Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zelfmisleiding of behoud

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zelfmisleiding of behoud

Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons onze zonden ver geve en ons reinige van alle ongerechtigheid. 1 Joh. 1 : 9

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onzen tekst gaat een andere vooraf, waarmede hij een scherpe tegenstelling vormt: „Indien wij zeggen, dat wij geen zonden hebben, misleiden wij ons zeiven en de waarheid is in ons niet." Ontkenning van onze zonden is zelfmisleiding. Wij dwalen zoo wij meenen, dat wij geen zondaars zijn, en geven daardoor slechts te kennen, dat wij niet weten, wie wij zijn en hoe wij behooren te zijn. De waarheid is in ons niet, zegt de apostel en in het tiande vers drukt hij het nog veel scherper uit: „Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot een leugenaar en Zijn woord i~ i.n ons niet.
Die ontkenning nu der zonden is eer een schier algemeen feit dan een uitzondering. De Schrift bedoelt toch niet slechts degenen, die zeggen, dat zij geen zonden hebben, maar heeft veelmeer het oog op het leven der menschen, dat in al zijn uitingen en bewegingen bewijst, dat men zich niet bekommert vanwege de zonden. Immers de apostel spreekt in het voorafgaande over de gemeenschap Gods en een wandelen in duisternis. Hij stelt tweëerlei leven over elkander: een leven uit de waarheid Gods en een leven buiten Gods gemeenschap, een wandelen in het licht en een wandelen in de duisternis. Daaruit blijkt dus, dat hij zich niet slechts verzet tegen een uitgesproken meening, als zouden wij geen zonden hebben, maar vermaant tot zelfonderzoek en kennis der waarheid, zoodat wij ons leven getoetst weten aan het Woord Gods.
Wanneer wij in gemoedelijke rust voortleven en ons door de beslommeringen des levens heenslaan, smart en vreugde des leven nemende, zooals het valt, zonder bezorgd te zijn vanwege onze ongerechtigheden, dan behooren wij onder degenen, die zeggen, dat wij geen zonden hebben, en God tot een leugenaar maken.
Daarin wordt ook het karakter der zonde geteekend, want zonde is verachting van des Heeren Woord en eigen booze lust en begeerte volgen tegen het getuigenis der Waarheid in. De zonde begon met Gods woord niet vast te houden en den leugenaar gehoor te geven, en eenmaal aan de zonde overgegeven en in de zonde levende volhardt men in den leugen. Nog ernstiger wordt het vermaan van den apostel, omdat hij er eerst op heeft gewezen, dat God den mensch maar niet zonder meer in zijn duisternis heeft overgegeven, maar zich heeft geopenbaard, Zijn Woord heeft gezonden in deze wereld en zelfs Zijn Zoon overgegeven heeft tot den dood des kruises.
En wanneer nu die verkondiging des lichts door de wereld gaat en tot den mensch komt zonder dat deze daardoor tot bezinning wordt gebracht en maar voortgaat naar de ingeving zijns harten te leven, dan treedt het karakter der zonde nog klaarder aan het licht als ontkenning van en verzet tegen de Waarheid, zoodat wij God tot een leugenaar maken. Wat anders toch is de verkondiging van Christus Jezus dan een getuigenis dat wij zondaars zijn en dat het leven bij ons niet is. Hoe onuitsprekelijk is de goddelijke liefde, die Zijn goedertierenheid predikt over zulkt een geslacht en Zijn Zoon ook niet heeft gespaard om een rantsoen te zijn voor velen, terwijl de verharding der zonde daartegenover de diepe vijandschap der menschen tegen God openbaar maakt.
Welk een beeld van diepe ellende vertoont de mensch, die ondanks de teekenen der hemelsche barmhartigheid onbekommerd in een dal van duistere doodsschaduwen wandelt, verblind als hij is en onontvankelijk voor de straling van eeuwigheidslicht, welke de zonne der goddelijke gerechtigheid daarover uitgiet.
Overgeleverd aan de heerschappij van de zonde zoekt hij zijn behoud in de leugen, die hem ten doode voert en hij weet het niet als verkeerende in een stikdonkeren nacht. Ja, zoover gaat zijn zelfmisleiding, dat de mensch zich nog inbeeldt te wandelen in het licht, dat hij zichzelf ontstoken heeft en zich verblijdt in zijn werken - en verheuging zoekt in het rijk zijner heerschappij. Zoo hoog stijgt zijn overmoed, dat hij zich willens en wetens van Gods Woord verwijderd houdt en zich zelf tot een god stelt. Zijn eigen waan kan hem zoover drijven, dat het den schijn krijgt alsof de mensch nog meer van de waarheid zou verstaan dan God zelf en de wijsheid der wereld voortreffelijker zou zijn dan het getuigenis, dat uit den hemel tot ons kwam. Zulk een waan van goddelijke zelfmisleiding is niet vreemd aan de geesten, die de jongste geslachten hebben verleid en een stroom van ellende over de wereld hebben gebracht, doch ook deze redt haar niet van de verblinding en breekt niet den onbekeerlijken wandel in de paden der ongerechtigheid.
Diepe ontroering moet ons treffen, als de apostel ons indachtig maakt, dat God een licht is en dat gansch geen duisternis in Hem is. Hoe moet die' wereld verschijnen in dat eeuwige licht? Niets kan onbedekt blijven, doch in de diepste schuilhoeken des levens, in de verborgen plaatsen des harten werpt dat hemelsche licht zijn stralen uit, ontdekkende alle leugen en ongerechtigheid van ons zondebestaan.
Zij kunnen daarvan iets verstaan, die in eigen leven dat eeuwigheidslicht zagen opgaan en door schaamte werden verslagen, zich zelf veroordeelende voor God, daar zij de leugen hadden liefgehad voor de waarheid en den dood verkozen boven het leven. Zij toch kwamen tot de ontdekking, dat zij in de duisternis wandelen, doch geen gemeenschap hebben met den God van alle leven en dat de waarheid in hen niet is.
Alleen dezulken, die in eigen leven het licht der waarheid zagen opgaan, zien iets van de ellende der wereld, zoekende naar de hemelsche barmhartigheid, worden zij ook tot barmhartigheid voor elkander bewogen en hebben gemeenschap met elkander. Daarom zal het ook in de wereld anders worden als de zondaren zich bekeeren en komen tot het licht. Voor verdeeldheid komt gemeenschap, voor trouweloosheid trouw, voor leugenachtigheid en bedrog streven naar licht en waarheid, omdat men weet met een God van doen te hebben, die een licht is en in Wien gansch geen duisternis is.
Doch, zoo zal men vragen, zal men er wel bij varen, als men zijn ellende ziet en belijdt en den nacht der zonde eerst waarlijk ontdekt? Zal iemand gelukzalig geprezen worden als hij weet, dat hij Gods rechtvaardig oordeel over zich heeft gewekt?
De apostel betuigt het, en de zondaren ervaren het: „indien wij onze zonden belijden. Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve". Immers hoe zal men dat doen, tenzij de waarheid in ons is. Bedenken wij toch wat het zeggen wil, onze zonden te belijden. Er staat eigenlijk in te stemmen, dat het zoo is. In te stemmen n.1. met de waarheid, dat zij gelijk heeft en dat wij zondaren zijn. Dat wijst reeds op een goddelijke getuige in het binnenste, de Geest der waarheid, die het zegt, zoo overtuigend zegt, dat wij niet anders kunnen dan er mede instemmen, ook als wij klaar zien, dat het ons oordeel is. Zoo sterk is de drang der waarheid, dat wij ons zelf willen verloochenen. Want belijden, dat wij zondaren zijn beteekent ons zelf verloochenen en dat is het moeilijkste wat van ons kan gevraagd worden.
Die zelfverloochening is dus het tegenbeeld van de zelfmisleiding, welke daarin is gelegen, dat wij geen zonde en schuld bekennen. Wij hebben de keuze tusschen zelfverloochening en zelfmisleiding, omdat wij niet weten, wat en wie wij zijn voor God. Wij willen echter iets zijn dewijl wij niets zijn en daarom ligt de zelfmisleiding ons zoo nabij. Zelfverloochening is afstaan van ongerechtigheid, afstaan van ons zelf, afstaan van onze verdiensten. Zelfverloochening beduidt zich op genade of ongenade overgeven aan God, die een rechtvaardige Rechter is. Een zwaarder offer kan van den mensch niet worden gevraagd.
Daarom zegt men, dat de zaligheid een mensch kost. De zaligheid? Is daarin dan zaligheid, dat wij ons zelf zoo zeer verliezen?
Daar is een zaligheid in, omdat de Waarheid alleen een mensch zulk belijden kan leeren. Want indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons onze zonden vergeve. De apostel wijst dus op Gods trouw en rechtvaardigheid. Wij zouden hier misschien eerder een ander woord hebben verwacht, b.v. genadig of barmhartig, doch als gesproken wordt van Gods trouw en rechtvaardigheid, treedt duidelijk aan den dag, dat Gods waarheid zich zelf komt bevestigen, n.1. dat Hij doet wat Hij beloofd heeft en het recht, dat Hij zelf besteld heeft, ook handhaaft in de vergeving van den zondaar.
Daarom schenkt de ontdekkende waarheid ook de kracht der genade in Gods kind, zoodat het zich Gods vergevende liefde toeëigenen kan en deel verkrijgt in de verlossing om Christus' wil.
Zoo wordt dus de gemeenschap met het licht der waarheid gekend als een gemeenschap met den Vader door Christus als de genadegift Gods, omdat d^ Vader het alzoo heeft geordineerd en de hemelsche barmhartigheid, welke zich daarin mededeelt, schenkt ook barmhartigheid jegens elkander, zoodat zij die daaraan deel hebben, ook wandelen als kinderen des lichts.
De tekst gaat nog verder. Hij blijft bij de vergeving der zonden niet staan. Immers het bloed van Christus reinigt ons van alle zonde. Vergeven is vrijspreken van het oordeel, die door het recht veroordeeld is. Vergeven is dus genade schenken aan den schuldige, den schuldige als onschuldig aanzien.
Doch, wat zal een zondaar, die door de Waarheid Gods tot bekentenis kwam en vergeving erlangen mocht nu verder? Blijft hij geen zondaar, ook al is hij vrijgesproken? Zal hij voortaan dan zonder zonde kunnen leven, daar hij toch een verdorven natuur ronddraagt? Dat zal hij niet en daarom is de vergeving der zonde ook tevens de aanvang van een strijd, waarvan de apostel Paulus gewaagt, als hij zegt, wanneer ik het goede wil ligt het kwade mij bij.
Deze strijd is echter niet zonder hope, want daar wordt gesproken van een reiniging van alle ongerechtigheid. De Heere werkt dus door Zijn Woord en Geest in den wedergeborene tot reiniging en levensvernieuwing, zoodat de ongerechtigheid wordt uitgezuiverd. Hier op aarde zal dit proces van heiligmaking slechts aanvankelijk en ten deele blijken, doch alzoo, dat de afsterving van den ouden mensch en de opstanding van den nieuwen mensch in het leven van Gods kinderen wordt gekend.
De vrucht daarvan geeft in dit leven geen heilige menschen, maar wel menschen, die den weg der genade steeds beter verstaan en dagelijks meer leeren zich zelf te verloochenen en uit het geloof te leven in Hem, op Wiens trouw en goedertierenheid zij hopen, in het vaste vertrouwen, dat al Zijne beloften in Christus ja en amen zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 juli 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Zelfmisleiding of behoud

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 juli 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's