Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De N.S.B. en wij. - IV.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De N.S.B. en wij. - IV.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De N.S.B. is inderdaad door schoone idealen bezield, want zij biedt ons in haar program een fijne ruiker van uitgezochte volksdeugden, die zij schreef in haar banier. Juist is, dat een volksleven niet gezond kan zijn, indien het niet door een zedelijken . grondslag gedragen wordt. ,,Wilskracht, fierheid, plichtsgevoel, geloof in eigen kracht en bestaansrecht, nationale zin, solidariteitsgevoel, gezindheid tot samenwerking, offervaardigheid", en dergelijke behoeft elk volk in eiken tijd, indien het een gezond nationaal leven zal kennen. En indien men deze deugden vooral in dezen tijd aan ons volk bijbrengen kan, dan zou dit voor overwinning der crisis-moeilijkheden zeker van beteekenis zijn. Maar daarop komt het nu juist aan! De volken en ook ons volk zijn zedelijk beschouwd, zooals zij zijn, door een proces van eeuwen. Zij zijn geworden, geboren in den grooten levensstrijd. Zij dragen allen het teeken van hun verleden aan het voorhoofd.
En de historische ervaring leert, dat zich in dit wordingsproces allerlei factoren gelden doen. Niet slechts gunstige, die gezondheid baren, maar ook schadelijke, die decadentie brengen.
Neem ons eigen volk, welks geschiedenis en levensontwikkeling ons het best bekend is. Het is geboren uit den grooten reformatorischen worstelstrijd, onderging diepgaande invloed van het Calvinisme met zijn strenge zedelijke opvattingen, geworteld in diep religieuse beleving. Het werd daarom ook evenals alle volken, die onder Calvinistische beademing zich ontplooiden, een democratisch volk. Democratisch niet in den slechten, oppervlakkigen zin van demagogische democratie, die door valsche leuzen en ijdele voorspiegelingen trekt, maar in den zedelijken zin, die zijn wortel vond in eene presbyteriale kerkregeering, die destijds de beste, de degelijkste mannen in de leiding bracht. Onze oorspronkelijke democratie was er eene, die een aristocratische tint had. Het volk en de oude republiek schreven art. 36 onzer Confessie als eerste grondartikel in hun politiek program.
Dat was de uitdrukking van den zedelijken ondergrond, die het politieke leven droeg. En daarmede bezat ons volk een religieus-ethische levensnorm. In algemeenen zin erkende het Gods souvereiniteit en de gehoorzaamheid aan Gods Woord. Zijn levensidealen werden in het algemeen daaraan getoetst, al wil ik daarmede niet zeggen, dat onze Regenten deze steeds even helder voor oogen hielden. De groote massa echter voelde het, hoorde er ook naar, zoodat als er een conflict rees tusschen regenten en de massa, het maar al te vaak voorkwam, dat dienaren des Woords, die het vertrouwen van het volk hadden, een heilzamen invloed oefenden op de schare door haar voor te houden de roeping Gods, de eischen des Woords. Ik zeg met name, dienaren des Woords, die het vertrouwen genoten, want er waren er ook toen wel, die dit niet verdienden, omdat zij oogendienaren der overheid waren, karakterloozen, voor wie het volk geen achting had. Doch de algemeene levenstoon was religieus-ethisch getypeerd.
Maar het leven staat niet stil. Ook ons volksleven niet. En omdat het leven is, wordt het, is het aan verandering onderworpen, ondergaat het invloeden van onderscheidenen aard. En het Nederlandsche volk is onder een complex van geestelijke invloeden innerlijk gewijzigd. Het verloor het diep religeus-ethisch karakter, dat het oorspronkelijk kenmerkte. Allerlei wijsgeerige stroomingen braken zich baan. De revolutie van 1795 was al vooraf gegaan door een revolutionaire crisis, die diep doorwerkte in het geestelijk leven des volks. Het rationalisme van Descartes, het intellectualistisch mysticisme van Spinoza, in bond met eene verwaterende theologie, had de kerk en daarmede ons volk ontzenuwd. En toen de revolutie voorbij was gegaan als een storm en er een soort restauratie zou plaats grijpen, bracht deze ons toch niet dat diepe geestelijke leven der Vaderen terug. Het bracht ons zekere democratische vormen over uit het verleden, maar ontzield, ontdaan van hun oorspronkelijk geestelijk wezen. En deze vormen werden gedragen niet meer door den ouden Calvinistischen geest, maar door een liberalistisch ongeestelijk streven, dat ons kerkelijk en ons politieke leven, onze volksopvoeding en onze volksze-- den aantastte. Zeker, daar is aan ons volk de belofte Gods vervuld: „Ik zal in uw midden doen overblijven een arm en ellendig volk, dat op mijn Naam zal hopen" en dat volk heeft als factor in ons volksleven gewerkt, maar ten slotte is het toch niet meer dan een overblijfsel. Bovendien leerde de ervaring, dat als het nog tot invloed weder gebracht werd, het zeer spoedig weer tot inzinking kwam. Maar een groote, domineerende kracht is het door zijn religieus- ethischen geest niet meer, althans tot nu toe niet meer geworden. De democratische vormen van het volksleven heeft het niet meer kunnen inspireeren. Het werd overweldigd door het liberalisme eerst, door allerlei radicalisme later. En omdat er in ons volksleven niet meer het bindend cement wordt gevonden, dat ons volk als zoodanig tot eene sociale eenheid maken kan, daarom dreigt het uiteen te vallen, valt het politiek uiteen in een massa van onsamenhangende partijtjes en groepjes, die toch het symptoom zijn van ongenoegzamen socialen samenhang, hoewel die absoluut noodig is voor gezond volksbestaan.
Kan nu iemand meenen, dat men deze gevaren kan overwinnen door de procalamatie van een aantal schoone deugden? Er is in het vele, dat de N.S.B. zegt te willen brengen, ongetwijfeld wat wij behoeven: „Een krachtig staatsbestuur, zelfrespect van de natie, tucht, orde, solidariteit van alle bevolkingsklassen, het voorgaan van het algemeen belang boven het groepsbelang en van het groepsbelang boven het persoonlijk belang", het zijn alle zeer begeerlijke idealen, die in veler gemoed, vooral in dat van de jongelingschap, lichtelijk geestdrift doen ontvlammen. Maar indien er nu geen bodem voor dit schoons is, indien nu, om dan de woorden van het N.S.B. program te beziT gen, ontbreekt „de grondslag" waarop eene „hernieuwde natie opbloeien" kan, welk reëel resultaat zullen wij dan verkrijgen uit zulk eene proclamatie van sociale deugden? Onze bezwaren zijn juist deze, dat zij ontbreken. En die bezwaren hebben de Gereformeerde mannen van beteekenis bijkans honderd jaren lang ingebracht tegen den geest dezer eeuw. Denk slechts aan Groen van Prinsterer en Da Costa. De Gereformeerden hebben deze deugden niet alleen geproclameerd, maar getuigd voor den geestelijken ondergrond, waarop zij alleen bloeien kunnen.
Zij hebben er voor geworsteld, geleden en gestreden en ja, soms schenen zij iets te bereiken, maar meer dan schijn was het niet. Het ideaal week als het spooksel, wanneer men het meent te grijpen. In dat Gereformeerde overblijfsel leeft nog de geestelijke wortel van der Vaderen leven, zoodat het nog het historisch nationale in zich draagt. En kunnen nu de leiders der N.S.B. meenen, dat zij alleen door de proclamatie van een deugden- reeks, hoe begeerlijk op zichzelve, tot stand kunnen brengen, .wat alleen de vrucht kan zijn van een religeus-ethisch geestelijk leven in het volk? Indien zij dit meenen, dan geloof ik niet gedoodverfd te zullen worden als een profeet, die brood eet, wanneer ik profeteer, dat zij zich vergissen en dat zij teleurgesteld zullen uitkomen. Inderdaad, ik zie niet voorbij, dat zij zeggen, dat al deze schoone idealen niet bereikbaar zijn „op de grondslagen van een ondermijnd, verdeeld en onderling vechtend volk". Maar zij verzuimen de middelen aan te geven, die tot wegneming dezer euvelen voeren kunnen. Het program gaat aan de diepe sociologische vragen voorbij, noemt deze zelfs niet, wijst er niet op. En toch is er niets meer zeker dan dat heel die volksverwording haren oorsprong heeft in een geestelijke bron, waaruit juist niet die levensbeginselen vloeien, die absoluut onmisbaar zijn voor een krachtig en gezond volks- en staatsleven. Zonder dat in het volksbewustzijn weer besef van eerbied voor het gezag leeft, kan er geene van deze door de N.S.B. opgesomde deugden leven.
En eerbied voor het gezag kan alleen wortelen in eerbied voor Gods gezag, van Wien alleen alle macht is. Ik weet natuurlijk wel, dat zulks ontkend wordt, dat de moderne sociaal philosophie daarover anders denkt, maar de N.S.B. zal verstandig doen naar de historische ervaring te zien om daaraan de mogelijkheid van gegrond gezag te toetsen. De werkelijke ervaringsgegevens leeren, dat er nimmer een gezond functioneerend politiek gezag heeft bestaan op een anderen socialen grondslag. En als de N.S.B. nationaal wil zijn, werkelijk nationaal, dan moet zij beginnen met den grondslag der Christelijke levens- en wereldbeschouwing te aanvaarden. Zonder dezen grondslag hangt zij in de lucht, omdat al de door haar opgesomde deugden in de lucht hangen, wanneer zij niet gedragen worden door den religieusen imperatief van God, die gebiedt, die den plicht ons oplegt en het offer vraagt.
En in stede van daarop te wijzen, komt zij met, ja, het spijt mij, dat ik het moet zeggen, met de koeien met gouden hoornen, gehaald uit de sociaal-democratische kudde. Zij wil, zoo staat er „daardoor aan ieder lid van de natie de mogelijkheid bieden, niet alleen tot een menschwaardig bestaan, maar tot een bestaan, waarin alle geestelijke en lichamelijke behoeften, zooveel mogelijk op harmonische wijze bevredigd worden". Deze begeerte is niet nieuw.
De eeuwen door hebben de menschen zulks begeerd. Alleen maar, zij wisten nimmer precies wat zij daarmede begeerden. „De mogelijkheid tot een menschwaardig bestaan". Ik zou mij niet gaarne wagen aan de poging om te zeggen wat daaronder moet worden verstaan! In aller menschenleven is veel, dat niet „menschwaardig" is, ook al hebben wij de mogelijkheid dit onmenschwaardige weg te doen. Ik veronderstel, dat de N.S.B. door dit „menschwaardig bestaan" doelt op het dagelijksch economisch leven der menschen, maar ik vrees, dat zij niet eerst nagedacht heeft over de grenzen van het menschwaardige. Is het menschwaardig om alle avonden in de bioscope te zitten of in het café? Is het menschwaardig om niet meer dan acht uren te werken en heeft de man, die zwoegt diep in de mijn om het zwarte goud te delven voor de moderne grootindustrie, een leven menschwaardiger dan die ander, die gebogen over de foliant, worstelt om klaarheid? Ik zou deze vragen niet bevredigend kunnen beantwoorden.
Het meeste onzer dagen is moeite en verdriet. Het leed woelt in de paleizen der rijken, zoowel als in de hut der armen. Is dan het leven onder het levensleed en onder den vloek, die de zonde nalaat, menschwaardig? Het leven wordt eerst menschwaardig, als het verschijnt in hooger, in eeuwig licht, omdat het dan gedragen wordt door zedelijke roeping, door plicht en door verantwoordelijkheid. Onder dat licht heeft de man in de mijn en de man achter de foliant een menschwaardig bestaan, want beide dienen zij onder Gods roeping. Van dat eeuwige licht nu blijkt in het program der N.S.B. niets. Dus blijft dat harmonisch menschwaardig leven onmenschwaardig, onharmonisch en is deze belofte ledig en ijdel, wijl grondeloos.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 april 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De N.S.B. en wij. - IV.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 april 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's