Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Publieke eerbaarheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Publieke eerbaarheid.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze tijd onderscheidt zich door eene zedelijke verwording, die toont, dat onze Westersche beschaving in verval verkeert en steeds dieper dreigt weg te zinken. Voorheen gold Frankrijk voor het land, waar de zeden, zooals deze in de Christelijke wereldbeschouwing worden verstaan, reeds zeer diep waren weggezonken. In de werkelijkheid is het echter zóó, dat alle groote steden broeinesten zijn van onzedelijkheid. De opeen-' hooping van zoovele duizenden werkt de schaamteloosheid in de hand. Parijs werd dan ook zelfs door een man als Da Costa verre van zacht beoordeeld. Als hij in onze dagen leefde, zou hij zich bij zijn vonnis niet tot die stad beperkt hebben. In alle landen en onder alle Westersche volken is de cultuur ondermijnd en dreigt de menschheid naar een afgrond af te glijden.
Dat kwaad heeft overal groote afmeting aangenomen. En wie niet blind is voor wat er hier te lande geschiedt, voor dien is het duidelijk, dat ook ons volk dienzelfden weg opgaat. Wij behoeven waarlijk niet te meenen, dat Nederland op dit pad van zonde en zedelijk verderf achter is bij de ons omringende volken. De naaktlooperij op de badplaatsen, de onbeschaamdheid, waarmede de grootste dierlijke schandelijkheden bedreven worden als voor elks oogen, het leert ons, hoever we reeds zijn weggezonken. Wat in Scheveningen en elders aan onze kusten te aanschouwen valt, is dikwijls erger dan hetgeen in Fransche badplaatsen wordt bedreven. Ja, zoo ver zijn we reeds gekomen, dat nog niet zoolang geleden op een morgen een quasi heer in badcostuum zijne dames afhaalde van den trein, die de hofstad binnenstoomde.
Het is om dit kwaad te brandmerken, dat dan ook in de Tweede Kamer bij de behandeling van het zoogenaamde uniformwetje de regeering er op gewezen werd, dat zij beter deed in plaats van zwarte hemden te verbieden de hemdloozen te straffen, die zich op onze straten en pleinen af en toe vertoonen.
Maar juist daarom doet het ons zulk een groot genoegen, dat thans de regeering zelve doordrongen blijkt van het dreigend gevaar. Wij hooren veel critiek soms op hetgeen de regeering nalaat te doen, of op hetgeen zij verkeerd schijnt te doen. Doch maar zeer zelden ontvangt zij een woord van lof. Ook dan dikwijls wordt haar dit uit politieke bekrompenheid onthouden, wanneer er van Christelijke zijde in het algemeen, van Gereformeerde zijde in het bijzonder, eene gegronde aanleiding is haar daden te prijzen.
De Minister van Binnenlandsche Zaken, Mr. de Wilde, die zich voorheen als wethouder van den Haag reeds, als een uitnemend bewindsman ontpopt heeft, is een man, die zich de beginselen van Gods Woord en waarheid blijkbaar niet schaamt. Openlijk heeft hij daarvan getuigenis gegeven in de pas gehouden debatten in de Tweede Kamer. En hij heeft ook den moed gehad, voor zoover dit in zijn vermogen was, de gemeentebesturen te wijzen op het voortwoekerend kwaad der zedeloosheid, der sexueele ongebondenheid en der onvoegzame gedragingen. Hij zond aan de onderscheidene gemeenten de volgende circulaire, die wij daarom aan onze lezers voorleggen, om te toonen, hoe ernstig deze Minister zijn taak opvat en hoe zeer hij doordrongen is van het gevaar, dat hier dreigt. Ook door deze circulaire handelde hij in overeenstemming met art. 36 onzer belijdenis en gaf hij de juiste toepassing aan dat artikel van het program van beginselen der A. R. Partij, dat een beroep doet op de conscientie der overheid bij de volbrenging harer taak in een land als het onze, welks bevolking geen godsdienstige eenheid, maar eene bonte verscheidenheid vertoont. Zie hier de circulaire:

MINISTERIE VAN BINNENL A N D SC H E ZAKEN.

No. 20760, afd. B.B. Betreffende: maatregelen tegen onwelvoegelijke kleeding. 's-Gravenhage. 6 November 1933.

Aan de gemeentebesturen.

In den afgeloopen zomer hebben zich op vele plaatsen escessen geopenbaard in het strand- en badleven en bij de beoefening van de watersport. Deze excessen bestonden voornamelijk hieruit, dat personen zich in het openbaar vertoonden in een kleedij, welke den toets zelfs eener zeer gematigde critiek op het punt van welvoegelijkheid niet kon doorstaan. Zulks schept het gevaar, dat de grondslag wordt gelegd voor een steeds meer om zich heen grijpende zedenverwildering.
In het algemeen is daartegen onvoldoende opgetreden.
In verschillende gemeenten werd aan de bestaande voorschriften op grond waarvan onwelvoegelijke kleeding kan worden geweerd, niet of niet voldoende de hand gehouden, in andere gemeenten werd verzuimd zoodanige maatregelen te nemen.
De Regeering ziet met zorg deze — hoezeer wellicht aan mode onderhevige en dus tijdelijke ontwikkeling tegemoet en meent niet te mogen nalaten, ernstig te wijzen op de gevaren, niet het minst voor de opgroeiende jeugd, verbonden aan een vrijheid van opvattingen omtrent betamelijkheid van in het openbaar te dragen kleeding, die op zich zelf reeds als een exces moet worden beschouwd! dan wel rechtstreeks aanleiding geeft tot excessen.
Gezorgd dient te worden, dat de jeugd, waarin krachtige opbouwende elementen en ideëele stroomingen werken, in de maatschappij kenmerken van beheersching en zedelijke orde aantreft. Zij is van oordeel, dat hier allereerst een taak te vervullen is voor de plaatselijke overheidsorganeiii aan wie het stellen en handhaven van regelen betreffende openbare orde en zedelijkheid is opgedragen. Deze toch zijn het 'best in staat, zoodanig regelen te doen aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden.
De Regeering vertrouwt, dai Uw bestuur reeds thans, nu de gelegenheid tot het treffen van de noodige maatregelen nog ruimschoots bestaat, zijn bijzondere aandacht aan dit onderwerp zal wijden en het noodige verrichten, opdat niet alleen de mogelijkheid tot het tegengaan van excessen wordt geschapen (strafverordeningen, concessies enz.) maar ook van de reeds bestaande mogelijkheden daartoe méér 'San tot dusver een daadwerkelijk gebruik zal worden gemaakt.
In dit verband moge ik nog afzonderlijk gewag maken van een in den laatsten tijd toenemend verschijnsel, de oprichting van z.g. natuurbaden, waarbij veelal de geldelijke voordeelen, voor eene gemeente aan die oprichting verbonden, een niet onbelangrijken invloed op de beslissing uitoefenen. Ook te dezer zake moge hier een waarschuwend woord zijn plaats vinden en een aanmaning, om de zedelijke goederen, welke hier op het spel staan, niet te verwaarloozen.

De Minister van Binnenlandscht Zaken, .J. A. DE WILDE.

Er zijn uit den aard der zaak nog vele andere d i n g e n op te noemen, die wij zouden wenschen, dat bestreden of verboden konden worden. Ook wij g e l o o v e n , dat b.v. bioscopen, dancings en d e r g e l i j ke g e l e g e n h e d e n moesten verboden, a l t h a n s zoo beperkt en zoo onder censuur gesteld, dat het kwaad door deze i n s t e l l i n g e n tot vermaak werd ingeperkt. Doch het mag niet worden voorbijgezien, dat de p l a a t s e l i j k e overheid daarvoor in bijzondere mate eene roep i n g heeft. Wanneer wij bedenken, hoe reeds deze regeeringsc i r c u l a i r e e i g e n l i j k geene genade vond ter l i n k e r z i j d e en van dien kant den minister reeds te vers t a a n g e g e v e n werd, dat zij dezen heeren reeds te ver ging, dan b l i j k t daaruit terstond, hoe moeil i jk dit streven voor dezen bew i n d s m a n is. Men liet deze circul a i r e nu f e i t e l i j k passeeren, omdat de crisis-nooden zwaar drukken en deze Minister ook door de linkerz i j d e in dezen tijd om zijne flinkheid en durf op prijs wordt ges t e l d . In elk ander geval echter zou het g e b l e k e n zijn, hoe sterk dan daar het verzet zich zou geopenbaard hebben t e g e n wat men g e w o o n l i j k dan het „zedemeester e n " der r e g e e r i n g noemt .
Het is in de Banier den minister k w a l i j k genomen, dat hij den heeren in herinnering bracht, dat de b u r g e m e e s t e r geen ouderling en de r e g e e r i n g der gemeenten geen k e r k e r a a d is. Ik geloof niet, dat deze grief gegrond is. Deze uitspraak berust op de gezonde ond e r s c h e i d i n g tusschen kerk en s t a a t . De taak van den staat is eene andere dan die der kerk. Dat hebben onze Vaderen ook goed begrepen, zooals kan b l i j k e n uit eene v e r g e l i j k i n g van het slot van art .32 der C o n f e s s i e , waar gehand e l d wordt van de excommunicat ie of de ban, en art. 36 waar gehandeld wordt van de w e t t e n en s t a a t s o r d o n n a n t i ë n „opdat de ong e b o n d e n h e i d der menschen bed w o n g e n worde en a l l e s met goede orde onder de menschen toeg a . " Die w e t t e n en ordonnantiën kan de r e g e e r i n g niet anders dan l a n g s w e t t i g e n w e g geven. En men kan dus niet in het w i l d e zoo maar allerlei eischen, dat de reg e e r i n g niet in haar macht heeft. Dat de Minister daarop nadruk l e g d e , was dus zeer ter zake dienende. Des te meer is het te waardeeren, omdat deze Minister toont, dat hij niet a l l e e n het zedel i jk gevaar onderkent, maar ook, dat hij den moed heeft er t e g e n op t e komen en de lagere besturen op hunne roeping te wijzen. Het komt mij voor, dat Mr. de W i l d e daardoor den dank heeft verdiend van allen, die het wel meenen met ons volk. Zoo ooit dan is het nu een tijd om zeer g e m a t i g d t e zijn in onze critiek, bovenal te denken aan de woorden uit het zoo d i k w i j l s in den strijd g e b r a c h - te art. 36, dat aan Gods kinderen de roeping o p l e g t voor de overheden te bidden in hunne gebeden, „ o p d a t hen de Heere stieren w i l l e in al hunne w e g e n . "
r is reden om te vreezen, dat daaraan in den politieken strijd z e l d e n of nooit wordt gedacht. G e s c h i e d d e dit meer, dan zou ook de critiek wel eenigszins anders u i t v a l l e n dan thans. Zij zou dan z e k e r niet afbrekend, zijn zooals nu veelal, maar opbouwend en sterkend. Voor de Gereformeerde mannen in de regeering zou deze w e t e n s c h a p van den steun door een biddend volk eene bem o e d i g i n g en een kracht zijn bij de volbrenging hunner zoo erns t i g e , zoo m o e i l i j k e en zoo verantw o o r d e l i j k e taak.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 december 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Publieke eerbaarheid.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 december 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's