Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Politieke vragen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Politieke vragen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is geen gewoonte op eene recensie terug te komen. Elke schrijver laat die voor wat ze is. Wanneer ik er dan ook ditmaal van afwijk, dan is dit niet meer dan een schijn. Onze lezers herinneren zich, dat enkele maanden geleden Mr. Beekenkamp, ambtenaar van het Kuyperhuis, voor de Herv. Geref. Jeugdcentrale te Rotterdam eene rede hield. Hoe deze heer, die verre staat van de Herv. Gereformeerde beweging en van geheel andere confessie is, op deze vergadering als spreker binnenkwam, is een dier vreemde verschijnselen, die onder Herv. Gereformeerden meer voorkomen. Trouwens, men treft omgekeerd ook wel eens allerlei Herv. Gereformeerden aan in kringen, waar men hen niet verwachten zou. Zeker een gevolg van de verwarring dezer dagen! De heer Beekenkamp echter maakte van deze uitgezochte gelegenheid gebruik, of hij misbruikte haar, kan ik ook zeggen, om publiek allerlei aan Prof. Visscher ten laste te leggen, waaraan deze part noch deel heeft.
Nu komt deze zelfde Mr. Beekenkamp in het tijdschrift der Dr A. Kuyperstichting A n t i r e v o l u t i o n a i r e S t a a t k u n d e (afl. Juli/Aug. '34) met eene schijnbare recensie over de voordracht, die ik gehouden heb voor onze Herv. Geref. Jongelingsvereenigingen over D e s c h e i d i n g en d e G e r e f o r m e e r d e g e z i n d h e i d . Hij stelt mij daarin een reeks vragen. Ik zal hem daarover niet te hard vallen. Hij behoort tot, wat ik eens iemand hoorde noemen, de hofhouding der A.R.-partij. Hij is ambtenaar. En deze menschen hebben gewoonlijk een fijnen neus voor de geuren in de hooge regionen. Ook worden zij wel eens gebruikt voor hetgeen de hooge dignitarissen zeiven niet liever doen. Ik zal daarom dezen ambtenaar laten voor wat hij is en mij tot een zakelijk objectief antwoord bepalen op de vragen in het orgaan van het Kuyperhuis tot mij gericht. Zij luiden aldus:

En in het laatste deel der redevoering wordt aan de a.r. partij, de partij van Groen, verweten, dat zij voor dat recht niet heeft gestreden, ja de referent gaat zelfs zoo ver te meenen, dat deze partij, indien zij het volgen harer goddelijke roeping in dezen blijft weigeren, met hare roeping ook haar wezen heeft verloren.
Wij veroorloven ons de vraag, of de hooggeleerde referent met deze klacht, die het karakter van een aanklacht heeft, wel geheel billijk is. Hij kan toch weten, dat deze partij in art. XXII van haar program opkomt ,,voor de vrijheid, voor het recht, voor de eer der Kerk, om onafhankelijk van alle aardsche macht haar roeping te volbrengen in gehoorzaamheid aan haar Koning Christus". (Colijn, S a e v i s T r a n q u i l l u s in U n d i s , blz. 555). Hij zal toch weten, dat de a.r. partij op voetspoor van Kuyper de dusgenaamde zilveren koorde als voornaamste beletsel ziet voor de volkomene vrije ontplooiing der Kerk, weshalve zij in datzelfde artikel op losmaking dier zilveren koorde aandringt. Het zal hem toch niet onbekend zijn, dat in 1921 door een a.r. minister van financiën nog pogingen aangewend zijn om daartoe te geraken, doch dat deze pogingen gestrand zijn op het verzet van anderen dan antirevolutionairen. Hij zal het toch met ons eens zijn, dat, gelet op de huidige samenstelling der Staten-Generaal, zelfs een initiatiefontwerp van een antirevolutionair Kamerlid geen schijn van kans op aanneming heeft.
Welnu, moet de geachte referent ons niet toestemmen, dat voor zijn ingebreke stellen van de a.r. partij ten deze eigenlijk geen redelijke grond aanwezig is?
Of meent de hoogleeraar soms, dat het op den weg eener politieke partij zou liggen zich in te laten met de reorganisatie of reformatie der Kerk zelf? Maar, dat zou toch meer bederven dan goed maken (Colijn, a. w. blz. 568), gesteld al, dat het geoorloofd zou zijn, wanneer een politieke partij zich bezig zou houden met een aangelegenheid, die geheel buiten haar eigen sfeer ligt.
Hoe verstaat hij dan, dat de a.r. partij anders en beter dan zij deed en doet, kan opkomen voor het goed recht der gereformeerde gezindheid? Een klaar antwoord op deze vraag zou velen welkom zijn. C. B.

Naar aanleiding dezer vragen veroorloof ik mij in de eerste plaats ook eene vraag: Getuigt het van een voorzichtig en wijs beleid in een tijd als deze zulke vragen in het publiek te stellen. Ik geloof dit niet. Doch zij liggen er en ik zal er dus nu op antwoorden.
Inderdaad heb ik de A.R.-partij in gebreke gesteld. Ik deed dit trouwens niet nu pas voor de eerste keer. En ik ben ook ' niet de eenige, die zulks heeft gedaan. In de eerste plaats wijs ik op het voorbeeld van Prof. Fabius. Ik heb diens critiek niet in alles kunnen bijvallen, geloof nog niet, dat die steeds juist was en op de hoogte van het onderwerp. Maar onwederlegbaar scheen mij zijne beschuldiging, dat de A.R.-partij in haar politiek het spoor, door Groen van Prinsterer getrokken, niet getrouw bleef. Met de algemeene richting der partijpolitiek kon hij zich niet vereenigen. Een tweede voorbeeld gaf wijlen Mr. P. C. 't Hooft, een hoogst bekwaam en verdienstelijk rechtsgeleerde, man van zeer gefundeerde overtuiging. Hij stond met zijne protesten gewoonlijk alleen, doch de dagen, die wij beleven, toonen het gerechtvaardigde van zijn verzet. Indien naar hem geluisterd was, zou zeker en gewis allerlei voorkomen zijn, waartegen de tegenwoordige regeering zich nu hopeloos tracht te verzetten. Doch ook deze rechtschapen en bekwame afgevaardigde in de Eerste Kamer bleef in zijn isolement als de stem des roependen in de woestijn. En het werd hem bovendien niet in dank afgenomen.
Ik ben dus niet de eenige geweest, die de A.R.-partij in gebreke heeft gesteld. En dat ik dit nu nog eens moest doen, was eisch van het onderwerp, mij door de Herv. Gereformeerde Jongelingen ter behandeling opgedragen.
Ik zal er nu nog iets aan moeten toevoegen ter nadere verklaring. Zoodra ik jaren geleden tot het inzicht kwam, dat allengskens de wissel verlegd en de trein der politiek op een ander spoor werd geleid, heb ik aan Dr. Kuyper mijne bezorgdheid daarover kenbaar gemaakt en hem behalve op andere punten, ook gewezen op Groen s pleidooi voor het recht der Hervormde gezindheid en de roeping, die daaruit voor de A.R.-partij volgde. En Dr. Kuyper erkende die roeping, want zijn blik reikte veel dieper en ook veel verder dan die dergenen, wier invloed op den toenmaligen gang der zaken zijn streven feitelijk saboteerde, en natuurlijk nog veel verder dan die van de auteurs dezer aan mij gestelde vragen. Dr. Kuyper erkende het goed recht dezer critiek, stemde toe, dat eigenlijk het kerkelijk probleem zelfs de prioriteit had boven dat der school. En als het schoolprobleem door de omstandigheden op den voorgrond was gekomen, dan kon daaruit natuurlijk niet volgen, dat het primaire vraagstuk daardoor werd te niet gedaan. Dat deed Dr. Kuyper dan ook niet, maar hij wees mij de moeilijkheden aan, die komen zouden, wanneer ronduit voor dat recht der Hervormde Gezindheid de strijd zou worden begonnen. De meesten zijner hoofdofficieren waren er niet voor te vinden.
Er waren onder dezen nog al eenige liefhebbers voor een ministerszetel en daarom zeer sterk voor coalitie. En deze laatste liet geen ruimte voor het recht der Herv. gezindheid.
Zonder coalitie zou de A.R. weder in haar isolement moeten terugtreden en dus klein moeten worden, inboeten van hare machtspositie. En zoo kwamen wij dus te staan voor het dilemma: een beginsel-politiek of een belangen-politiek. De ervaring heeft geleerd, dat de druk der omstandigheden naar de laatste dreef. Zonder daaraan toe te geven, zou Dr Kuyper op nog „eenzamer post" gekomen zijn. Maar al is dit nu zoo geschied, daaruit volgt niet, dat deze weg de goede was. Dat heeft de ervaring wel anders geleerd en zal zij leeren.
Indien het naakte beginsel als gids aanvaard was, zou de A.R. klein geworden zijn, maar niet zooveel kleiner dan nu en op den duur zou zij gewonnen hebben. Allen, die waarlijk Gereformeerd waren, zouden zich eendrachtig om haar vaandel hebben geschaard en door haar beginselkracht zou zij ook een sterken invloed hebben uitgeoefend, sterker dan nu. Wij hadden dan misschien niet het schier eentonig rythmus der rechtsche ministeries onder het cachet van Mr. Heemskerk gehad. Voor de beteekenis der A.R.-partij en voor het resultaat harer politiek zou dit echter geen schade geweest zijn, want voor de werkelijke beginselen is er toch zoo wat niets gedaan in al die jaren. De ontwikkeling der A.R. politiek zou in elk geval minder eenzijdig zijn geworden en de belangen der gansche Hervormde, of wilt ge, Gereformeerde gezindheid, hebben bestreken. De Partij zou daardoor vast aaneengesmeed zijn en geen agglomeraat zijn geworden. En zeker zouden wij geen onderwijswetgeving hebben gekregen voor Utopia geschikt en geen absurd kiesrecht, dat den Antichrist dwingt tot de afbraak van den Nederlandschen Staat. Misschien ook zouden tal van andere regelingen niet zóó zijn geworden, als zij nu werden.
Zelfs is de veronderstelling niet gewaagd, dat er een en ander in het geheel niet was nagestreefd en ingevoerd, dat men nu met een zuur gezicht en onder vele betuigingen van leedwezen weer zal moeten inslikken. Men zou zich dan gewacht hebben mee te werken aan een politiek, die voerde tot een leven, ver boven het volksvermogen uit. Het antirevolutionaire beginsel toch snijdt roekelooze weeldezucht en sociaal-democratische voorspiegelingen af. Het eischt gerechtigheid voor den arbeider ook. De leidende kracht zou ervaren zijn, die weggelegd is in de gehoorzaamheid des geloofs in het woord van Hem, Die gezegd heeft: „Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid en al het andere zal u worden toegeworpen." Heeft deze belangen-politiek niet de waarheid omgekeerd en eerst al het andere gezocht? Voor het voornaamste bleef er toen geene aandacht meer over.
Aan de vragen, die mij nu verder over bepaalde artikelen uit het beginselprogram werden gesteld, behoef ik geene aandacht te schenken, want ik bracht ze niet in het geding.
Alleen iets zeg ik er nog van. W a t men scheen na te streven en waaraan ik nu word herinnerd, is van dien aard geweest, dat ik tot de stellers dier vraag slechts kan zeggen: ,,Wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook wat hij heeft." Immers, hetgeen men poogde te doen, toonde, dat in de leidende kringen der A.R. niet slechts Groen's pleidooi voor het goed recht der Hervormde Gezindheid absoluut was vergeten, doch bovendien, dat zelfs de beginselen van scheiding en doleantie er niet meer in tel waren.
Ik zal het ditmaal hierbij laten, doch niet zonder de vragers te herinneren aan Calvijn's woorden aan het adres van Karei V gericht: „Overzulks zoo dikwijls voortaan deze stem in uwe ooren klinkt, als dat men de tegenwoordige Reformatie der kerken moet uitstellen en dat de tijd vroeg genoeg komen zal om derzelver gebreken te genezen, wanneer alle andere dingen verricht zijn. Hiervan staat ulieden, onoverwinnelijke Keizer en doorluchtige Vorsten, wel te beraden, of gijlieden Uwen nakomelingen begeert na te laten eenig rijk of geen." De loop der historie heeft Calvijn's inzicht bevestigd. De vragers mogen deze zelfde woorden overwegen, maar nu natuurlijk in verband met de toekomst der A.R.-partij.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 september 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Politieke vragen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 september 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's