Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

1 Cor. 3 : 11-15. - X.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1 Cor. 3 : 11-15. - X.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben ons tot dusver bezig gehouden met een onderzoek naar de leer der Schrift omtrent het gericht in den jongsten dag. Niet met dat gericht echter in zijn ganschen omvang, doch meer bepaald hebben wij de vraag zoeken te beantwoorden of er in den dag der dagen een louterend oordeel zal gaan over de Kerk Gods. Daartoe hebben wij de reeks Schriftuurplaatsen onderzocht, die voor de beantwoording onzer vraag beslissend zijn. Doch ook hebben wij getracht den samenhang vast te stellen met het geheel "der Gods-openbaring en de orde des heils. Daarbij hebben wij ook gelegenheid gevonden onze oude theologen te laten spreken, in het bijzonder Calvijn.
Van een zoodanig louterend oordeel kon geen sprake zijn en weet de Schrift niets, zoo was het resultaat van ons onderzoek. De mensch komt in het oordeel in den eersten of tweeden Adam gerekend, met al de gevolgen daaraan verbonden. Zijn werken des geloofs of der verdorven natuur worden mede in het gericht betrokken en hebben invloed op het oordeel. Doch de zonden van Gods Kerk zijn voor eeuwig vergeven en het gericht voltooit hun heerlijkmaking.
Gelijk er nu in de eeuwige straf graden zijn en het doemvonnis in zijn zwaarte door verschillende factoren zal worden bepaald door den Rechter van hemel en aarde, zoo zal er ook onderscheid zijn in de trappen der heerlijkheid die Gods kinderen zullen deelachtig worden. Deze onderscheiden heerlijkheid zal, zooals we nader hopen te zien, óók samenhangen met het aan ieder geschonken genadeloon, in samenhang met de werken des geloofs die zijn verricht in dit leven. Nu moet voorop worden gesteld dat al Gods kinderen hiernamaals volkomen zalig zullen zijn, en in den jongsten dag, naar lichaam en ziel verheerlijkt, God zullen dienen, vervuld tot al de volheid Gods. De schepping zal vrijgemaakt zijn van de dienstbaarheid, der verderfenis en een nieuwe hemel en eene nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont, zal hun allerwoonstede zijn.
Zij zullen niet alleen vrij zijn van alle zonde, maar ook van alle gevolgen der zonde; van onwetendheid en dwaling. De dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite. Bevrijd van armoede en krankheid, smart en vreeze, honger en dorst, koude en hitte, want de zon zal op hen niet vallen noch eenige hitte. Bevrijd van alle zwakheid en oneer. Daarbij verlustigen allen zich in de gemeenschap van God-drieëenig; allen zingen het lied des Lams. Heiligheid en zaligheid is hun deel. Allen zijn aangenomen tot kinderen en deelen in het eeuwige leven. Allen zijn aanschouwers Gods in gelijkvormigheid aan Christus.
Door allen wordt de zaligheid der gemeenschap met God genoten in en verhoogd door de gemeenschap der heiligen. Reeds op aarde was deze gemeenschap eene heerlijke weldaad voor Sions kinderen. Het is goed dat zonen van hetzelfde Huis als broeders samenwonen, waar het liefdevuur niet wordt gedoofd. Toch werd deze gemeenschap door allen slechts in beperkten kring genoten en werd zij door de zonde nog gebroken en verstoord bovendjen. Nu is zij volkomen voor alle hemellingen en ongestoord. Op aarde werd reeds ondervonden de waarheid van de belofte: Wie, om Jezus' wil, huis of broeders of zusters of vader — moeder of vrouw of kinderen of akkers verlaten hebben, ontvangen met de vervolgingen huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en akkers terug, want allen die den wil des Vaders doen zijn Jezus' broeder en zuster en moeder (Math. 12 : 50)
Gods kinderen komen door den Middelaar Jezus in gemeenschap, niet alleen met de strijdende Kerk op aarde, maar ook met de triumfeerende in den hemel: de ge-' meente der eerstgeborenen, de geesten der volmaakte rechtvaardigen, zelfs met de vele duizenden der engelen. Deze gemeenschap nu, hoewel reeds op aarde bestaande, zal toch onvergelijkelijk veel rijker en heerlijker zijn, wanneer alle scheidsmuren van afstamming en taal, van tijd en ruimte geslecht, alle zonde en dwaling uitgebannen en alle uitverkorenen in het nieuwe Jeruzalem saamgebracht zullen zijn. Dan zal het gebed van Jezus ten volle zijn verhoord, dat al zijne schapen ééne kudde vormen onder éénen Herder. A l l e de heiligen zullen dan ten volle begrijpen welke de breedte en lengte en diepte en hoogte zij van de liefde van Christus. Zij zullen samen vervuld worden tot al de volheid Gods, want Christus, dien God vervuld, vervult op zijne beurt de gemeente met zichzelven en maakt ze zoo tot zijn volheid, de vervulling desgenen die alles in allen vervult. En aanzittende met Abraham, Izaak en Jacob aan éénen disch, heffen zij uit éénen mond aan het lied ter eere van God en het Lam. (Vgl. Dr Bavinck, Dogmatiek IV, bl. 806.)
Het eeuwige leven bestaat daarbij in een genieten van de gemeenschap Gods en een kennen en dienen en loven en prijzen van Hem. Zij zijn allen profeten, priesters en koningen, die op de aarde heerschen tot in alle eeuwigheid.
Maar is er dan, gegeven dit alles, nog wel plaats voor verscheidenheid onder'de zaligen? 1« er plaats voor verschillend loon en in verband daarmede verschil in trap en mate van heerlijkheid?
In het bijzonder uit oppositie tegen de leer der verdienstelijkheid van de goede werken hebben sommige Gereformeerden, evenals in de vierde eeuw reeds Jovinianus en later anderen, alle onderscheid in de heerlijkheid hiernamaals geloochend. Zoo bijvoorbeeld Martyr. (Bavinck IV- bl. 812.)
Toch kan met de Schrift in de hand deze verscheidenheid niet worden ontkend, evenmin als het feit dat zij uitdrukkelijk een genadeloon leert in verband met de werken. Wij vatten een en ander nu nog slechts samen om er een volgende maal nader op in te gaan.
Allereerst moet worden bedacht dat de verscheidenheid in de schepping, gegrond in Gods vrijmacht, niet teniet gaat. Ieder behoudt zijn eigen persoonlijkheid, want van allen die ingaan in het nieuwe Jeruzalem zijn de namen geschreven in het Boek des levens des Lams. Ieder ontvangt een eigen naam. De dooden die in den Heere sterven, rusten van hunne moeiten, maar worden elk door zijn eigen werken gevolgd. Geslachten, volken, natiën dragen het hunne bij tot verrijking des levens in het nieuwe Jeruzalem. Wat hier werd gezaaid wordt in de eeuwigheid gemaaid. De groote verscheidenheid, die in allerlei opzicht onder de menschen bestaat, wordt in de eeuwigheid niet vernietigd, maar van al het zondige gereinigd en aan de gemeenschap met God en met elkander dienstbaar gemaakt. En gelijk de natuurlijke verscheidenheid in de gemeente op aarde nog met de geestelijke verscheidenheid vermeerderd wordt, zoo neemt dit natuurlijk en geestelijk verschil in den hemel nog weer daardoor toe, dat er onderscheidene graden van heerlijkheid zijn. Dit gradueel verschil nu in de heerlijkheid wordt in de Schrift vooral daar geleerd waar sprake is van een loon, dat een iegelijk geschonken zal worden naar zijne werken. Dat loon wordt thans in de hemelen bewaard (Math. 5 : 12), en wordt in het openbaar uitgedeeld in het eindgericht. (Math. 6 : 4.)
Het wordt dan geschonken als vergoeding voor hetgeen de discipelen van Jezus hier op aarde, om zijnentwil, verloochend en geleden hebben. Verder ook als vergelding van de goede werken, die zij hebben gedaan. De Schrift spreekt van de goede besteeding der toebetrouwde talenten, vijandliefde en belangelooze milddadigheid in Jezus naam. Voor verzorging der armen, bidden en vasten, voor het dienen der broederen, voor trouwen dienst in het Koninkrijk Gods. Dat loon zal in verband staan met de werken en daaraan evenredig zijn. Want de zaligheid is wel voor allen dezelfde, maar er is verschil in glans en heerlijkheid. Er zijn in het Vaderhuis, dat alle kinderen opneemt, vele woningen. De gemeenten ontvangen alle, naar de mate van hare getrouwheid en toewijding, van den Koning der kerk een eigen sieraad en kroon. (Vgl. Dr. Bavinck Dogmatiek IV2 bl. 818.)
Het zal nu noodig zijn, wat we thans als in vogelvlucht aan onzen geest lieten voorbijgaan, nader te onderzoeken.
De vraag komt dan vanzelf aan de orde welk karakter dit loon draagt en wat het niet kan zijn. Verder moeten de voornaamste teksten waar over loon wordt gehandeld, nader bezien worden, om tot een resultaat te komen.
Ook hiernamaals zal, er in Gods gemeente rijke verscheidenheid zijn. In de gave van het eeuwige leven aan al degenen, die Hij heeft voorgekend, van voor de grondlegging der wereld, maar evenzeer in de uitdeeling van een verschillende mate van heerlijkheid, kroont God zijn eigen werk.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 juni 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

1 Cor. 3 : 11-15. - X.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 juni 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's