Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

1 Cor. 3 : 11-15. - III.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1 Cor. 3 : 11-15. - III.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gaan wij thans een reeks Schriftuurplaatsen na, die ons nader zullen inlichten omtrent het gericht.
Johannes de Dooper wijst Jezus met den vinger aan en getuigt dat het Koninkrijk Gods nabij is gekomen. Hij wijst op het oordeel, dat met dat rijk komt. Zoo drijft hij heen naar Christus. Hij veroordeelt scherp de zonde van zelfgenoegzaamheid, van steunen op vermeende vroomheid , wetsvervulling en wat dies meer zij; toont er het ijdele van aan en verwijst naar Christus, Die de zonden wegneemt.
Matth. 3 : 12. Wiens wan in zijne hand is, en hij zal zijnen dorschvloer doorzuiveren en zijne tarwe in zijne schuur samenbrengen en zal het kat met onuitblusschelijk vuur verbranden."
Jezus komt dus tot een oordeel in de wereld. Hij zal kaf en koren scheiden. Hij kwam tot Redder en Richter. Hij doorzuivert zijn dorschvloer. Allereerst in den kerkstaat van Israël. Wij spreken nu niet in den breede over zijn arbeid op den dorschvloer zelf, in het doorzuiveren der Kerk, maar wijzen er slechts op, dat het koren met het stroo verbonden en door kaf omhuld op den dorschvloer komt. Het dorschen maakt den band los tusschen graan en omhulsel. Onze ziel is gebonden aan het stroo der eigengerechtigheid en omhuld door het kaf der ijdelheid. Onze, van God vervreemde natuur moet worden geslagen en gezuiverd. Staf en wan zijn noodig op den dorschvloer en de adem van den wind als beeld des Geestes. Doch het gaat hier om de scheiding, door Christus tot stand gebracht, tuschen Zijn Kerk en de wereld, als kaf en koren. Zijn tarwe gaat nu naar de schuur en het kaf is bestemd voor het vuur. Zijne tarwe blijft het voorwerp zijner nooit rustende zorge. De tarwe heeft de voorkeur. Zij wordt ingezameld in de schuur des hemels.
Geen korrel zal Hij achterlaten noch verliezen. De toevergadering zal geschieden van ver uiteenliggende plaatsen. Er is tarwe die rijpt op de elanden van de stille Zuidzee en er is tarwe die geblakerd wordt door de Oostersche zon. Uit stulp en hut, verdrukten en veriatenen der wereld, die slechts zelden de zon aanschouwden. Daarbij zullen vele laatsten de eersten zijn en vele eersten de laatsten.
Samengebracht om nooit meer verstrooid te worden. De gemeente der eerstgeborenen, wier namen in de hemelen zijn opgeschreven.
Alle dwaling neemt een einde; alle misverstand houdt op.
In Zijne schuur. .. . den hemel. Zijn apotheek. . . . Zijn wegzetplaats! Als de tarwe kon spreken zou ze zeggen, het doel van ons leven is rijpen voor de graanschuur. Met het oog op dit einddoel diende ons nachtvorst en zonneschijn, regen en dauw, dorschvlegel en wan en zeef. En alles wat der tarwe ten goede komt werkt mede in het belang der graanschuur. Ons sterven is geen wanklank in de muziek des levens, maar overleiding tot het volle lofaccoord. Nu heeft de arbeid van den landman zijn belooning: zijn oogst is onder dak. In zijne schuur! Gelijk hij was op den dorschvloer is Hij eeuwig in de schuur des hemels. Ik ga heen om u plaats te bereiden! Vader, ik wil dat waar Ik ben ook mijn dienaar wezen zal. Dan breekt het eeuwige oogstfeest aan. Eeuwige blijdschap zal op hunne hoofden zijn. God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen. Het is toch duidelijk dat bij dat vergaderen in de schuur de gedachte niet geduld kan worden, als zou (om in het beeld te blijven) de tarwe in het eindgericht nog eens gewannen moeten worden. Dan was ze onzuiver in de schuur gebracht.... neen, neen, er valt niets meer te zuiveren of te wannen. De tarwe is volkomen gezuiverd. In den hemel zijn de geesten der volmaakt rechtvaardigen. Zoo verschijnen ze óók in het eindgericht.
Maar het kaf zal met onuitblusschelijk vuur worden verbrand.
De goddeloozen zijn als het kaf, dat de wind heen drijft.
Het moge kaf zijn met een korrel brandkoren erin. . . . het is kaf.
Het moge zelfs dolle tarwe zijn geweest. .. . het is voor het vuur.
Kaf is zonder eenig beginsel des levens. Gij zult ze wannen en de wind zal ze wegnemen en de stormwind zal ze verstrooien.
Hun deel zal zijn in den poel die brandt van vuur en sulfer, dit is de tweede dood.
Zoo zien wij dan dat vuur en schuur de eeuwige tegenstelling vormen.
Math. 7 : 77—ig. Alzoo iedere goede boom brengt goede vruchten voort, en een kwade boom brengt voort kwade vruchten. Een goede boom kan geen kwade vruchten voortbrengen, noch een kwade boom goede vruchten voortbrengen..
Iedere boom die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen."
Jezus had gewaarschuwd tegen de valsche profeten. Reeds in het oude Testament had God Israël gezegd de profeten te toetsen en wel door te zien, of ze den waren God predikten en of hun profetiën uitkwamen. Kent hen uit de vruchten. De vruchten zijn een onbedriegelijk kenteeken. Het is onmogelijk (zegt daarom onze catechismus) dat wie door een oprecht geloof Christus is ingeplant, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Het in Christus ingeplante leven leeft en draagt vrucht uit Jezus. Uwe vrucht is uit mij gevonden.
Dit principe zullen we later noodig hebben bij de handeling van i Cor. 3 : 14. Hier wijst nu. Jezus er alleen nog maar op, dat zoolang de profeet valsch is, de vrucht beslist slecht zal zijn. En het einde is tot verbranding. Het goddelijk gericht wacht den valschen profeet. Het oordeel Gods gaat dus uit van het levensbeginsel, de kwade boom! Of de kwade vruchten nog afzonderlijk in het gericht komen wordt ons hier niet gezegd, maar wel op andere plaatsen.
In Math. 12 : 33 wordt dezelfde gedachte uitgesproken in dezen vorm: Of maakt den boom goed en zijne vrucht goed, of maakt den boom kwaad en zijne vrucht kwaad; want uit de vrucht wordt de boom gekend.
Math. 12 : 36. Maar ik zeg u, dat elk ijdel woord hetwelk de menschen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve rekenschap zullen geven in den dag des oordeels.
In vers 35 was de algemeene regel uitgesproken, dat de goede mensch goede dingen voortbrengt uit den goeden schat zijns harten, en de booze mensch booze dingen voortbrengt uit den boozen schat.
Algemeen beginsel wordt gesteld tegenover algemeen beginsel van Gods Kerk en wereld.
Maar al is het, dat het oordeel Gods naar den aard van den boom wordt geveld, daarom is ook aard en getal der vruchten nog niet onverschillig. Ook de kwade vruchten van den kwaden boom komen in het oordeel, in den dag des gerichts, waarop God den aardbodem rechtvaardig zal richten. De Farizeërs hadden een vreeselijke Godslastering gesproken, doch niet slechts over zulke dingen, ook van elk woord zonder waarde, dat ongezegd had moeten, ja kunnen blijven, zullen ze rekenschap hebben te geven. Daar ligt in: dat zullen ze niet kunnen en dus in dien dag van oordeel veroordeeld worden.
Zoo leert ons deze Schriftuurplaats, dat in het oordeel over de wereld vonnis wordt gestreken omdat de boom kwaad is, doch dat ook in aanmerking komen woorden en daden die uit de verkeerde gezindheid voortvloeien. (Vgl. Grosheide.)
Over den rechtvaardige wordt hier verder niet gehandeld. Maar wel leeren wij, dat het grondoordeel gaat over de gezindheid en zoo zal ons nader blijken ook de vruchten van den goeden boom komen in aanmerking in het gericht. Maar van de zonde wordt uit den aard der zaak niet meer gerept, want die is vergeven. In dat gericht verschijnen zij als volmaakt rechtvaardigen; niet alleen in toerekening, doch in uitwerking. Zij blinken gelijk de zon.
Nu dragen Gods kinderen in dit leven tweeërlei vruchten, al naar gij let op den ouden of nieuwen mensch. Ik weet dat in mij, dat is in mijn vleesch geen goed woont, maar ook. . . . wat uit God geboren is zondigt niet en het kan niet zondigen, want zijn zaad blijft in hem. . . . Christus toch eischt hier niet zoodanig eene volkomenheid, aan welke volstrekt geen gebrek kleeft, maar alleen dien eenvoud en oprechtheid des gemoeds van welke de Farizeën, die Hij hier aanspreekt, ver verwijderd waren. Want gelijk de Schrift hen die geheel en al aan den satan overgegeven zijn, boos en kwaad noemt, zoo noemt zij oprechte dienaren Gods goed, niettegenstaande deze zuchten onder den last van de zwakheid huns vleesches en de veel soortige gebreken die hen omgeven. Gods vrije genade toch beweegt Hem om hen, wier streven het is goed te worden dien heerlijken naam te geven. (Calv.)
En hoor wat Calvijn zegt op vers. 36 :
Van elk ijdel woord.... Uit het mindere wordt hier besloten tot het meerdere. Want wanneer van elk onnut woord rekenschap geëischt zal worden, hoe zou God dan de openlijke lastering door de vingeren zien, en den gruwelijken moedwil dergenen die kwalijk van zijne heerlijkheid spreken? IJdel woord beteekent hier zooveel als nutteloos woord, dat geene stichting of vrucht met zich brengt.
Velen schijnt dit te streng toe, maar wanneer wij indachtig zijn, waartoe onze tong geschapen is, zoo zullen wij erkennen, dat het billijk is, dat diegenen schuldig gerekend worden, die hunne tong in den dienst van nuttelooze beuzelarijen gebruiken, ja die daardoor ontwijden. Ook is het geen geringe zonde den tijd, dien Paulus ons gebiedt zoo zorgvuldig mogelijk uit te koopen (Coll. 4 : 5) tot lichtvaardige dingen te misbruiken. Naardien nu niemand zoo spaarzaam in het spreken is, of zich zoo nauwgezet beheerscht, dat hij somtijds niet in ijdele woorden vervalt, hadden wij voorzeker allen wel reden om aan onze zaligheid te wanhopen, zoo de Heere naar het uiterste recht met ons wilde handelen. Maar naardien de hoop onzer zaligheid hierop rust, dat God niet met ons in het oordeel treden zal, en de zonden, kan iets aannemen, tenzij het hem die een onnoembaar tal van dooden verdiend hebben, in het graf der vergetelheid begraven zal, behoeven wij niet te twijfelen, of Hij zal ons ook de zonden van ijdel geklap vergeven, gelijk Hij de schuld van geheel ons leven uitdelgt. Want als de Schrift van het oordeel Gods spreekt, ontkent zij het feit der schuldvergiffenis daardoor geenszins. Intusschen geve niemand zich teveel toe, maar drage een ieder zorg, zijne tong in te toornen. Vooreerst moeten wij niet dan met eerbied en matigheid over de heilige verborgenheden Gods spreken. Ten tweede, ons van alle nutteloos gebabbel en onreine taal onthouden en nog veel meer van allen boosaardigen achterklap.
Kortom, wij moeten er naar staan, dat onze rede met zout besprengd zij. Coll. 416.
In de beschouwingen van Ds. Woelderink is, naar het ons voorkomt, gebrek aan dogmatische en geestelijke bezinning, waarop we nader hopen terug te komen. *)

*) Tegen de beschouwingen van Ds. W. in zijn artikelenreeks over B e l i j d e n i s d o en in de Waarheidsvriend rijzen tal van Dedenkingen. waarop wij nader hopen terug te komen. Ook in het slot dier artikelen wordt toch wel op bedenkelijke wijze de eene vorm van den dood gemaskeerd en de andere ontmaskerd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 maart 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

1 Cor. 3 : 11-15. - III.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 maart 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's