Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de wedergeboorte. I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de wedergeboorte. I

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Colossensen 1 : 16 en 17: Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij troonen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten. Alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen. En Hij is vóór alle dingen en alle dingen bestaan te zamen door Hem.

De schepping is gewrocht van God Drieëenig. Ook onze Catechismus legt er nadruk op, wanneer zij in aansluiting bij het eerste artikel van de apostolische geloofsbelijdenis spreekt van God den Vader en onze schepping. De kerk aller eeuwen belijdt: Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde. Bij den Vader zijn de uitgangen der scheppende daden. Doch ook de Zoon heeft Zijne functie in het scheppingswerk. De Vader handelt bij al wat Hij doet en werkt met betrekking tot hetgeen als schepsel in onderscheiding van Zijn wezen aanzijn ontvangt, door den Zoon. Daarom zegt de apostel Johannes van het eeuwige Woord, dat bij God was en God was en in den beginne bij God: Alle dingen zijn door hetzelve gemaakt en zonder hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is. En van den Heere Jezus Christus, het vleeschgeworden Woord, zegt hij ook: Hij was in de wereld en de wereld is door Hem gemaakt. De Vader werkt dus scheppend door den Zoon.
En zoo ook staat God de Heilige Geest niet buiten dit scheppingsproces, want ook van den Heiligen Geest wordt gezegd: reeds in het verhaal der schepping: de Geest Gods zweefde op de wateren. Hij deed daar het werk der levensbroeding. Job heeft gezongen: door Zijnen Geest heeft Hij de hemelen versierd en Elihu beleed van zichzelven, dat de Geest Gods hem gemaakt en de adem des Almachigen hem levend gemaakt had. De psalmdichter zong: door het Woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt en door den Geest zijns monds al hun heir. Daarom wordt dan ook door den apostel Paulus er nadruk op gelegd, dat de Geest des Heeren de onderscheidenheid der gaven bereidt en noemt hij den Geest „dezelfde Heere en dezelfde God, die alles in allen werkt".
Het werk der schepping is dus gewrocht van de Heilige Drievuldigheid, doch zóó, dat ieder der Goddelijke Personen daarin eene bijzondere functie heeft. Zijn bij den Vader de uitgangen dan toch alleen door den Zoon. die het afschijnsel Zijner heerlijkheid en het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid is. En de Heilige Geest neemt hetgeen Hij werkt uit de volheid des Zoons, die als het eeuwige Woord de bron is, waarin de Heilige Geest leest, aanschouwt het beeld van al hetgeen Hij werkelijk maakt. Het hoogtpunt der scheppende werkzaamheid wordt bereikt, wanneer de Heere zegt: ,,Laat ons menschen maken naar ons beeld, naar onze gelijkenis", want dan wordt hij geformeerd, die niet slechts zooals de hemelen Gods eere en heerlijkheid moet verkondigen, maar die welbewust, als redelijk en zedelijk wezen, zijn Schepper kennen zal en verheerlijken kan krachtens eigen vrije keuze. Met den mensch wordt het hoofd der schepping in het aanzijn geroepen, die als vertegenwoordiger, als plaatsvervanger van alle creatuur krachtens vrije, zelfbewuste keuze eeuwiglijk zijn God verheerlijken zal. Des menschen mond is bestemd om over de gansche schepping het loflied aan te heffen door zijn gansche leven, dat den Heere brengen zal de eere, die Hem van hemel en aarde beide toekomen moet. Zooals onze Catechismus het ons heeft geleerd, dat de mensch daarom in ware gerechtigheid en heiligheid is geschapen, opdat hij God zijnen Schepper recht kennen, van harte liefhebben en met Hem in de eeuwige zaligheid leven zal om Hem te loven en te prijzen.
Zoo was er dus eene schepping, gewrocht van den Vader, van den Zoon en den Heiligen Geest, den eenigen waarachtigen God, opdat zij eenerzijde de wondere, onuitsprekelijke, alle creatuurlijk vermogen oneindig te boven gaande, majesteit van het deugdenbeeld Gods zou openbaren en anderzijds opdat zij den eenigen en Drieëenigen God zou noemen met den Vadernaam, wanneer zij in en door den mensch, die naar Zijne beeltenis is geformeerd, zichzelve als een levend offer der dankbaarheid Gode voorstellen zou. Dat was des menschen roeping de eeuwen door, wanneer hij zich zou geven om de doeleinden te verwerkelijken, die de Heere zelve in Zijnen eeuwigen Raad aan Zijne schepping had gesteld. En die bestemming lag niet in de schepping, doch in den Schepper zeiven. Ook hier gold het triumphlied des apostels: „uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen!" Niet dus het schepsel, maar in het God verheerlijkend einddoel, niet op aarde, maar in den hemel, niet in de tijdelijke, maar in de eeuwige dingen, is de bestemming onzer roeping. En daarom als de Heere den naar Zijn beeld en gelijkenis geformeerden mensch tot levenstaak geeft heerschappij te hebben over de geheele aarde en over al wat zich daarop roert, dan ligt in die opdracht de cultuurstrijd opgesloten, dien de mensch zal voeren niet alleen daarom, dat hij een rijk en aangenaam en weeldevol leven zal mogen leiden, maar opdat hij al de vruchten zijner rijke en heerlijke geestelijke gaven zal leggen op het altaar der dankzegging voor des Heeren aangezicht. Daarom had de mensch de aarde te onderwerpen en in die onderwerping alle zijne gaven en krachten te ontplooien, opdat hij ten laatste zijne heerlijkheid en eere zou brengen in de poorten der stad, in welker licht de zaligen wandelen zouden. Alzoo zou de Heere een welbehagen moeten smaken in de aanschouwing dier schepping, die in haar geheel Zijne eer zou vertolken, wanneer de hemelen zich baadden in het licht van de zonne des daags, of ook den Naam van den eeuwigen, eenigen Kunstenaar in vlammend schrift zouden dragen wanneer het nachtelijk firmament zijne wondere schoonheid onthulde. Doch bovenal zou het goddelijk welbehagen rusten op hem die het beeld draagt des Almachtigen op gansch eenige wijze en in wien. als in een brandpunt, al de lichtglans der geschapen heerlijkheid zich zou samentrekken, wanneer de mensch zijn gloriekroon zou nederleggen voor de voeten des Almachtigen, wien hij zou noemen met den Vadernaam, omdat Hij de liefde had van zijn hart en in die liefde Hem zijne toewijding en bondsgehoorzaamheid brengen mocht. In dat einddoel was de schepping, waren hemel en aarde beide bestemd om de heerlijkheid Gods te verkondigen, daar zijn W e z e n daarin tot volkomen openbaring komen moest. De jubelzang zou mogen opgaan uit aller menschenmond, zoodat het van deze aarde door de hemelen weerklinken moest: Gij, Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eere en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen en door Uwen wil zijn zij en zijn zij geschapen.
God Drieëenig, Vader, Zoon en Heilige Geest, moest aldus verheerlijkt worden. En daarom kan nu ook hier de apostel zeggen van den Zoon, dien hij het beeld noemt des onzienlijken Gods, den eerstgeborene aller creaturen, dat door Hem zijn alle dingen geschapen. De V a d e r schiep, door den Zoon, die de eerstgeborene aller creature is, omdat Hij van eeuwigheid was gegenereerd, voordat er nog een schepsel roerde. In dat eeuwige W o o r d was het leven, dat Hij van den V a d e r eeuwiglijk heeft en dat leven is door den Zoon het licht der menschen, die in dat licht het eeuwig licht aanschouwen zouden. Zoo is dus de Zoon het centrale levenslicht, in welks glansen alle schepselen zich mochten baden. Hij. die de bronwel is van alle leven, dat Hij van den V a d er heeft ontvangen in Zichzelven. V a n eeuwigheid is Hij het licht des hemels en der aarde beide. E n daarom als die mensch den rijkdom Zijner heerlijke geestelijke gaven misbruikt, het altaar berooft, dat hij had te bedienen, als hij zegt tot dien Schepper: ,,ik wil niet, dat Gij Koning over mij zijn zult", als hij de touwen van zich werpt, het beeld van zijn God, dat hij dragen moest tot Gods verheerlijking, neerwerpt in het slijk der zonde, als hij, in wien de schepping de schoonheid harer wondere harmonie zou openbaren, de wanklanken der zonde laat hooren, dan is met dien val niet slechts die mensch, doch met hem de gansche kosmos ontwricht. Gods schepping in haar geheel wordt alzoo aan hare eindbestemming onttrokken en in stede van de verheerlijking des Almachtigen bleef haar slechts de ondergang in vloek.
Doch de Heere kan Zijne eere geen ander geven. Niet de S a t a n en zijn heir, niet de zondaar in zijn waan, zal de overwinning wegdragen, maar de Heere zal opstaan tot den strijd en datzelfde Woord, waardoor alle dingen zijn gemaakt, het zal gezonden worden als het licht, dat in de duisternis schijnt, dat de duisternis niet kan begrijpen, maar dat in Gods uitverkoren volk den gevallen kosmos zal herscheppen tot eene nieuwe en levende hope. V a n de gevallen wereld geldt het: „Niemand heeft ooit God gezien; de eeniggeboren Zoon, die in den schoot des V a d e r s is, die heeft Hem aan Gods Kerk verklaard".

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 oktober 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Van de wedergeboorte. I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 oktober 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's