Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De N.S.B. en wij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De N.S.B. en wij.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie niet geheel onbewust leeft, maar met een oordeel des onderscheids de geschiedenis van den dag volgt, voor dien kan het niet twijfelachtig zijn, of wij niet verkeeren in eene periode, waarin diepgaande veranderingen in het leven der Westersche menschheid zich voltrekken. De buitengewone omstandigheden, waarin vrijwel alle volken verkeeren, de bange economische nooden, waaronder zij gebukt gaan, brengen sociale benauwdheden met zich, die op hare beurt de regeeringen dwingen tot maatregelen, waartoe zij in gewone tijden niet zouden komen, waaraan zij zelfs niet zouden denken. Het kenmerkende onder dit alles is het op den voorgrond treden van een staatssocialisme.
Het kostelijke goed der burgervrijheid in het algemeen, der vrije beweging op het gebied van bedrijfsleven, handel en verkeer in het bijzonder, gaat voor onze oogen steeds meer te loor. Het is geen wonder, dat met name ons volk, dat in zijn Calvinistischen oorsprong een waarborg vond voor zijne vrijheden, deze aanrandingen zijner vrijheden slechts noode ondergaat. Breede kringen zijn er, die daaraan maar zeer moeilijk kunnen wennen, zoodat eene steeds voortkankerende ontevredenheid revolutionaire gevoelens wakker roept bij menschen, die voorheen daaraan nooit anders dan met afkeer hebben kunnen denken. Dit juist is de oorzaak van de onbehagelijke gevoelens, die ons maatschappelijk leven als doortintelen en wekt het besef der onzekerheid en onvertrouwbaarheid in de groote massa dergenen, die immer behoord hebben tot de groep van menschen, die het gezag steeds hebben gesteund. Wij leven dus in zeer critieke omstandigheden.
Daarbij komen de voortdurend toenemende economische moeilijkheden. De groote welvaart, waaraan ons volk sinds jaar en dag zoo gewoon was, dat zij nauwlijks meer werd gewaardeerd, daalt in steeds sterker mate, brengt ons in paradoxale omstandigheden. Dezen weg van het paradoxale sloeg de regeering argeloos in, daar men aanvankelijk meende met een tijdelijk verschijnsel van doen te hebben en niet inzag in de diepe ondergronden van de processen, die zich in het leven voltrokken.
Wie waarschuwde, werd als conservatief ter zijde geduwd, als een man, die uit een voorbijgaande periode leefde en in het verlichte milieu niet meer mee kon. De stem der waarschuwing was als die des roependen in de woestijn. Het geld bleef immers toevloeien! Een oogenblik scheen er wel eene inzinking te komen, maar weldra werd deze gevolgd door nieuwe teekenen van voorspoed. En dus werden der weeldezucht de teugels gevierd. Het sociale levenspeil werd geregeld verhoogd. Nieuwe idealen prikkelden tot steeds voortschrijdende verfijning in het sociale streven op elk gebied.
Soms kreeg men den indruk, voornamelijk op onderwijsgebied, dat als de maatregelen niet duur waren, zij ook niet mooi konden zijn.
Zoo werden de staatsuitgaven tot in het voorheen ondenkbare opgevoerd. En nu zou dit op zichzelf nog minder beteekend hebben, indien ons volk door al deze luxe gebracht was op een hooger zedelijk peil, indien de volkskracht en de volksontwikkeling er waarlijk door verhoogd waren geworden, indien dus ons volk, om zoo te zeggen, waar voor zijn geld had gekregen. Maar noch het een, noch het ander bleek 't geval. Het verantwoordelijkheidsbesef in de massa werd verkracht, want de massa trok uit dit weeldevolle leven de conclusie, dat men zonder zorgen leven kon door ze alle af te schuiven op de gemeenschap. En deze gemeenschap werd geregeerd door den Staat, die hoe langer hoe meer wat tot nu toe en krachtens de natuur der dingen zelve tot de levenstaak der individuen behoorde, overnam eenerzijds, doch ook anderzijds in dat leven der individuen steeds dieper ingrijpen moest. Het gevolg van dit alles was tot in het oneindige stijgende staatsuitgaven. Het is dan ook mijne vaste overtuiging, dat er, indien er niet deze bijzondere moeilijkheden uit het Westersche cultuurleven gekomen waren, die wij tegenwoordig gewoon zijn als „crisis-moeilijkheden" aan te duiden, toch het oogenblik gekomen zou zijn, waarop de ervaring geleerd zou hebben, dat er in het historisch leven grenzen zijn, die niet straffeloos kunnen worden overschreden. Alleen maar, wie daarvoor waarschuwden, werden als verstarde conservatieven op zijde geschoven door de ziekelijke idealisten, wien het ,,Exelsior" op de lippen bestorven lag.
Zoo gleed ons volk langzaam in den afgrond der economische moeilijkheden, die steeds toenamen naarmate de welvaart daalde.
En zoo staat de regeering met het luxueuse apparaat, dat zij uit den bloeitijd heeft geërfd, staat zij voor de hooge eischen van eene eigenlijk verwende massa, voor een der moeilijkste vraagstukken, waarvoor ooit eene regeering staan kan. De dalende welvaart brengt de zorgen in kringen, waar men deze vroeger niet anders dan bij name kende. De inkomsten van het volk worden al minder, de verarming bedreigt duizenden, terwijl aan de andere zijde de maatregelen, die de regeering meent te moeten nemen, den druk op het leven geweldig verzwaren, de kosten van het levensonderhoud der massa verhoogen, zoodat bij verminderende inkomsten de uitgaven vermeerderen. Inderdaad, de toestanden onder ons volk verkrijgen op deze wijze een paradoxaal karakter, waarvan echter met zekerheid kan gezegd.worden, dat er ook in dezen wonderspreukigen ontwikkelingsgang een grens moet zijn, die niet straffeloos kan worden overschreden. En algemeen wordt het gevoeld, dat wij die grens snel naderen en daarmede een gebied van volkomen ontwrichting zullen betreden op schier elk terrein. Instinctmatig wordt dit gevoeld en dit gevoel openbaart zich in de steeds groeiende ende, voortkankerende ontevredenheid, die geboren wordt uit de donkere beseffen van reddeloosheid en radeloosheid, uit vreeze voor een nu nog omsluierde toekomst, waarvan men alleen kan vermoeden, dat zij weinig goeds in haar schoot draagt.
En het ergste onder dit alles is, dat het nu gaat blijken, hoe onder dat weeldevolle cultuurleven, dat achter ons ligt, de religieuse en zedelijke fundamenten ontbroken hebben, zonder welke een gezonde volksontwikkeling niet kan bestaan. Alle culturen, waaraan deze ontvallen, neigen tot den ondergang. Dit leert de geschiedenis van alle eeuwen. En onder alle sombere verschijnselen, die onze tijd te aanschouwen geeft, is er niet één aan te wijzen, die bedenkelijker symptomen vormt dan juist de godsdienstig-zedelijke verwording dezer moderne menschheid. Het godsdienst-zedelijk peil is diep gedaald. Wij zijn aangekomen bij de tegenpool der middeleeuwen. De eenzijdige geestelijke oriënteering der middeleeuwsche menschheid verkeerde in haar eenzijdig, absoluut ongeestelijk matererialistisch tegendeel. Het noodzakelijk gevolg, dat alle eenzijdigheid met zich brengt, is de wrake der werkelijkheid.
Voor de middeleeuwsche cultuur kwam deze in de Reformatie met de Renaissance als de schaduw, die haar op den voet volgde. Voor het kerkelijk leven heeft dit de opsplijting van de eenheid der Kerk gebracht. En voor het overige heeft de Renaissance de eens overwonnen classieke wereldbeschouwingen uit het graf der eeuwen opgeroepen en den bodem bereid, waaruit de nieuwe wijsbegeerte en met deze ten laatste de nieuwe wetenschap en de materialistische mentaliteit werden geboren, die nu het Westen overheerscht om het van de Scylla der middeleeuwen te drijven naar de Charybdis van het moderne leven. De daling van het godsdienstig- zedelijk levenspeil is zoo diep doorgegaan, dat de bron van zedelijke krachten, waarmede het volk zich door zijne moeilijkheden anders zou kunnen heenwerken, is opgedroogd. Het is toch voor ieder duidelijk, dat het geheel anders met ons volk er voor zon staan, indien er in ons volk een genoegzaam sterke kern leefde, die geestelijk gegroeid was uit den bodem, zeg van het Calvinisme, door den levensband van het waarachtig geloof in eenheid gedragen werd, indien er iets was, dat machtig was om een Cromwellisme onder ons te voorschijn te brengen en dus de massa werd bewogen door idealen, die gegrond zijn in de zekerheid en de kracht der verkiezende genade Gods.
Van dit alles echter is er niets te zien. Er ontbreekt geestelijke eenheid, omdat onder onze kerkvormen het diepe geestelijke leven ontbreekt. Het gebrek aan waarachtig geestelijk leven komt nergens meer in uit dan in de oneindige verdeeldheid. De splijtzwam van het ziekelijk eenzijdige scheidingsbeginsel voert tot een teugelloos individualisme, dat voor geen socialen samenhang, dus voor geen wezenlijk kerkelijk leven meer ruimte laat. Het Gereformeerde volk vergaat eenerzijds in zijne oppervlakkigheid in dood formalisme, anderzijds verconventikelt het | n zijn onvervulde zielsbehoeften. Daarom gaat er van het kerkelijk leven geen kracht meer uit, omdat het wezenlijk verging onder een paar eeuwen van verwording, van dezelfde verwording, die met de moderne wijsbegeerte ons gebracht werd, waarop ik zoo even wees. Dat er geen oplossing is gevonden voor het kerkelijk vraagstuk, dat men die zelfs niet heeft gewild, heeft de Kerk met machteloosheid geslagen en brengt haar te eeniger tijd, misschien spoediger dan wij denken, tot den ondergang. De kerkelijke heeren mogen het miskennen, zich nog in zelfgenoegzaamheid troosten, omdat zij het gevaar nog niet zien, doch hiervan kunnen zij zeker zijn: Ook de Kerk krijgt het lot, dat zij verdient. Aan Gods recht ontkomt zij niet, al wordt dit gewoonlijk, zooals de Schrift ons leert, van wege Gods lankmoedigheid, meestal niet zoo snel voltrokken. Doch het staat ook vast, dat daar zij weigeren blijft zich te bekeeren, het oordeel zeker komen zal.
Welnu, de kracht van ons kerkelijk leven is nauwlijks meer te speuren. Het vertoont het beeld van een hopelooze verdeeldheid.
Het getal der kerkformaties wast met den dag. Men moet een specialist zijn om het doornig pad door dit gebied te kennen. Zoo las ik zoo juist weer, dat in Utrecht onder leiding van een mijnheer Rustige weer een nieuwe kerkformatie gebaard wordt, waarvan het bijzondere „gereformeerde" mij niet bekend is, doch waarvan slechts gezegd kan worden, dat het stoelt op den wortel van het beginsel der scheiding. Dit alleen blijkt, dat wij weinig meer gelijken op hetgeen voorheen de Calvinisten waren en dat er daarom ook geen schijn van kans is op hetgeen zij voorheen hebben vermocht.
Slechts dit blijkt, dat het samenbindend beginsel zoek is, omdat het ware leven in de gehoorzaamheid aan Gods Woord en de beginselen onzer Confessie niet meer wordt gevonden onder het luide geroep om allerlei vroomheid, die ondanks haren schijn, wezenlijk revolutie is. Het samenbindend levensbeginsel is zoek. En dit is volstrekt noodig om in het volksleven een macht van beteekenis te zijn. Een cement des geloofs behoeven wij. Dat was er in de dagen der oude republiek en dit ontbreekt ons nu.
De sociale samenleving is verzwakt, dank zij den materialistischen geest, die het felste egoïsme tot de hoogste krachtsopenbaring bracht in den klassenstrijd, die in den diepsten grond antisociaal van karakter is, doch een massa-leger opriep, dat niet vroeg naar mogelijkheden, doch uitsluitend naar den eisch der begeerte.
Die leer speculeerde op de slechtste karaktertrekken in het menschenhart en door dit streven zijn de volken der ontwrichting nabij.
Daartegenover nu doet zich de behoefte aan socialen samenhang opnieuw gevoelen in een tijd als deze, die op het punt staat te verstikken in de materialistische poel. En omdat het eeuwigheidslicht gedoofd werd, bleef niet anders over dan de greep naar willekeurig gekozen eenheidsmomenten, die een surrogaat zijn van de hoogere krachtsbron, waaruit de voorgeslachten leefden. Zoo zagen wij overal, in Italië, en Duitschland voornamelijk, bewegingen opkomen, die een dam trachtten op te werpen tegen de ontbinding, die het bestaan der volkeren bedreigt. Geen wonder, dat ook ten onzent de eerstelingen daarvan te speuren zijn. Immers, wat deint in de zee der groote volken, deint na in de kleinen. Zij worden meegezogen huns ondanks.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 maart 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De N.S.B. en wij.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 maart 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's