Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een voorbede om wasdom III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een voorbede om wasdom III

Ephese 3 : 14—21.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vs. 14—17. Om deze oorzaak buig ik mijne knieën tot den Vader onzes Heeren Jezus Christus, uit welken al het geslacht in de hemelen en op de aarde genaamd wordt, opdat Hij u geve, naar den rijkdom Zijner heerlijkheid met kracht versterkt te worden door Zijnen Geest in den inwendigen mensch, opdat Christus door het geloof in uwe harten wone......

In aanbidding ligt de apostel neergezonken aan Immanuels voeten. Hij worstelt om geestelijken wasdom in de genade voor de gemeente Gods, gekocht door het bloed des Lams. Trapsgewijze klimt hij op om straks zijn hoogtepunt te bereiken, tevens het dieptepunt. Vol teedere ontroering stort hij zijn hart uit voor den Vader van alle barmhartigheid, die wil dat de Zijnen het leven en overvloed hebben. Hij teekent ons de trappen in de genade.
Deze goddelijke meetkunde is een kunst van de meest begeerlijke soort. Paulus was niet tevreden om zielen te baren door het evangelie en hun geestelijke voedster te worden. Hij begeerde hen verder op te voeden, met teedere zorg vervuld over de zielen die hij ten zegen had mogen zijn. Hij verlangde naar hun geestelijken wasdom om hen te zien opgroeien tot mannen in de genade, altijd onbeweeglijk en overvloedig in het werk des Heeren. Dan kan hij hen vermanen: W a a k t , staat in het geloof, houdt u manlijk, weest sterk. De sterkte des Heeren moet hunne blijdschap zijn.
Hij handelt als een wijs leermeester, ook in het gebed.
Als wij op school komen, beginnen wij niet met algebra of driehoeksmeting, maar klimmen langzaam op. Daarbij moet hetzelfde onderwijs nog dikwijls worden herhaald, wil het beklijven. Hij bad voor degenen, die in Christus waren ingeplant, dat zij mochten versterkt worden door den Geest, in den inwendigen mensch. W i e kan sterken zooals de Heere sterkt? De God Israëls, die geeft het volk sterkte en krachten. Geloofd zij God. Dan jubelt de zwakke apostel: Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft. Van die versterking sprak David in zijn psalmen: Hij zal uw hart versterken. En de apostel Petrus bad om diezelfde genade: „De God nu aller genade, die ons geroepen heeft tot zijne eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben, dezelve volmake, bevestige, versterke en fundeere ulieden."
Een rijke mate van sterkte des Geestes bidt de apostel hun toe. Met kracht versterkt in den inwendigen mensch.
W a a r t o e moet die versterking nu leiden? Dat zegt onze text voor heden: Opdat Christus door het geloof in uwe harten wone......
Letterlijk staat er: Christus door het geloof in uwe harten te wonen. De apostel bidt dus voor de gemeente om een wonen van Christus in de harten door het geloof. Hier is een zeer verborgen stuk van het genadeleven ons voorgesteld. Een teer stuk van verborgen omgang met God. Hier is het leven binnens-huis!
De Schrift leert ons — zalig wie het mag verstaan en bezitten — dat de eeuwige God de woning Zijner kinderen is. Mozes, als hij afscheid neemt van Israël, bidt hun toe: De eeuwige God zij u een woningIDie gedachte spreekt ook Paulus uit, als hij getuigt: zoo zijt gij dan niet meer vreemdelingen, noch bijwoners, maar medeburgers en huisgenooten Gods, gebouwd op het fundament der apostelen en profeten.
W e l k een gedachte: Huisgenooten Gods. In het natuurlijke zouden we zeggen: levend niet slechts onder één dak, maar etend aan de zelfde tafel! Geweldige gedachte! Wie zou het zóó durven uitdrukken als de Schrift het niet deed?
Als Johannes op Patmos spreekt van het nieuwe Jeruzalem en de stad aanschouwt neemt hij waar dat er geen tempel in is, want, zoo zegt hij: de Heere is hun tempel. In dien tempel zingt Gods Kerk op aarde: In God is al mijn heil, mijn eer. Zóó nauw heeft zich de Heere vereenigd met de Zijnen. Hij wil Zichzelf geheel wegschenken. Hij zal eeuwig hun Zijn volle gunst betoonen.
Doch, ook de omgekeerde gedachte doet de Schrift ons kennen, dat de Kerk woonstede Gods is. Hier is mijn rust, in eeuwigheid mijn lust; hier zal Ik wonen, want Ik heb Sion begeerd. In het Nieuwe Testament wordt deze gedachte nader uitgewerkt, los van den aardschen tempel te Jeruzalem. Weet gij niet dat uwe lichamen zijn tempelen des Heiligen Geestes? Gebouwd tot een woonstede Gods in den Geest. De Heere Jezus beloofde Zijnen discipelen: Ik en de V a d e r zullen komen en woning bij u maken. De gemeenschap met God wordt ons dus hier van de andere zijde getoond. Het is wel een verbazingwekkend wonder! Van nature zijn wij vervreemd van God en Zijn zaligen dienst. Gijlieden zijt uit den vader den duivel en wilt zijne begeerten doen. Wij zijn buiten Gods gemeenschap en God buiten ons. Wij zijn vervreemd van onzen Schepper en Formeerder. En die vervreemding hebben wij bewerkstelligd.
Het heeft ons niet goed gedacht God in erkentenis te houden. Wij hebben gezegd, en van nature zeggen wij het allen: W i j k van ons, want aan de kennis uwer wegen hebben wij geen lust. Laat ons zijne touwen van ons werpen en zijne banden verbreken. Maar, op hetzelfde oogenblik dat wij de hand hebben uitgestrekt naar den verboden boom, ging God uit van den mensch, hoewel zijn adem en zijn polsslag Godes blijft. De tegenwoordigheid Zijner gunst en gemeenschap missen wij volkomen.
Dat wordt de rouw van den ontdekten zondaar, dat hij God heeft weggetergd en nu staat in de verscheurdheid van zijn leven zonder God in de wereld; zonder hope. Ik ben God kwijt! Maar van Godsgemis heeft de mensch geen besef voordat hij God heeft leeren kennen in de majesteit van Zijn recht en heiligheid. Ons huis werd ons woest gelaten en geen steen kon op den ander blijven.
Wij waren een woonstede van den vorst der duisternis, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid. Een woning der zonde en een plaats waar de dood huist en het verderf zijn intrek nam. Wij zijn een wandelende moordenaarskuil. Het is zeker een bange levenservaring te moeten doorleven wat wij zijn voor God. De Geest der uitbranding en des oordeels laat ons geen rust in onszelven. Hij ontdekt ons aan onze zonden en onzen afval van God. Hij maakt ons zondaar voor God.
Hij ontledigt onze ziel door het Woord levend en krachtig te maken. Het woord valt als een vuurvlam in ons hart. De woorden: dood, rechtvaardigheid Gods, eeuwigheid, krijgen een inhoud die ons verteren. Onze rust is voorbij. Maar nu zal het ook niet uitblijven, of Jezus wordt geopenbaard in den nacht der zonde en Hij gaat dan niet slechts aan de stad menschenziel voorbij, noch wordt aan de deur omhelst, maar nadat zijn bloed aan de posten is aangebracht, en de vrede des kruises is afgekondigd door den Vader, die als Rechter beslist, kan Hij inkomen in de ziel. De Geest bereidde Hem de woning en den intocht.
W a a r Zijn bloed de woning niet dekt, kan Hij niet inkomen.
Gelijk nu de Heilige Geest komt wonen in Zijn tempel neemt ook de Zoon intrek in de ziel van Gods gunstgenooten. Hij doet zich kennen en wordt gekend, als wonend in het hart. De Heilige Geest zal beide Vader en Zoon verheerlijken niet alleen, maar als inwonend in het hart openbaren.
Deze inwoning is dus een weldaad der genade, die volgt op de verzoening doch er nog volstrekt niet vanzelf uit voortvloeit. Zonder toepassing des Geestes bezitten we niets. Deze waarheid moet niet slechts als leer worden aanvaard, maar worden beleefd. Zonder Mij kunt gij niets doen. Blijft in Mij en Ik in u!
Deze inwoning bidt de apostel den Ephesiërs toe. Om deze oorzaak buig ik mijne knieën. Hij kende van die inwoning de zaligheid, daarom bad hij erom voor de Kerk.
Kennen wij ook dit gebed om dienstbaar te zijn aan den opbouw van het lichaam van Christus? Ach, gij zijt misschien vergrijsd en hebt gij van deze heilgeheimen nog nooit iets verstaan, noch minder doorleefd?
Hij is gekomen, opdat de Zijnen het leven en overvloed zouden hebben. De apostel spreekt hier over de bestendige gemeenschap met Christus, wonend in het hart. Hij openbaart zich niet slechts aan maar in de ziel. Ja inderdaad, de ervaring des harten is een andere dan voorheen toen Hij zich aan ons liet voorstellen; toen Hij zich liet omhelzen. Toen Hij werd gemijnd in het geloof, dat uitging naar Hem. Doch nu is Hij ingekomen, woont Hij onder één dak met Zijn ondertrouwde Bruid. Ja, maar in het geloof, want naar Zijn menschelijke natuur zit Hij aan de rechterhand des Vaders. Daarom is het tegelijk een inwoning des Zoons en toch een uitwonen van den Heere. W e raken hier een onderscheiding in het leven van Gods kinderen dat de teederste snaren der ziel doet trillen. Zij hebben het eeuwige leven en toch verwachten zij het. Zij zijn in hope zalig.
Christus in u de hope der heerlijkheid. Paulus leert ons dus een toenemen in de genade doordat Christus bestendig woont in het hart. Daarom kan er gedurigen omgang des levens met Hem zijn.
Hij moet wonen in het hart.
Het hart is in de Heilige Schrift het middelpunt van het gansche leven. Uit het hart zijn de uitgangen des levens.
Het hart is de inwendige mensch. Daar nam Jezus intrek door het geloof. Er wordt een woord gebruikt, dat beteekent: voor goed zich neerzetten, zijn intrek nemen. In Zijn woning moet Hij kunnen wonen. Dat bidt de apostel op zijn knieën. Want het kan zijn, dat het binnens-huis allerminst aangenaam is. Dat twist onder de huisgenooten, of ijdelheid het gemoed bezwaart. Zal nu Christus zich niet moeten terugtrekken? Soms schijnt het dat binnens-huis alles overhoop ligt! Wanneer de ijdelheid er wordt gekoesterd? Ja. dan trekt Hij Zich terug, maar weggaan doet Hij niet meer. En de Geest is bedroefd; de Geest twist met hen; vernedert hen... en als ware Hij buitengezet doet Hij hen dit gevoelen door het steken van Zijn hand door het gat der deur. Doe Mij open. Mijne zuster! Hij wordt altijd begeerig naar Zijner handen werk. Anders kwamen wij om.
Maar daarover handelt onze text niet en daarom staan wij er ook niet nader bij stil. Ook wanneer Hij inwoont in Zijn Huis, is de ervaring dezer inwoning nog bij oogenblikken, maar de stand van ons leven is toch een gansch andere dan voorheen. Ik weet wien ik geloofd heb. en dat Hij machtig is mijn pand bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag.
Door het geloof, zoo voegt de apostel eraan toe in zijn smeekgebed. Christus, de gezalfde Koning, Profeet en Priester, woont door het geloof in het hart.
Door die woorden wordt het geestelijk karakter der inwoning uitgedrukt. Het is eene gemeenschap des geloofs. Deze inwonende Borg is de Bruidegom der ziel die hen heeft ondertrouwd in eeuwigheid. Zij kennen Hem als Voorspraak bij den Vader, maar ook Zijn zalige gemeenschap in het hart mogen zij genieten. Lezer, kent gij Hem als inwonende Christus? Wij vragen niet, of gij daarover misschien eenige beschouwingen zoudt kunnen houden (dat gelukt maar weinigen) maar of Hij de Uwe is? Hij de mijne en ik de Zijne. Hij heeft gezegd; Zie, hier ben Ik. En daarom: ,,Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij en wat ik nu leef, leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij heeft liefgehad en zich voor mij heeft overgegeven.
O wonder, o wonder! zulk een Gast in zulk een huis! Zie de binnenkamer is voor Hem alléén! Daar staat Zijn troonzetel als Zions Koning! Hij heeft gezegd: Hier wil Ik wonen! Als ik Hem niet gewaar wordt is er smart en verlangen. Hoort gij het rinkelen der schellekens? Riekt gij den reuk der granaatappelen van Zijn hoogepriesterlijk gewaad? Openbaar u aan ons, o dierbare Immanuël!
Al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk! Zulk een is mijn Liefste, ja zulk een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem.
Sommiger spraak is wel echt, maar de klank is niet vol. Mijn Liefste is mij een bundeltje mirre, dat tusschen mijne borsten vernacht. Hij is het voorwerp hunner overleggingen. Neem Jezus weg en hun leven is weg. Hij is nabij in hunne ongelegenheden en smarten. Ook als de vijanden vragen: waar is nu uw God? Dan zal Hij toonen dat Hij Zijn Bruid niet veracht! Ik heb de beschimping Moabs gehoord en den smaad der Filistijnen ging Hem ter harte. Hij is de lamp in huis; het voedsel der tafel; het geestelijk sieraad,ja, hun één en hun al.
Paulus wijst ons ook op het gedurige der gemeenschap. De Kerk van oude dagen klaagde: Israëls verwachting ten tijde van benauwdheid, waarom zoudt Gij zijn als een vreemdeling in den lande, en als een reiziger, die slechts inkeert om te vernachten?
Hier is het een inwonen, een met elkander verkeeren. Zoo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn Woord bewaren en Mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken.
Maar wij kunnen nog wel iets naders zeggen van de verhouding van den inwonenden Geest en den inwonenden Christus. De Vader heeft toch Zijne kinderen overgegeven in de hand van den Trooster, opdat Hij in hen wone. Wonder van eeuwig ontfermen, dat God drieëenig woont in een zondaarsziel.
Geen wonder, dat soms het hart dreigt te bezwijken.
Nu heeft de tempel Zijn waren priester en een Gode welbehagelijken godsdienst. Anders rooken wij ons garen en offeren ons net.
In het hart, als Gods tempel, vinden we den tabernakel, met zijn altaren terug. Gijlieden zijt een geestelijk huis, een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Christus Jezus.
Opdat Christus door het geloof in uwe harten wone . . .
De Heilige Geest is nu gelijk Bezaliël werkzaam in het binnenste. Hij richtte in de woestijn de heilige hut op en versierde het inwendige van den tabernakel. Beeltenissen uit het rijk des lichts en des levens bracht Hij aan, die bewondering afdwongen en zijn kunstenaarsgave in het licht stelden, begaafd als hij was met den geest der wijsheid om alle kunstig werk te maken. De vleugelen der eeuwige liefde waren over dit huis uitgebreid van het begin tot het einde des jaars. De kapiteelen der pilaren en het tapijtwerk was overdekt met bloemen. Serafs spreidden hunne vleugels uit, geborduurd in het voorhangsel.
De Heilige Geest maalt in den tabernakel des harten overal het beeld van den schoonste der menschenkinderen. Hij woont door het geloof in het hart. Met Zijn penseel heeft de Heilige Geest Hem geteekend als met de vlammen der liefde. Zijn beeld staat ingedrukt in de ziel. Christus leeft in mij. Zalig als wij Hem mogen kennen, want het geloof is niet aller. Hij boeit het oog als kind in de kribbe en als man, wandelend op de golven der zee, komende in de vierde nachtwake tot zijn beangste discipelen. Hij roert het hart. staande bij het graf van Lazarus, ontroerd in den geest, roepende met groote stem: Lazarus kom uit. Hij brengt ons aan het weenen, als wij Hem tot Maria hooren zeggen: Vrouw, wat weent gij, Wien zoekt gij? Zie het kruishout met den man van smarte, dragend de doornen kroon, en hoor uit Zijn gezegenden mond: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? En beluister Zijn uitroep: Het is volbracht. Met Paschen werd Hij overwinnaar van dood en graf en den satan nam Hij zijn overwinning af. Hij voer ten hemel op vol eer en de kerker werd Zijn buit. Hij zag Zijn strijd bekronen. Ik ga heen tot den Vader om u plaats te bereiden in Zijn Huis! Daarboven is Hij de Voorbidder voor den troon. Al deze kostelijke waarheden liggen niet dood in het geheugen, maar leven in het hart telkens weer. De Geest des levens in Christus Jezus heeft ons vrij gemaakt van de wet der zonde en des doods. Bezit toch Uwe woning. Uwen tempel o dierbare Borg!
Hij is die Christus in wien alle beloften Gods ja en amen zijn.
Zulk een hart heeft veel te verduren om dat alles te kunnen dragen en daarom bad de apostel om krachtige versterking van den inwendigen mensch.
Maar Christus is ook het altaar, daarbinnen bediend door den Geest. Wij hebben een altaar van hetwelk geen macht hebben te eten degenen, die den tabernakel dienen. De offergeur ademt u tegen. Zij vervult de kameren der ziel. Soms treedt meer het brandoffer, dan weer het schuldoffer of dankoffer in Hem op den voorgrond. Al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk! Bij den apostel stijgen er zware rookwolken van aanbidding omhoog.
Doch, er is nog meer. Naast het bidaltaar branden de eeuwige lampen. Want het is onwankelbaar zeker en vast dat in Hem al mijn heil, al mijn eer is. Versterk mij, o Geest des Vaders en des Zoons, opdat ik dien aanblik van mijn Welbeminden Jezus kunne verdragen zonder te bezwijken.
Doch ook de volledige inhoud der bondsark is nu in ons hart aanwezig. Hier is ook de wet, want Christus draagt haar in Zijn ingewand, gelijk zij lag in de ark onder het gouden verzoendeksel. Christus draagt haar in Zich niet als krachteloos door het vleesch, maar vervuld met den Geest als de groote Wetsvolbrenger. De wet in Jezus, gelegd in het hart. Zij vraagt in Hem ons leven; gelijk zij buiten Hem ons moest treffen met haar vloek.
Komt, buigen wij dan aanbiddend neer, laat ons knielen voor den Heere, die ons gemaakt heeft en verkoren. Zij dwingt niet en verschrikt niet. Zie haar in Christus bij de eeuwig brandende lampen. Hoe anders is toch alles geworden, al blijft de klacht over eigen bestaan: Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods... ik danke God, door Jezus Christus onzen Heere.
Hier vindt ge den bloeienden staf van Aaron. Hier is het priesterdom van Christus zooals het geloof Hem aanschouwt; zijn onveranderlijk middelaarschap, dat immer zijn vreedzame vruchten draagt voor het geweten. Voorwaar zeg Ik u, zoo sprak Hij tot de Samaritaansche, de ure komt en is nu, dat allen die den Vader zullen aanbidden, Hem zullen aanbidden in Geest en in waarheid. Ook zoekt de Vader dezulken, die Hem alzóó aanbidden.
Hier ontbreekt ook het kruikje met manna niet als gedachtenis van ontvangen weldaden. Ik vond u in de wildernis, ik leidde u!
W a t zullen wij zeggen van de gouden bloemkransen en het gouden borduursel, waarmede de tabernakel is versierd? Hier bloeit de zonnebloem des geloofs en de leliekelk van hemelschgezindheid opent zich wijd om den morgendauw der genade op te vangen, beschenen door de dagvorstin.
Hier woont nu de ware priester. Gij weet dat deze voor alles met bloed handelt.,Maakt de Geest van Christus Hem niet bovenal dierbaar in Zijn bloed en gerechtigheid? Wie eigent het ons toe? W i e doet Hem omhelzen en wie doet ons in Jezus afdalen als de geopende fontein Davids tegen de zonden en onreinheid! Hij is het toch, die voortdurend tusschen treedt bij den Vader. In ons hart moge gedurig de stem des bloeds worden gehoord, die betere dingen spreekt dan Abel.
Dan klimt het gebed op vol teederheid en de adem des Geestes is als doorwasemd met de kracht van het bloed, zoodat ons geen ding wordt geweigerd gebeden in Zijnen naam. Hij predikt ons Christus in Zijn ambten, naturen en staten.
Soms ontsteekt Hij een lof- en dankoffer, vervuld met dankerkentenis voor Zijne daden. Looft den Heere want Hij is goed, want Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid. Och, of nu al wat in mij is, Hem prees. Dan weer opent Hij Zijn zalfhoorn en stort haar uit in de ziel, zoodat aanbidding het hart vervuld. De heerlijkheid des Heeren vervult den ganschen tempel en het is als in de dagen van ouds toen de priesters niet konden staan om te dienen.
De inwoning van Christus hangt dus ten nauwste samen met die des Geestes. Hij zal het uit het Mijne nemen, en die zal Mij verheerlijken. Vader, Zoon en Heilige Geest, U zij al de eer!
Lezer, is al het gezegde vreemde taal voor u? Vindt ge het wellicht een weinig al te mystiek? Dit zou ons zeer leed doen, want het zou slechts uw geestelijke onkunde en vijandschap openbaren. De verborgenheid des Heeren is voor degenen, die Hem vreezen en Zijn verbond om hun die bekend te maken.
Maar zeker voor de natuur is het onbekende en niet te kennen spraak. Jezus in den hemel en toch wonend in een menschenhart! Door het geloof! Maar dat geloof zelf is eveneens een wonderlijk instrument des Geestes. Het wijst nooit op zichzelf, maar op Christus. Het heeft niets en ontvangt alles. Het bezit alles en baart toch de hope. Het geloof is geen middel om de bevinding overbodig, maar om haar mogelijk te maken. Het is een dierbare gave des Geestes.
Woont nu Christus door het geloof in uw hart? Zijt ge versterkt met kracht in den inwendigen mensch? Vóór alles zijt gij in Christus ingeplant? Met God bevredigd?
Opdat Christus door het geloof in uwe harten wone...
Indien Hij daar woonde, hoe anders zou veler leven zijn.
De psalmdichter mocht belijden: Hoe kostelijk zijn mij o God, uwe gedachten, hoe machtig vele zijn hare sommen, zoude ik ze tellen, harer is meer dan des zands. Worde ik wakker, zoo ben ik nog bij U.
Zijt gij niet ledig van God? Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te zijn. O, wat is het leven der Kerk ingezonken, en ware dit nu nog maar tot smart.
Is het niet zooals de apostel elders schrijft: wie behoordet gij te zijn in heiligheid en godzaligen wandel! Gij, die leeraars behoordet te zijn vanwege den tijd, hebt wederom van noode, dat men u leere welke de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden als die melk van noode hebben en niet vaste spijs. Want een iegelijk, die der melk deelachtig is, die is onervaren in het Woord, want hij is een kind.
Maar der volmaakten is de vaste spijs, die door de gewoonte de zinnen geoefend hebben tot onderscheiding des goeds en des kwaads.
Toch mogen wij niet verzuimen, nalatende het beginsel den leer van Christus, tot de volmaaktheid voort te varen en te getuigen van het leven des geloofs in Gods kind, die is geworden een woonstede Gods in den Geest.
Luisteren we nu verder naar des apostels gebed.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Een voorbede om wasdom III

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's