inzettingen? Als zij Jezus' woord mogen vervullen: Verblijdt en verheugt u als de menschen u smaden om mijns naams wille, want uw loon zal groot zijn in de hemelen. Dan beoefenen zij: Wreekt uzelven niet beminden, Mij komt de wrake toe. Ik zal het vergelden.
Als alles tegenloopt, dan wandelt hij in des Heeren inzettingen, wanneer hij vergenoegd is met het tegenwoordige. Paulus had geleerd overvloed te hebben en gebrek te lijden. Wij hebben niets in de wereld gebracht en het is openbaar, dat wij niets daar zullen uitdragen. Als aan Aaron twee kinderen plotseling ontvallen, dan lezen we: Doch Aaron zweeg stil. Job mocht getuigen: De Heere heeft gegeven en de Heere heeft genomen, de naam des Heeren zij geloofd.
Maar, ik acht op geen ding, noch houdt mijn leven dierbaar voor mijzelven, opdat ik mijnen loop met blijdschap mag volbrengen en den dienst welken ik van den Heere Jezus ontvangen heb, om te betuigen het evangelie der genade Gods.
Het wandelen in Gods inzettingen sluit dus veel meer in, dan naarstig te zijn in ons aardsch beroep; ieder het zijne te geven en nog zeer veel meer.
Het vraagt het gansche leven voor den Heere. Het omsluit opwassen in de genade en de kennis des Heeren Jezus Christus, want dat is de wille Gods over Zijn Kerk. Hetzij dat gijlieden eet, hetzij dat gijliede ndrinkt, doet het al ter eere Gods. Ook dat behoort tot het wandelen in Zijn inzettingen.
Als dan des Heeren inzettingen zooveel, ja alles, vragen, wordt dan geen onrustig leven geboren? Neen, toch niet, want de rust ligt niet in de heiligmaking, maar in het volbrachte werk van Christus. Wel wordt een werkzaam leven opgeroepen aan den troon met veel verborgen zuchten en pleiten op het Verbond: Gij hebt beloofd Heere: Ik zal maken dat gij in mijne inzettingen zult wandelen". Heere, dat is de begeerte mijner ziel, maar het goede te doen vind ik niet. In dat verbond hebt Gij mij in gezet, Heere, zult Gij dan Uw eigen woord vergeten? O, de Heere wordt zoo gaarne dor zijn kind herinnerd aan Zijn eigen belofte. Heere, gij hebt mijn hart gereinigd door het bloed van Christus; gij hebt het steenen hart weggenomen, vervul nu ook Uw Woord, dat ik mag wandelen in uwe inzettingen. De Geest toch, die inwoont maakt werkzaam met Gods verbondsbelofte. Bij dat alles is Gods kind niet lijdelijk, gelijk iemand die wordt voortgetrokken door een kracht buiten hem, maar de Geest werkt in hem het willen en het werken naar Gods welbehagen. Zij wandelen in des Heeren inzettingen. Het is hun wandelen. De werking des Geestes wordt overgeleid in hun ziel tot wandelen. De mensch toch die geen werkzame godzaligheid bezit mag wel vreezen, dat hij geen genade bezit. Een veld dat de Heere gezegend heeft zal vruchten voortbrengen. De Geest werkt het wandelen, maar het wandelen zelf is daad des menschen. Het is de mensch die gelooft, hoopt, lief heeft en niet de Geest in den mensch. Evenwel blijft het getuigenis: Niet ik, maar de genade Gods die met mij is.
Wij mogen dus opmerken, dat een gewillige wandel met God een liefelijke vrucht is van de inwoning des Heiligen Geestes. Wandelen is geen dienstbaarheid. Wandelen is geen zwoegen en slaven.
Wandelen is een zaak van vermaak. Izaak wandelde in het veld om te bidden. Zelfs de gang van den vader der geloovigen, Abraham, om zijn eenige te gaan offeren op één der bergen, was wandelen. Abraham stond des morgens vroeg op en als dan Izaak vraagt: Vader, waar is het lam ten brandoffer, antwoordt hij: De Heere zal het voorzien mijn zoon.
O, wij ervaren, als wij in zijne inzettingen mogen wandelen, dat zijn juk zacht is en zijn last licht. Onder de wet is dienstbaarheid, vreeze en onvrede, maar hier is het dienen Gods met blijdschap.
Wandelen wijst op bestendigheid. Niet zoo nu en dan een loopje in zijn weg is genoeg, maar bestendige vreeze van Zijn naam moet in het hart wonen. Anders is het vaak hollen of stilstaan.
Opgewondenheid moge tijdelijk ijver wekken, maar brengt geen wandelen in des Heeren wegen.
Wandelen in des Heeren inzettingen. Het wijst ons ook op volharding. De belofte waarborgt volharding ten einde toe. Daar strekt zich al mijn lust en liefde heen! Die goddelijke waarborg geeft rust in het hart te midden van al de onrust dezes levens. Wij begeeren den Heere geen kreupele gehoorzaamheid te schenken, maar met volvaardigheid des gemoeds het pad zijner geboden te loopen.
Ik zal maken dat gij mijne rechten zult bewaren en doen.
De woorden inzettingen en rechten worden vaak door elkander gebruikt en komen vrijwel in beteekenis met elkander overeen. Het zijn des Heeren rechten. Het is het recht des Heeren en het komt Hem toe. Wie zou U niet vreezen, Gij Koning der heidenen, want het komt U toe!
Het bewaren wijst ons op nauwgezetheid en zielsvermaak.
Hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der wet of uit de prediking des geloofs, vraagt Paulus. Dus het ontvangen van den Geest volgt op het geloof in Christus tot een wandel in diens rechten. Dan opent de Geest de schatten van Christus en schenkt vrede en blijdschap. Dit wandelen brengt zijn eigen genot mee.
Het bewaren wijst op nauwgezette gehoorzaamheid.
Hoor des Konings rechten: Zegent ze die u vervloeken; doet wel degenen, die u geweld aandoen. Indien uw vijand hondert zoo spijzigt hem.
Hoort dat andere recht des Konings: Hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer.
Indien wij dan door den Geest leven, laat ons ook door den Geest wandelen. Niet een iegelijk die tot Mij zegt: Heere, Heere, zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders die in de hemelen is.
Zalig, Hem te mogen dienen met eerbied en godvruchtigheid, want onze God is een verteerend vuur. Het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht.
Bewaren en doen.
Maar wordt zoo Christus niet op den achtergrond gedrongen en de Heilige Geest en Zijn werk op den voorgrond gesteld? Neen, volstrekt niet. Christus is het Hoofd des lichaams, waarin de Geest woont en indien iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe. Die behoort niet aan Christus; die is geen christen. Welk liefelijk geheel is zoo onze tekst. Een heilige zorg voor gerechtigheid en heiligheid wordt door den Geest gewerkt. Zoo zal heiligheid begonnen heerlijkheid zijn en heerlijkheid voleindigde heiligheid.
Wij aanbidden den Geest, met den Vader en den Zoon. Wij zoeken het gezelschap van dien Geest; zijn verblijd met Zijne gaven; hebben Hem lief; weten, dat Hij den Vader en den Zoon verheerlijkt, opdat God drieënig geprezen zij in der eeuwigheid. Met gulden letters sta het boven de deur onzer ziel:
Ik zal maken, dat gij in mijne inzettingen zult wandelen en mijne rechten zult bewaren e ndoen.
En zij dienen Hem nacht en dag in Zijnen Tempel, dat is het zalige einde.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 juni 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Pinksterleven. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 juni 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's