Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De N.S.B. en wij. XVII

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De N.S.B. en wij. XVII

Slot 1).

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met de staatsleer der N. S. B. is het niet in orde. De Ir. Mussert heeft zich daarover uitgelaten op eene wijze, die de vraag doet rijzen, of hij zich dienaangaande wel voldoende rekenschap heeft gegeven. De Hegelsche philosophie koos hij eerst als uitgangspunt om haar heel spoedig, zoodra hij op dat punt tegenstand ontmoette, te verloochenen. Hij tracht daartoe eerst Hegel vrij te pleiten van staatsabsolutisme in V o l k en V a d e r l a n d van den 9en Juni 1.1. „Hegel", zoo zegt hij, „heeft het staatsbegrip zeer hoog aangeslagen, maar nooit den staat als het absolute of iets absoluuts gedacht." In Hegels begrip is maar één begrip absoluut namelijk: Gods of in de terminologie van de logica: de „Idee". Inderdaad, doch dit bewijst voor de vraag, of er van staats-absolutisme sprake kan zijn, niets. Voor wie geen vreemdeling is in de Hegelsche philosophie, is dit zóó, d. w. z. kan dat zoo wel gezegd worden. Dat is juist het onoverkomelijk bezwaar tegen alle patheïsme, dat het absolute, laat ik zeggen, God en het eindige, de wereld, met elkander worden vereenzelvigd. Het absolute en het eindige, de oneindige Godheid en het eindig creatuur, kunnen voor het menschelijke denken niet vereenzelvigd worden.
Als het oneindige eindig wordt, houdt het op oneindig te zijn en omgekeerd. De eenheid van God en wereld is een begrip, dat twee elkander logisch uitsluitende stellingen tot eene eenheid wil proclameeren. Dat is het onlogische in alle pantheïsme. En dus is het verklaarbaar, dat de Hegelsche staat tegelijk absoluut en niet absoluut kan worden genoemd. In Hegels „begrip" is maar één begrip absoluut, namelijk: God", zoo zegt de Heer Mussert. Doch hij houde het ons ten goede, maar deze Hegelsche begrips-god is een dood en volkomen inhoudloos begrip, dat niet het minste ook maar van doen heeft met den God en Vader onzes Heeren Jezus Christus, Wien te kennen het eeuwige leven is. Zulk een begrips-god is naar Gods heilig Woord een afgod, dien de mensch zich heeft uitgedacht, doch die niets gemeen heeft met den God der Christelijke Kerk van alle eeuwen, met de Heilige Drievuldigheid, God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest, „gelijk eeuwig, hunzelven gelijk".
Neen, de Heer Mussert moet niet meenen, dat wij Hervormde Gereformeerden, ons met een woordenspel der Hegelsche philosophie laten misleiden en voeren op den weg naar een staats-socialisme, dat hoe mooi het ons ook wordt voorgesteld, onder het masker eener voorbeeldige orde en harmonische, doch in wezen, rein mechanische samenleving, die alleen bestaan kan door onderdrukking der zedelijke persoonlijkheid, der vrijheid, die zij voor hare ontwikkeling behoeft en die ons door den Heere Jezus Christus is geopenbaard. Hij toch heeft ons de zedelijke persoonlijkheid geopenbaard door ons zedelijk leven te stellen in eeuwig licht, door ons gansche leven te stellen in het licht van Gods recht, door ons te prediken, dat wij rekenschap zullen geven, zelfs van elk ijdel woord, dat wij hebben gesproken. Gereformeerden kunnen er niet aan denken, ook niet in de donkerste tijden, om wat vrucht is van Gods openbarende daden in Christus prijs te geven voor een doode begrips-philosophie, die het Duitsche volk eerst heeft ontkerstend en daarna in de diepste ellende heeft gebracht.
Wij willen medewerken om ons volk door de steeds benauwender wordende moeilijkheden heen te helpen. Wij zijn ook van oordeel, dat daarvoor een zeer sterke centrale regeering volstrekt noodig is, daar alleen zulk een regeerinj! de absoluut noodige bezuinigingen kan invoeren. Wij zijn dus ook van oordeel, dat ds regeering zoo ooit, dan nu de roeping heeft om alle staatsorganen te reinigen van al die, ik zou bijna zeggen, sectarische machten, die onder het masker van sociale idealen de geestelijke en zedelijke veerkracht in het volksleven dooden, het verantwoordelijkheidsbesef ondermijnen. Wij willen eene regeering steunen, die al wat aan een Augias-stal in de corrupte democratie herinnert, onverbiddelijk reinigt, die het gansche volksleven tracht te brengen op een levensniveau, dat ligt op de lijn van den werkelijken economischen toestand, die mededoogenloos alle noodelooze weelde en franje, die nu nog wordt ontzien, afsnijdt, die het volk verlossen wil van dwaze weeldezucht en van den waan, dat het alles wel terecht zal komen, ook al stevenen wij lijnrecht naar een staatsbankroet.
Het is van ons Gereformeerde volk te wachten, dat het bereid is mede te werken tot al wat eisch is van nood en gerechtigheid. Maar de Heer Mussert moge dit goed weten, het Gereformeerde volk kan om Gods wil nimmer medewerken aan het oproepen eener o n v e r a n t w o o r d e l i j k e r e g e e r i n g . Zelfs wanneer een dictatuur noodig zou worden onder den druk der nooden, dan zou het nog eene moeten zijn, die ter laatster instantie verantwoordelijk is aan het volk. De Calvinistische beginselen, waaruit ons volksleven oorspronkelijk is opgebloeid, eischen een regeeringsvorm, die de burgervrijheid waarborgt. Doch zij laten zich niet verzoenen met een staatsvorm, dien Hegel in het oude Pruisen voor zich verwerkelijkt zag. De Calvinistische beginselen stellen het gezag der Overheid hoog, doch altijd in onderworpenheid aan God, die Zich in Zijn Woord heeft geopenbaard. Aan dat gezag bekennen wij ons zeiven volstrekt onderworpen, maar ook de Overheid. In de erkenning dezer normen is het recht op de burgervrijheid gegrond, die dus nimmer losbandigheid veroorloven kan. Daarin is ook gegeven het door God zeiven gestelde onderscheid tusschen staat en maatschappij, zoodat er voor een alles absorbeerenden staat geen ruimte blijft, maar slechts voor een staat, die op grond der ordinantiën Gods, het maatschappelijk leven en dus ook de ontwikkeling daarvan waarborgt. De ontwikkeling der maatschappij, die uit de ordeloosheid, waarin zij door de revolutie gebracht werd, behoefte heeft aan organisatie, kan wel steun vinden in de staatsmacht, maar kan daarom nog niet door de staatsmacht worden gedwongen in eene bepaalde richting, die dan als „socialistisch" wordt aangeduid. Het feit, dat zulks reeds veel te veel geschiedde, onder den druk der Marxistische mentaliteit, zoodat het gansche Westen daarvan de nadeelen heeft ondervonden, is ongetwijfeld ééne der oorzaken van de hedendaagsche verwarring onder alle Westersche volken. Het nationaal-socialisme, zooals wij dit in Duitschland zien ageeren, is wezenlijk, hoewel het vuur en vlam spuwt tegen het Marxisme, de consequentie van den Marxistischen geest. Het is het staats-socialisme, dat in Rusland tot volle ontplooiing is gebracht en dat in Duitschland een meer philosophisch getemperden vorm aannam, doch ook daar uitgaat van de vereenzelviging van staat en maatschappij. Zulk een systeem nu kunnen en mogen wij, Gereformeerden, niet aanvaarden. In de eerste plaats niet, omdat het aan staat en maatschappij beide onrecht doet, zich vergrijpt. En in de tweede plaats, omdat zulk een onnatuurlijk systeem niet past bij een volk, dat onder de burgervrijheden, door het Calvinisme bereid, is opgegroeid. Noodzakelijk zal dit moeten voeren tot eene algeheele ontwrichting van het volksgeluk.
Bovendien mag niet worden uit het oog verloren, dat onze tegenwoordige moeilijkheden niet uitsluitend zijn van politieken aard. Wij moeten ons niet voorstellen, dat staatkundige veranderingen het volk kunnen redden uit zijne nooden. De gansche wereld, alle volkeren, gaan gebukt onder de gevolgen van den oorlog, die niet slechts economische verwoestingen, maar ook economische veranderingen aangebracht heeft in de samenleving der volkeren.
De gevolgen daarvan kunnen niet uitsluitend door wijzigingen in de regeeringsvormen worden overwonnen. Er zijn natuurlijk duizenden, die in hunne oppervlakkigheid dit meenen. De ervaring leert, dat de massa, als het haar economisch niet voor den wind gaat, al maar klaagt over de regeering en dreigend tegenover haar de vuisten opheft.
Maar de ervaring leert ook, dat de regeeringen niet bij machte zijn de economische kwalen zoo maar weg te nemen.
Dat is vooral in dezen tijd niet het geval, nu liet samen-i leven der volkeren zooveel grootere onderlinge afhankelijkheid voortbracht. Het is daarom verstandig niet te veel te verwachten van verandering der staatsinrichting. Ook uit dat oogpunt is Duitschland een leerzaam exempel. Sinds de nederlaag en den val van het keizerschap heeft Duitschland onderscheidene staatsvormen doorloopen. Zijn de economische moeilijkehden daardoor nu verminderd? Integendeel, zelfs is het niet ongemotiveerd te zeggen, dat de moeilijkheden onder dit systeem nog zijn toegenomen. Het herhaald bankroet van Duitschland hangt samen met dit politiek systeem. De oppervlakkigheid, waardoor deze beweging gevoed wordt, wreekt zich reeds nu in dreigender volksellende. Men meende met een handomdraai de werkeloosheid te kunnen bezweren en dacht den natuurlijken loop der dingen te kunnen dwingen. En de uitkomst was, dat op deze wijze het volksvermogen wordt verzwolgen. Duitschland kan alleen herstellen, als de wereld in haar geheel herstelt. En in stede van daar naar te streven en daar om te worstelen, greep men naar het wapen der „autarkie". De Joden werden verbannen en de Joodsche boycot bespot. En daarmede werd het Duitschland in de „autarkie" zoover gedreven, dat het moet zien te leven zonder contact met de wereld. Het zal dan ook de vraag zijn, of heel dit regime niet in onmacht zal eindigen. Deze economische nederlaag kan nog erger blijken dan die van den verloren oorlog.
Het regeeringssysteem heeft ongetwijfeld beteekenis ook voor het economisch leven des volks. Doch als de Overheid zichzelve overschat, hare grenzen uitbreidt verre over wat haar natuurlijke taak is, dan blijkt haar onmacht heel spoedig. En wat meer zegt, dan blijkt het, dat zij meer bederft, dan goed maakt. Dat leerde de geschiedenis der laatste halve eeuw, waarin de Overheids-bemoeiïng zich al verder uitstrekte, de Overheidsmacht door de moderne democratie werd misbruikt om het maatschappelijk leven steeds meer te drijven in de richting der materialistische weeldezucht, die het Marxisme aanwakkerde. En zoo kwamen wij ook hier te lande in een toestand van opzwelling van den staat, die zijn kikker opblies tot de grootte van een os. En nu is het oogenblik der catastrophe nabij, waarop ook ons volk ervaart, dat de Heere God is, dat Zijne ordinantiën niet straffeloos kunnen worden overtreden en geminacht. Moge er nog een wederkeer zijn tot de Wet en de getuigenis, opdat ons volk in dezen geweldigen tijd niet onderga. Laat er gebed zijn voor Koningin en Vaderland, gebed om bekeering tot der Vaderen God.


1) Na de vacantie zal D.V. in eene nieuwe reeks de beschouwing van het program der N.S.B. worden voortgezet. H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 juli 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De N.S.B. en wij. XVII

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 juli 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's