Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De N.S.B. en wij. - IX.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De N.S.B. en wij. - IX.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De door de revolutie in het sociale leven der volken van West- Europa aangebrachte ontwikkeling heeft dus groote nadeelen veroorzaakt, die zich openbaarden in eene algeheele verwarring, in eene wetteloosheid, die een onbeperkten concurrentie-strijd deed opkomen. De door de voorgaande eeuwen voortgebrachte organisaties van het maatschappelijk leven, met name die van het bedrijfswezen, werden plotseling geheel opgeruimd. Nu lag het wel voor de hand, dat er een en ander was, dat in het kader des tijds niet meer paste en dat dus hervorming behoefde, maar hervorming is nog heel iets anders dan vernietiging.
En de revolutie vernietigde zonder meer al wat met hare leuze van vrijheid, gelijkheid en broederschap niet vereenigbaar scheen.
Het gevolg is dan ook geweest, dat wij de eeuw der geweldige industrialisatie, dus de eeuw, waarin de arbeid en het bedrijfswezen niet slechts een groote vlucht namen, maar diepgaande veranderingen ondergingen, zoodat nieuwe, voorheen geheel onbekende vormen van bedrijf geboren werden, dat wij die eeuw zijn ingetreden feitelijk zonder eenige bedrijfsorganisatie. Het stond alles in 't teeken eener onbeperkte - concurrentie, eener schijnbare vrijheid, die echter wezenlijk losbandigheid werd. Voeg daarbij de opkomst van het Marxisme met zijn klassen- strijd en daartegenover de opkomst der groote industrieele verbanden en het behoeft geen betoog, dat het maatschappelijk leven een toonbeeld van verwarring werd. En deze verwarring werd een gevaar voor heel het bedrijfswezen, ja voor heel de samenleving.
Dat er dus eene behoefte aan eene gezonde organisatie, zoowel van het bedrijfswezen als van ons maatschappelijk samenstel, gevoeld werd, spreekt van zelf. En dien ten gevolge kwam er in schier alle Westersche landen een beweging op, die naar eene reformeering streefde. Ten onzent heeft met name Dr. Kuyper daarop voor vele jaren reeds gewezen, den eisch gesteld van een wetboek van den arbeid, gelijk hij ook op het gebied der sociale wetgeving naar zijn beste vermogen medewerkte en het streven naar organisatie bevorderde op elk terrein. Ik kan natuurlijk de vraag daarlaten of ook in dit opzicht niet een en ander valt aan te merken, volmaakt is het zeker alles niet geweest. Men kan dien eisch trouwens gemakkelijker stellen dan vervullen. Maar het streven naar organisatie was er sinds lang en ook met name van Christelijke zijde is daaraan medegewerkt niet alleen, maar ook initiatief genomen.
Nu is de toestand, waarin wij sociaal en economisch verkeeren, zoo geworden, dat de drang naar alzijdige organisatie sterker werd en zelfs de wetgeving er den invloed van onderging. Er zijn toch in de laatste jaren wetten in behandeling geweest, die uitwezen, dat de regeering voor dit nijpende vraagstuk aandacht had. Maar uit den aard der zaak bleef zij zich daarbij bewust van hare taak in onderscheiding van wat het maatschappelijk leven is. Zij volgde den regel, dat het maatschappelijk leven zelf, "krachtens de daarin zich openbarende behoeften, moest voorgaan en dat dan de overheid steunend en sterkend zich in dat wordingsproces kon en moest en dus ook mocht doen gelden door hetgeen geboren werd in zijn groei te bevorderen, des noods door dwingende wetgeving. Deze methode was zeker eene wijze en verstandige, daar er alzoo van storend ingrijpen en van een bederf het minst sprake was.
Maar dit proces schijnt de N.S.B. wat te langzaam te gaan, althans in haar program wordt (blz. 27) zonder meer gedecreteerd: „De toekomstige Staat zal de corporatieve zijn". Wat blijkt daaruit nu dan alleen, dat de staatsidee van de N.S.B. principieel verschilt van den Staat, zooals deze in den loop der geschiedenis onder den invloed der Christelijke religie is geworden. Wij hebben in dezen N.S.B. Staat van doen niet met eene vrucht van rijkere cultureele ontwikkeling, maar feitelijk met een terugkeer tot door het Christendom overwonnen cultuurtoestanden, want deze N.S. B.-Staat is de zoogenaamde „totaal-staat", d.w.z. dat het een staatsvorm is, die het geheele menschelijke leven overheerschen wil. Het gansche maatschappelijke leven wordt in dezen Staat geabsorbeerd. Voor een maatschappelijk levensgebied wordt er in dezen Staat geenerlei ruimte meer gelaten. Daarmede is het natuurlijk met de burgervrijheid, zooals die met name in landen (die onder Calvinistischen invloed tot ontwikkeling zijn gebracht) in beginsel en voorgoed afgedaan.
In landen, waar zulk een totaalstaat nu is ingevoerd, blijft er dan ook van de burgerlijke vrijheden des volks niets of zoo goed als niets meer over. Denk alleen maar aan onze Ooster-buren, die voortdurend, zooals men dat noemt, „gelijk geschakeld" worden. Onder dezen vriendelijken term wordt ons eigenlijk gezegd, dat alle vrije levensuiting aan banden wordt gelegd, onder volstrekte staatscontrole gebracht. De pers wordt gemuilband, want de bladen mogen slechts schrijven wat het staatsgezag goed vindt. Onderscheidene bladen zijn dien ten gevolge dan ook eenvoudig opgeheven, daar de Staat hunne uitgave heeft verboden. Het kerkelijke leven wordt eveneens aan banden gelegd, daar het beschouwd wordt als een hinderpaal op den weg -van en naar den totaal-staat. Ook het geestelijk religieuse leven moet worden „gelijk geschakeld", moet dus dienen tot de formatie van zulk een staat. Daarmede is de religie en de Kerk in volkomen afhankelijkheid gebracht van het staatsgezag. Zij werd met de Kerk vernederd tot de slavin der staatsmacht. Het moet alles dus door staatsgeweld tot eene eenvormigheid worden gebracht, daar het zonder deze een sta-in-den-weg zou worden op het pad naar de volkomenheid van den totaal-staat. Dat er door dit streven aan de Duitsche Christenheid een groot en gewelddadig onrecht wordt aangedaan, ligt voor de hand. Op deze wijze gaat Duitschland met zijn totaal-staat terug naar een heidenschen cultuurstaat, zooals deze eenmaal in het Romeinsche rijk tot zijn volkomene ontplooiing was gekomen en door het Kruis werd overwonnen.
Er is dan ook in dezen totaalstaat niet anders te zien dan een terugkeer tot voor-Christelijke toestanden. En het behoeft geen betoog welke groote gevaren daaruit dreigen voor de vrije ontwikkeling van het godsdienstig-zedelijk leven en dus vooral ook voor de Kerken. Deze totaal-staat is dus allerminst een vooruitgang, maar veeleer een terugval in het heidendom. Alle oude, voor-Christelijke beschaving heeft zich onderscheiden, als het tot een staatswezen opkwam, door een totaalstaat. De oude culturen kenden aan geene uit het volksleven opkomende bewegingen vrijheid toe in den zin, dien wij aan het woord „vrijheid" hechten, namelijk als bevoegdheid tot zelfstandige onafhankelijke organisatie in het maatschappelijk leven. Daarom hebben de oude Grieksche stadstaten, de „polis", niet kunnen toestaan, dat iemand andere goden geloofde dan die de stad geloofde en heeft deze totaal-staat, zooals die in de oude Grieksche steden bestond, aan Socrates het leven gekost. Hij moest den gifbeker drinken, omdat hij niet de goden geloofde, die de stad geloofde. En zoo was 't in het groote, de toenmalig bekende wereld omvattende, Romeinsche rijk precies zoo. Het gevolg is dan ook geweest, dat toen de Kerk van Christus in het Romeinsche Rijk verscheen als zelfstandige grootheid, tegenover en naast den Staat optredend in het maatschappelijk leven, daaruit met noodwendigheid de bloedige vervolgingen zijn opgekomen.
De antieke totaal-staat kon zulks niet dulden, waande zijn bestaan bedreigd door de verschijning der Kerk, die immers leerde, dat men Gode meer gehoorzamen moest dan de menschen, meer gehoorzamen ook dan den Keizer en alle machthebbers dezer eeuw. En diezelfde staatsidee, die na Constantijn de Groote in de middeleeuwsche staten, maar nu met de Christelijke religie als religie van staat en dus met de Kerk als dienares of meesteres onder of boven zich, tot triumph kwam, zien wij ook telkens in den loop der historie, inzonderheid in de dagen der Reformatie, als de drijver tot de bloedigste vervolgingen. De inquisitie was het orgaan, waarvan de Kerk en de Staat zich bedienden. Van de Kerk heette het destijds „non sitit sanguinem", zij dorst niet naar bloed, en daarom gaf zij dan ook de slachtoffers der inquisitie over in de handen der staatsmacht, die het beulswerk dan wel opknapte voor de Kerk. Doch dit heele proces is in den diepsten grond het vruchtgevolg van een staat, die wezenlijk ook totaal-staat was. De meening heerschte destijds, dat de Staat niet bestaan kon, wanneer er onderscheidenheid in geestelijk, met name in religieus leven onder het volk bestond. Het volk mocht slechts leven in het ééne, door den Staat geijkte model. En dat model lag uitgedrukt in de heerschende Kerk.
Met dit oude patroon heeft de nieuwe tijd volkomen gebroken.
Van de dagen der Reformatie af hebben vooral de Gereformeerde, onder de leer van Calvijn tot bloei gekomen, volken een geheel anderen staat gehad. Ook in de dagen onzer oude Republiek, onder de suprematie van artikel 36 der Ned. Geloofsbelijdenis was er van geen totaal-staat sprake. De Vaderen hebben wel den staat aan de „wet Christi" onderworpen, van hem dus geëischt gehoorzaamheid aan de ordinantiën van Christus, die van den Vader, die Hem alle ding onderworpen heeft, ontving te zitten aan des Vaders rechterhand.
Daarom toch is Christus ten hemel gevaren, „opdat Hij zichzelven daar bewijze als het Hoofd zijner Christelijke Kerk, door hetwelk de Vader alle ding regeert." De overheid was dus in de volbrenging harer taak aan Gods Woord en Wet gebonden, maar dat Woord leerde ook, dat Kerk en Staat twee onderscheidene grootheden waren, elk met een eigen functie, met een eigen roeping en taak. Daarom hebben de Vaderen ook in de dagen, toen art. 36 der Confessie voor de practijk leidende idee was, nooit aan een totaalstaat gedacht, evenmin als zij een kerk nastreefden, die over den staat heerschen zou.
Daarom is deze staatsidee, die thans in Duitschland, misschien nog meer dan in Italië, de aandacht trekt, niet iets nieuws, maar veeleer iets heel ouds, een terugkeer tot het heidendom. Trouwens dit past volkomen op de dwaasheid van de ras-vergoding en de daarmede gepaard gaande herleving van oud-Germaansche ideeën uit de mythologische tijden. En wanneer nu de N.S.B. ons den corporatieven staat in het uitzicht stelt, die zal worden afgekondigd, zoodra zij de macht heeft, dan is het van groot belang wel te begrijpen, dat daarin het beginsel van den totaal-staat de drijvende kracht is.
Welnu, daartegen moet met nadruk gewaarschuwd worden. Dit streven, dat ons heele maatschappelijke leven „verstatelijkt", is de principieele antithese van de burgerlijke vrijheid niet alleen, maar ook van de godsdienstige vrijheden des volks. De corporatieve staat kan niet bestaan met de erkenning eener individueele vrijheid in belijden. Zooals de gansche maatschappij door dezen corporatieven staat feitelijk wordt omgezet in een staatsmachine, die als zoodanig geen ruimte voor ware vrijheid kan openlaten, zoo wordt noodzakelijk ook het religieuse leven aan banden gelegd en de Kerk wordt geknecht door den Staat. Duitschland geeft daarvan het waarschuwend voorbeeld. Het is mij natuurlijk wel bekend, dat de N.S.B. zich beijvert om deze Duitsche schaduw van zich af te weren door allerlei schoone beloften te doen aangaande de vrijheid der kerken. Ik wil ook wel gelooven, dat de tegenwoordige leiding het waarlijk meent met die schoone beloften, maar men houde mij toch ten goede, dat ik, zooal niet aan den goeden wil dezer mannen, dan toch aan hun vermogen om deze beloften te houden, moet twijfelen.
Zij zullen de kerken niet kunnen ontzien. Zij zullen dit daarom niet kunnen, omdat voor zoover mij bekend alle Christelijke kerkformaties van beteekenis, zoowel de Roomsch-Katholieke als de Gereformeerde, in hunne leer ook een staatsleer hebben, die van dezen corporatieven staat absoluut verschilt. De N.S.B. zal dus, wanneer zij haar staatsidee tot werkelijkheid maken wil, daarin botsen met wat èn de Roomsche èn de Gereformeerde kerken aangaande den staat belijden. Uit dit oogpunt gezien, schijnt mij dan ook de N.S.B. voor een Roomsch-Katholiek en voor een Gereformeerde onaanvaardbaar, zoolang zij niet hare staatsleer grondig wijzigt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 mei 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De N.S.B. en wij. - IX.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 mei 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's