Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus weende.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus weende.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lucas 19 vers 41 en 42: En als Hij nabij kwam en de stad zag, weende Hij over haar, zeggende: Och of gij ook bekendet, ook nog in dezen uwen dag, hetgeen tot uwen vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uwe oogen.

Het was Zondagmorgen. Nog acht dagen en de groote lijdensweek zou voorbij zijn. De Zondag voor immer de dag zijn, tot aan het einde der wereld, waarop de blijmare zou weerklinken: De Heere is waarlijk opgestaan! Hij zou den dood verslinden tot overwinning; de gerechtigheid en het leven aan het licht brengen. Dood waar is uw prikkel, hel waar is uw overwinning! Als een Lam is Hij ter slachting geleid en als een schaap dat stemmeloos is voor dien die het scheert, alzoo zou Hij zijn mond niet opendoen. Zondagmorgen. . . . de Sabbath was voorbij.
Op Vrijdag was de Heere Jezus in Bethanië gekomen, gereisd over Jericho met den grooten feeststoet, die naar Jeruzalem trok. In Bethanië was Hem een feestelijke ontvangst bereid ten huize van het geliefde drietal, Maria, Martha en Lazarus, dien Hij uit de dooden had on^ewekt. We weten het, dat bij dien maaltijd Maria haar nardusflesch, die zij bewaard had voor den goddelijken Meester, dien gedenkwaardigen Vrijdagavond over Hem heeft uitgegoten. (Het vorige jaar mochten wij de lezers bij deze gebeurtenis uitvoerig bepalen.) Die zalving te Bethanië heeft aan Judas een stoot gegeven om door te zetten met het verraad van Jezus. Dan deelt Johannes mede, dat nog een ander gebeuren heeft bijgedragen om de maat der verharding vol te maken en het plan om Jezus te dooden vaste vormen ging aannemen.
Vele feestgangers zijn de laatste dagen in Jeruzalem aangekomen en hooren daar het aangrijpende nieuws van de opwekking van Lazarus. Zij behooren grootendeels tot de vijanden van Jezus. Zij gaan in grooten gétale naar Bethanië om zich te overtuigen van dit wonder en tevens om te zien of Jezus het werkelijk zal wagen naar Jeruzalem te komen. Het gevolg was, dat nog velen hunne vijandschap lieten varen en honger naar Jezus kregen. Zoo wordt de toestand in het overvolle Jeruzalem zeer critiek. Het sanhedrin wordt bevreesd en besluit tot doortastende maatregelen. Ook Lazarus moet worden gedood.
Het is Zondagmorgen. Onder de feestgangers in Jeruzalem wordt door menschen, die reeds van Bethanië gekomen zijn, bekend, dat Jezus dien dag naar Jeruzalem zou komen. De menigte komt in opwinding en trekt in grooten getale door Jeruzalem's poorten de stad uit op weg naar Bethanië. Het is een gemengde schare van discipelen en vijanden (vs. 7 en 39). Voor het meerendeel zijn het opgewonden Galileeërs, zoo als Mathëus ons meldt (21 : 10). Onderweg rukken ze palmtakken van de boomen, om die op den weg uit te spreiden en zoo Jezus als Koning te verwelkomen in de stad des grooten Konings. Het Hosannageroep galmde over de heuvelen. Twee discipelen hebben op Jezus bevel een ezelsveulen gehaald en Jezus zit daarop. Zoo werd vervuld hetgeen de profeten hadden voorzegd. De menigte spreidde hunne kleederen uit over den weg. Zij zongen: Gezegend is de Koning, die daar komt in den naam des Heeren! Vrede zij in den hemel en heerlijkheid in de hoogste plaatsen!
Maar, niet om Zijn heerlijkheid te openbaren, doch om zijn nederigheid ten toon te spreiden moest deze intocht dienen. Het gaat met Christus den Koning, van lijden tot heerlijkheid. Nu zagen de discipelen, óók Johannes, Hem op het ezelsveulen gezeten, het zal in de toekomst geschieden, dat Johannes Hem schouwt op het paard der overwinning. Zoo vormen deze intocht en de kruisiging, die over eenige dagen zal volgen, geen tegenstelling. Bij de vervulling van de profetie van het ezelsveulen staan wij thans niet stil. Wij moesten alleen hierop wijzen om het verband aan te wijzen waarin onze tekst voorkomt.
De Koning trekt inmiddels voort!
En als Hij nabij kwam en de stad zag, weende Hij over haar, zeggende: Och, of gij ook bekendet in dezen uwen dag hetgeen tot uwen vrede dient!
Zoo leert ons dan de Schrift dat Jezus, de Koning, weende bij zijn tocht naar Jeruzalem. Hier is een wonder! Hier is een ontzagwekkend feit! Kom, kniel met mij neder en aanbidt dezen Koning. De Vredevorst weent! Wij weenen ook,. . . . omdat Hij weent! Bedroefd? Ja, en toch óók verblijd!
Bij drie gelegenheden wordt ons vermeld, dat Jezus weende. Ge weet wel, bij het graf van Lazarus, toen Hij tevens zwaarlijk zuchtte in den geest. Hij aanschouwde de smart van Maria en Martha, en leefde met hen mee, want Jezus had hen lief. En liefde is lijden als de beminden smart hebben. Hij bepeinsde de bittere gevolgen der zonde in den dood. Zie hoe lief Hij hem had, zeiden de Joden. Ja, inderdaad, Jezus had Lazarus lief tot in den dood. Alzoo Hij de Zijnen heeft lief gehad, zoo heeft Hij hen liefgehad tot het einde; tot in den dood, ja, den dood des kruises! En Jezus weende. Dit vers van drie woorden schittert als een diamant van het zuiverste gehalte.
Hier is een volheid van heelende balsem, geperst in een enkelen druppel. Hier is veel in weinig. Hier is vreugdenolie in tranen bereid. Want, in den brief aan de Hebreën lezen we van Jezus tranen en zuchten, dat zij zijn van borgtochtelijken aard: Die in de dagen Zijns vleesches gebeden en smeekingen tot dengene, die Hem uit den dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd heeft en verhoord is uit de vreeze.
Hieruit leeren wij dus, dat Hij meermalen weende.
Dat zielesmart over den vloek der zonde en het toornig aangezicht Zijns Vaders zijn oogen vochtig maakte, zooals de dichter van Psalm 69 reeds zong: Mijne oogen zijn bezweken.
Dat Jezus lachte lezen we nimmer, wel, dat Hij zich verheugde in den geest.
Zoo hebben wij hier ook een voorbeeld van Jezus weenen, dat een machtige, een ontroerende sprake doet vernemen voor het doorboorde oor.
Mijn ziel wees stil! Aanschouw toch die tranen van den Welbeminde. Hij bezorgt hier vreugde aan den Vader en een tranenflesch voor het weenen uwer ziel.
Weende Hij bij het graf van Lazarus, dan mogen wij verstaan dat Hij een medelijdende Hoogepriester is, ook in huiselijke smart. Hij kan tranen droogen!
Er behoeft geen opstand te zijn in ons treuren, ook Jezus weende. Het waren stille tranen. Hij vraagt niet van zijn kinderen dat ze ontmenscht worden, ook al kan Hij geven dat de traan der ziel in zijn flesch is opgevangen, zoodat geen traan welt uit het oog. Hij is wonderlijk, zeer wonderlijk in al zijn doen.
Lezer, kent gij dezen Jezus als dengene, die tranen droogen kan omdat Hij heeft geweend in het vasten zijner ziel? Gij hebt mijn ziel gered, mijn tranen willen droogen! Ik doornatte mijne bedstede met mijne tranen! Als ik aan God gedacht, loosde ik niet dan klacht op klacht!
Maar niet mijn tranen, maar Jezus tranen werden het zielsrantsoen, zoodat wij mochten ervaren dat God een verbroken en verslagen hart niet veracht.
In het weenen van Jezus is er iets zeer aparts. Er is iets in zijn tranen waar wij niet bij kunnen. Zijn tranen zijn wonderbaar, gelijk Hij het Wonder is! Hij weende als Borg! Hij weende als Middelaar. Hij weende en leed smart zooals geen ander. Zijn bloed, Zijn tranen en Zijn lijden waren dierbaar in Gods oog.
Doch, ook in Jezus tranen is onderscheid op te merken in verband met de omstandigheden waarin Hij weent. Het mag namelijk aan onze opmerkzaamheid niet ontgaan, dat hier in onzen tekst voor weenen een ander woord wordt gebruikt in den grondtekst, dan in Johannes elf bij het weenen aan het graf van Lazarus. Hier wordt een woord gebruikt dat beteekent: luid snikken. Het was een snikkend weenen. Een weenen met ontzetting; met verbazing en verscheurdheid der ziel.
Elders wordt ons Jezus geteekend in heiligen toorn over Jeruzalem: Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt en steenigt die tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb ik u willen bijeen vergaderen gelijk eene hen hare kiekens bijeen vergadert, doch gijlieden hebt niet gewild. Uwe plaats worde u woest gelaten.
Hier aanschouwen we Sions Koning in de verscheurdheid der zielesmart. O, wie zal uitdrukken de pijn en benauwenis Zijner reine Middelaarsziel.
Hij leed een diepe inwendige snerpende pijn en drukte die uit door teekenen van wee en ellende en door woorden die vertolken de bitterheid van de verwonding zijner ziel. Van Hem mag zeker worden gezegd: Ik ben de man, die ellende gezien heeft, door de roede zijner verbolgenheid. Waterbeken vlieten van mijne oogen vanwege de breuk der dochter mijns volks. Ja, dit woord geldt meer van Jezus en is in dieper zin van kracht voor Immanuël dan voor den klaagprofeet Jeremia.
Jezus is hier de Koning der smarte. Hij is de vernederde Koning gelijk zijn zitten op het ezelsveulen in zinnebeeld vertoont. Hij is de smarte-Koning, omdat Hij de medelijdende Hoogepriester is. Hij is de Vorst der droefheid, terwijl Hij Jeruzalem nadert onder Hosanna-geroep. Hosanna in de hoogste hemelen.
Hij openbaart de teederheid Zijns harten temidden van Zijn rebelleerende onderdanen, die niet willen dat Hij Koning over hen zij. Zij hebben geen lust aan Zijne versmaadheid en t o c h . . . . Hij is arm geworden opdat de zijnen door zijne armoede zouden rijk worden. Door Zijn mededoogen is Hij juist geschikt om te regeeren een volk, dat Hij tot zuchten en geween bewerkt, opdat Hij hen met vroolijkheid zou vervullen. O, die weenende oogen. . . . wij staren door onze tranen heen op die oogen! die oogen, waarvan is beloofd: Mijn oog zal op u zijn, Ik zal raad geven!
Ach, dat Hij op de rots van menig hart sloeg met de roede, opdat er water uit vloeie. Zie Hem dan voortrijdend op het ezelsveulen temidden der menigte. Hij weende met jammerklachten. Hij kon, noch mocht, noch wilde zich bedwingen.
Toch zouden de omstandigheden er toe hebben kunnen noopen. Immers, wie weent luide met jammerklachten te midden eener nieuwsgierige en opgewonden menigte; te midden van smaders en verachters? Te midden ook van gejuich en eerbetoon? De stad Jeruzalem was in opschudding over Zijn komst.
De palmtakken werden gezwaaid. De discipelen riepen in het leven hunner ziel: vrede zij in den hemel en heerlijkheid in de hoogste plaatsen. Het was niet ongelijk aan de engelenzang in den kerstnacht.
Zie, daar staat de stoet stil. Het is ongeveer ter plaatse, waar David weende over Absalom, toen hij zijn vader naar de kroon stond. Hij wist, dat Hij de stad zou verlaten met het vloekhout op de schouders, om tot duren prijs den vrede van Jeruzalem te koopen, met prijsgeving van het aardsche Jeruzalem.
Jezus vastte in die dagen en we lezen bij Marcus, dat Hem hongerde en ziende een vijgeboom, die bladeren had, ging Hij om te zien of Hij ook iets op denzelven zou vinden. . . . maar Hij vond slechts bladeren en daarom sprak Hij: uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid. En de vijgeboom verdorde terstond! Heeft Hij hierdoor den toestand van Jeruzalem niet willen teekenen? En haar vloek?
In ieder geval op het tijdstip waarin wij ons hier bevinden ligt Jeruzalem vóór Hem en de heerlijkheid der stad beweegt Hem tot tranen. Heerlijke dingen had Hij door den Geest der profetie van haar doen getuigen. Maar noch Davids verovering van de Sionsburcht; noch Salomo's macht; noch tempel, noch altaren kunnen zijn smart stuiten. Hij beweent zullen kruisigen. . . . dat' geeD ste«n op den anderen haar verharding en ondergang. Hij weet dat zij Hem zal worden gelaten. . . . dat de ondergang komt, waar zij de maat hunner ongerechtigheid gaan vol maken aan Hem! En toch, in die tranen is de boetende smart gemengd over Sions zonde, die zich den ondergang had waardig gemaakt. Wij zien in zijn weenen den Borg, die Sions zonde op zich nam.
Ik ben tot een oordeel in de wereld gekomen. Jacobus maande: Huilt en treurt over de ellendigheden die over u komen. Lezer, kent gij tranen over de verharding uwer ziel, over den smaad den Allerhoogste aangedaan? Neen, uwe tranen kunnen uwe zonden niet afwasschen, maar zonder waarachtige boetvaardigheid, zonder erkenning uwer God-vergetenheid zult gij geen plaats des ontfermens vinden in de ure als benauwdheid u zal treffen en weedom over uwe ziel zal worden uitgegoten.
Hoe bang kan het den ontdekten zondaar worden als zijn tranen opdrogen, en hij meent dat God hem rechtvaardig der verharding zal prijsgeven. Geen traan en geen zucht zal losprijs kunnen zijn, daarom Iaat God ze opdrogen, opdat de zondaar alleen door vrij ontfermen zal zalig worden door dien weenenden Jezus, die bloed heeft gezweet.
En als Hij nabij kwam en de stad zag, weende Hij over haar.
Hier was een held, meer dan Caesar die weende toen hem het hoofd van Pompëus werd gebracht; of Scipio die weende bij den aanblik van Carthago, dat hij had verwoest. Maar Jeruzalem heeft zichzelf verwoest en wordt daarom door God verwoest. De zondaar verwoest zichzelf in zijn opstand tegen God. En dan bij Gods altaren. . . . onder het evangelie- Woord, met het teeken des Verbonds geteekend! Wee! Wee!
Hij weende over de goddeloosheid van Jeruzalem.
Over hare verharding en ongeloof. Over de rampen die over haar zouden komen; over het eeuwig weenen in de plaaats waar ook knersing der tanden is.
Want het oordeel zou vol majesteit haast wederkeeren tot gerechtigheid. Hij zag het Huis Zijns Vaders, dat zij tot een kuil der moordenaren hadden gemaakt.
Daar had Simeon met Hem in de armen gestaan voor Maria en geprofeteerd: Ook zal een zwaard door uws zelfs ziel gaan en de gedachten en overleggingen van vele harten zullen geopenbaard worden.
Wil Hij dan de vreugde zijner discipelen storen?
Volstrekt niet, maar Hij wil hen een vreugde verwerven die niet door droefheid zal worden weggenomen, wijl gegrond in de verdiensten aan het kruis. Daarom mogen wij hier opmerken de flesch, de tranenflesch des Vaders, die Zijn weenend Kind gadeslaat en mint.
Is soms in zijn smart vrees voor zichzelven? Neen!
De schaduw des lijdens doet Hem niet weenen over een vroegtijdigen dood. Hij vreest noch de schande noch den dood. Kom, zie dan Jezus aan den ingang Zijns lijdens. De God-mensch weent, klaagt en snikt.
Lees nu eens het Woord des Heeren: Hoe zou Ik u overgeven, o Ephraïm, u overleveren o Israël? Hoe zou Ik u maken als Adama, u stellen als Zeboim?
Hoort gij hemelen en neemt ter oore gij aarde! want de Heere spreekt, Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd, maar zij hebben tegen Mij overtreden.
Verwonder u niet over dit weenen en erger u niet aan Zijn kruis. Sommigen hebben zich eraaan gestooten en in de oude Christelijke Kerk waren er die dezen tekst weglieten. Doch juist dit weenen doet den Heere Jezus kennen als waarachtig mensch, den broederen in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde.
Hij weent, terwijl Hij weet, dat de weeklage over Jeruzalem, voor Jeruzalem geen winst zal brengen, maar haar oordeel verzwaren. Want, vergeet niet dat Gods, dat Jezus' ontfermen, door den onboetvaardige veracht, wederkeert in oordeel en jammer. Onder zuchten en tranen geeft Hij de stad aan het oordeel prijs. Hij moet zeggen: Uw Huis worde U woest gelaten.
Hier ligt een les voor de Kerk om uit de bediening van Jezus te leeren weenen over der wereld ondergang. . . . om straks na biddend vermaan. . . . te lachen in haar verderf. Gods Kerk staat niet onaandoenlijk tegenover der wereld zonde-schuld en verdwazing. Zij roemen niet op hun beter zijn. Wat hebben zij, dat zij niet ontvingen. Van nature waren zij gelijk de anderen. Alleen de borgtochtelijke tranen van den schuld- en vloekdragenden Borg zijn oorzaak, dat zij mogen zingen: Hij heeft mijn ziel gered: mijn tranen willen drogen. Zijn tranen zijn oorzaak, dat God eenmaal alle tranen van hunne oogen zal afwisschen.
Doch Jezus openbaart hier ook het hart Gods. Hij licht hier den sluier op die des Heeren Woord omhult: Zoo waarachtig als Ik leef spreekt de Heere, zoo Ik lust heb in den dood des goddeloozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddelooze zich bekeere en leve. Zeg daarom nimmer in koudheid des harten, God verdenkende, dat Hij lust zoude hebben in uwen ondergang: Dewijl wij in onze zonden versmachten, hoe zullen wij dan leven? Zie den weenenden Borg!
Jezus' tranen en weeklage toonen ons óók, hoe vreeselijk het vonnis zal wezen van dien mensch, die in onboetvaardigheid wegsterft en heengaat naar de oorden van den eeuwigen dood. Daarom bidden wij van Christus wege, alsof God door ons bade, laat u met God verzoenen. Wij zeggen het u weenende, dat gij vijanden zijt van het kruis van Christus. Nog weerklinkt de roepstem des grooten Herders! Zalig, wie de stem van den Zoon des menschen hoort. Die zal leven.
Jeruzalem zal als een veld worden geploegd. De schoone gebouwen worden verwoest; het Joodsche volk verworpen en het evangelie zal tot de heidenen komen. Ze zullen verbannen worden uit Zijne tegenwoordigheid, en van de heerlijkheid Zijner sterkte, Hier is een baken in zee, opdat uw levensschip niet zou stranden op de klip der onboetvaardigheid. De Heere is wel traag tot toorn, maar zal niet eeuwiglijk den toorn behouden. Wee, wee als Hij ontwaakt uit Zijne heilige woning.
Zie, kind des Heeren, zóó uw onbekeerde huisgenooten en die u omringen en die gij ontmoet. Doch wij hebben een goede boodschap voor den weenenden Sioniet. Wij hebben een blijde tijding voor den zondaar die in zijn smart versmacht, door de zonde gebroken in Gods-gemis treurend om zijn leed. Gods recht billijkend, dat degenen die zulke dingen doen des doods waardig zijn. Deze traften spreken ons van Zijn teeder Middelaarshart. O, hoe gaarne wil Hij zalig maken wat verloren zich weet.
Zie ook zijn smart in dit licht, dat zij niet tot Hem wilden komen opdat zij het leven zouden hebben door Hem. In die verwerping draagt Hij het oordeel Gods over degenen die de Vader Hem gaf, opdat Hij hen vrij zou koopen. Als Zijn ziel zich tot een schuldoffer zal gesteld hebben zoo zal Hij zaad zien. Hij weent als Borg over Zijn volk dat de Vader Hem gaf. Die tranen dragen bij tot den losprijs, dien Hij den Vader opleverde. Want waarlijk wij hadden Hem niet geacht. Bekeert u en gelooft het evangelie, zoo sprak zijn goddelijke mond en wij zonken weg in zelfveroordeeling. Hij moest boeten wat de Zijnen hadden misdaan. Zijn tranen zijn een deel van het offer. Ach, hebt gij nog nooit gebeefd voor Gods heilig recht?
Laat u Jezus weenen de snoodheid der zonde openbaren. Gij zegt: ik geloof dat er een eenig God is. Gij doet wel. Maar. . . . de duivelen gelooven het ook en zij sidderen. Gij siddert niet eens. Dan is de duivel u nog voor. Gij weent.... Dat deed Ezau ook en toch.... hij vond geen plaats des berouws. Ook Jeruzalem's dochters weenden. . . . en werden afgewezen met een: weent niet over mij, maar weent over uzelven en uwe kinderen.
Kent gij de droefheid naar God en den tranen-droogenden Jezus? Hoe wierd Hij u geopenbaard? Zij zullen komen met geween en met smeekingen zal Ik ze voeren. Verlaat de slechtigheid en leef. Deze en gene spreekt over droefheid, maar kent gij het komen tot God als Rechter, om Hem nederig te voet te vallen. . . . om zoo den weenenden Borg te leeren kennen als het heilig offerlam, dat de zonde op zich nam?
Maak uw weenen niet tot een kenmerk maar stel uzelven ten kenmerk of gij met Jezus vereenigd. God hebt ontmoet. Des zondaars komen en Gods voeren vallen samen in het werk van den Geest.
Niemand komt tot den Vader dan door den Zoon en niemand komt tot den Zoon tenzij de Vader hem trekke.
En als Hij nabij kwam en de stad zag, weende Hij over haar. . . (Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 februari 1934

Gereformeerd Weekblad | 6 Pagina's

Jezus weende.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 februari 1934

Gereformeerd Weekblad | 6 Pagina's