Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verwachting.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verwachting.

Maar Juda zal blijven in eeuwigheid en Jeruzalem van geslacht tot geslacht. Joël 3 : 20.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook de profeet Joel wijst zijn volk op de oordeelen Gods, welke het in den tegenspoed des levens heeft te zien en op den roep tot bekeering, welke de Heere doet uitgaan in de tegenheden, die over den mensch komen. Sprinkhanen en droogte hadden verwoesting aangericht, zoodat er nood was aan de eerste levensbehoeften. „Wat de rups heeft overgelaten, heeft de sprinkhaan afgegeten, en wat de sprinkhaan heeft overgelaten, heeft de kever afgegeten en wat de kever heeft overgelaten, heeft de kruidworm afgegeten." (Hfdst. i : 4.) Het is alzoo een tijd van hongersnood en gebrek en Joel wijst er op, dat daaraan dagen vooraf zijn gegaan, dat men kwistig uit den overvloed heeft geleefd. Hij spreekt althans de dronkenen en wijnzuipers aan (Hfdst. 1 : 5 ) , die geen nieuwen wijn zullen vinden, en roept hen tot bezinning. Zoo hoog is de nood bereids gestegen, dat er zelfs niet is om het spijsoffer en drankoffer te bereiden, zoodat zoowel de landbouwer en wijngaardenier, die door armoede getroffen worden als de priester heeft te weenen en een rouwklage moet opheffen.
Ook de beesten des velds lijden gebrek, er is geen voedsel noch water en de profeet beluistert in het hongergeloei der runderen een roep tot Hem, die de spijze geeft op zijn tijd en ook de vrucht des lands dopt ophouden.
Het is, of de profeet zijn volk wil zeggen: Ziet gij da{i niet, dat het stomme en redelooze vee nog roept naar den hemel, terwijl gij de teekenen der tijden niet verstaat? „Omgordt u, en rouwklaagt, gij priesters! huilt, gij dienaars mijns Gods! want spijsoffer en drankoffer is geweerd van het huis uws Gods." Duidelijk spreekt daar uit de gevoelige berisping door Joël den priesters toegevoegt. Als voorgangers des volks en tot den dienst van Jehova aangewezen, paste hun needrigheid en boete en mocht van hen verwacht worden, dat zij ook het volk vermaanden tot verootmoediging en gebed. En nu, moet de profeet hun nog zeggen: „Heiligt een vasten; roept een verbodsdag uit; verzamelt de oudsten, en alle inwoners dezes lands, ten huize des Heeren uws Gods en roept tot den Heere: „Ach dien dag, want de dag des Heeren is nabij, en zal als een verwoesting komen van den Almachtige" (Hfdst. I : 14, 15).
Volk en priesters zijn zoo verblind voor het gezicht der tijden, dat de profeet den weg moet wijzen, die — naar men zou zeggen — zoo voor de hand ligt. Het is als in de dagen, toen de Heere Jezus op aarde was. Ook toen heeft Hij op de teekenen der tijden gewezen en de dwaasheid van Zijn volk bestraft, als Hij het opmerkzaam maakte, hoe de teekenen des hemels werden verstaan, terwijl op de geestelijke dingen niet werd gelet. Zij namen de weersgesteldheid waar aan de teekenen des hemels en wisten, dat de zomer nabij is als de takken der boomen teeder worden, doch zij verstaan het woord der profeten niet.
Het was in het oude Israël niet anders gesteld dan met het volk, dat den dag van den Messias heeft ge zien. De Heere moge met oordeel komen of zijn goedertierenheid uitstorten als den dauw, die de aarde drenkt, de rftensch geniet het een en draagt het andere, doch het heeft hem veeltijds zoo weinig te zeggen en hij is spoedig gereed tot klacht en ontevredenheid, als hij niet vindt, wat hij begeert.
Zoo blind de mensch is voor de heerlijkheid Gods, die in al Zijn werken haar luister vertolkt, zoo blind is hij ook voor de deugden Gods, die zich in zijn leven openbaren. Daarin wordt de val en verdorvenheid van 's menschen natuur openbaar. Ofschoon hij was toegerust met het vermogen om des Heeren werken te verstaan als een manifestatie van Zijn aanbiddelijke deugden, heeft hij zijn hart daarvan afgetrokken en zich op de illusie van zijn eigen grootheid en begeerte verlaten, met het gevolg, dat zijn leven in een donkeren nacht werd verkeerd, die het bedreigt met den dood en angstig doet grijpen naar de middelen om zijn angstig bestaan te beschermen en voor algeheelen ondergang te behoeden.
Daaruit volgt zijn bezorgdheid omtrent de allereerste levensbehoeften, wat hij eten en drinken zal en waarmede hij zich kleeden zal. Al de kracht van zijn geest heeft de mensch er op toegelegd om zijn aardsche bestaan te verheffen tot een niveau van rust en zekerheid, en hoewel er tijden in de historie zijn, die van grooten voorspoed en wat wij noemen vooruitgang getuigen, komen daarentegen ook andeze perioden voor, zooals in onze dagen, waarin het alles weer zoo onzeker wordt, dat er reden mag zijn tot bezorgdheid. Armelijk is eigenlijk het leven van dien gevallen mensch. Denken wij er eens aan hoeveel jonge menschen daar rondloopen zonder den arbeid te vinden, die hen zou kunnen helpen om de wenschen en idealen van hun hart in verwezenlijking te zien gaan. Denken wij aan zoovele fabrieken, die de markt vervulden van de kunstige voortbrengselen, waartoe de moderne wereld bij machte was, en die thans verlaten daar staan, zonder het gonzen der jagende machines en den hamerklop der bezige handen te doen hooren. Denken wij aan de schoone handelsvloot, die weleer de rijkdommen van binnenen buitenland over de groote wateren verscheepte en arbeid en goud brachten in het land, terwijl thans de schepen opgelegd zijn, werkeloos en treurig in de kostbare havens, zonder uitzicht dat spoedig weer het oude leven zal worden hervat.
Armelijk is het leven, als wij op dat alles zien, want wat beteekende het alles nog, wat wij daar noemden, en veel meer nog, dat eerlang bedrijvig, thans tot ledigheid is gedoemd? Wat beteekent het alles nog, ook als het druk en vol kracht en opgewektheid in gang is, produceert, vervoert, koopt en verkoopt, gelijk het oude Tyrus, welks grootheid in deze dingen door de H. Schrift zelf wordt betuigd? Wat beteekent het nog? Werken om te eten en te eerste levensbehoeften. De benoodigdheden van millioenen menschen, die voedsel, kleeding en woning noodig hebben, stimuleeren de menschheid tot al dien arbeid en nu dat proces wordt gestoord is hij getroffen in zijn bestaan op een wijze, die benauwend wordt.
Zoo was het in den noodtijd, waarover Joël schrijft, zoo was het heel vaak in de wereld en zoo is het nu. De mensch werkt om de spijze, die vergaat, en als het werk niet geeft, wat hij er van verwacht, is hij ongelukkig, mismoedig, ontevreden en bevreesd voor den dood.
En hoe oordeelt de Heere Jezus daarover? Hij zegt: al deze dingen zoeken de heidenen. Daarmede is het dus geoordeeld. Zoek eerst het koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid en al deze dingen zullen u worden toegeworpen, want uw hemelsche Vader weet dat gij al deze dingen behoeft. Datzelfde beluisteren wij in Joël's woord. Hij ziet de dingen in hooger licht, hij kent het geheim van het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid. Daarom vermaant hij de priesters en zegt: roept een verbodsdag uit. Ja hij brengt de godssprake over, die hij heeft gehoord van den Heere en wekt het volk op tot droefheid en verootmoediging des harten. Men leze maar eens het tweede hoofdstuk door. Priesters, ouders, kinderen, allen worden vermaand tot inkeer.
Die vermaning is niet voor den tijd van Joël alleen geschreven, maar heeft ons ook wat te zeggen, zooals heel duidelijk kan blijken uit de woorden van den Heere Jezus, die over de zorgen des levens bijzonderlijk spreekt. Het geheim van den uitwendigen welstand ligt in de waarachtige godsvreeze. Dat geheim wordt in onzen tijd weinig verstaaan en toch zouden de wolken worden weggevaagd en zonneschijn over de menschheid opgaan, indien het geheim werd ontdekt. Het kan velen als dwaas en absurd in de ooren klinken, doch het is de eenvoudige waarheid, dat alleen de vreeze des Heeren de tegenwoordige zwarigheden zou doen opklaren, omdat God zelf het leven geeft en wat tot het leven noodig en nuttig is onderhoudt, of met schaarschheid en gebrek slaat. De profeet weet, dat God regeert en dat er zonder Zijn wil geen muschje ter aarde valt, derhalve is het ook niet bij geval, dat de wereld in nood zit en op haar eigen werken is gestrand.
De Heere heeft daarin wat te zeggen, hetwelk niemand straffeloos aan zich voorbij kan laten gaan en hij die ziet en hoort, zal de zegen daarvan ondervinden te midden van den nood zelfs. De Heere is geen mensch, dat Hij liegen zou en Hij doet wat Hij zegt.
Daarop pleit ook Joël als hij de oordeelen Gods aan zijn volk verkondigt. De beloften Gods zullen nochtans vervuld worden, omdat de Heere het beloofd heeft en ondanks de zonden en ongehoorzaamheid der menschen. Daarom zal de waarachtige Godsvreeze zich openbaren niet alleen in verootmoediging des harten en erkenning van Gods recht en majesteit, maar zij pleit op het vaderhart Gods, dat een eeuwige liefde koestert, welke in den Christus heeft ontsloten, wat er is weggelegd voor een verloren wereld. Zij pleit op de beloften Gods, en niet te vergeefs, want het Woord Gods en het leven des geloofs bewijzen het telkens weer, dat de Heere Zijn weldaden schenkt aan hen, die de geringste daarvan niet hebben verdiend en hun weg hebben verdorven.
Er was verwachting voor Juda ondanks alle tegenheden. Daarom zegt de profeet: Juda zal blijven in eeuwigheid. En er is verwachting voor de wereld, omdat er voor Juda verwachting was, want het heeft denzelfden grond. Juda zal God de Heere loven in de eeuwigheid en daartoe zal het zijn Koning mogen tegemoet zien, die het zal genezen van zijn ongerechtigheden en opwekken tot een nieuw leven. Daarbij is echter de wereld ook betrokken, want de Heere zal ze bijeenbrengen uit vele geslachten en tongen en natiën.
In het licht des Kruises is er verwachting ook voor deze wereld en zoo de volken zich vergaderen onder de vleugelen van den Gekruiste, zoo zal daar genezing zijn en blijdschap.
Wij gaan de dagen van Kerstmis weer tegen. Advent roept weer om bezinning omtrent de dingen die in Israël zijn geschied. Het Evangelie gaat over de wereld om haar te verkondigen, dat zij in haar dwaasheid omkomt, doch ook, dat de wijsheid Gods is geopenbaard haar roepend tot wederkeer en gehoorzaamheid om te deelen in de belofte van den tekst. Juda zal blijven in eeuwigheid en Jeruzalem van geslacht tot geslacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 november 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Verwachting.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 november 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's