Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de wedergeboorte. II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de wedergeboorte. II

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Colossenzen 1 : 16 en 17. Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij troonen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten. Alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen. En Hij is vóór alle dingen en alle dingen bestaan te zamen door Hem.

Zoo is dus God Drieëenig de Schepper van alle hemelsche en aardsche creatuur en leert ons de Schrift van den beginne, dat Zijn scheppend werken de twee groote levensgebieden in het aanzijn roept, die als hemel en aarde zich aan ons voorstellen, want dit blijkt uit dit apostolisch woord wel zeer duidelijk, dat wij in hemel en aarde van doen hebben met scheppingsgebieden, met ruimtelijke grootheden, waarin de Heere Zijne schepselen deed opkomen door die wondere, verborgene, levenwekkende krachten, die zich ook om ons en zelfs in ons openbaren, waardoor de dingen in het aanzijn worden geroepen. W i j leven, als wij er een oog voor hebben, niet alleen te midden van de wonderwerken Gods, maar ook zeiven door die wondere, scheppende daden. Wij kunnen deze waarnemen in de natuur rondom ons, wanneer wij als de lente over ons opgaat, de boomen en planten zien uitbotten, getuigend van den onuitputtelijken rijkdom aan levenskracht, die rondom ons zich openbaart. Maar wij kunnen haar ook beluisteren werkende in ons, zoodra onze hartslag wordt gevoeld en de ruisching van ons bloed. Elke polsslag, iedere ademtocht getuigt van Hem, Die door Zijn Heiligen Geest de levensenergie van oogenblik tot oogenblik doet uitgaan. Het wonderwerken Gods is ook in het nietigste schepsel, zooals het zich in ons bij ons bewustzijn aandient, wanneer wij merken op de levensfuncties, waardoor wij lichamelijk leven.
Zoo zijn er dus dingen in de hemelen en dingen op de aarde. Van den beginne is dit de groote tegenstelling. Schiep Hij niet den hemel en de aarde? En deze hemel en deze aarde staan niet los naast elkander, zijn niet zoo geschapen als ware er tusschen deze beide geen verband. Integendeel, zij waren eenmaal in Gods scheppende gedachte één. Zijne eerste naar buiten tredende scheppende daad is juist, dat Hij door deze in het aanzijn te roepen ze doet uitgaan in onderscheidenheid van zijn. De hemelen ontvangen daardoor een aanzijn en de aarde eveneens. Deze onderscheidenheid des bestaams is de openbaring der scheppende daad. Maar omdat zij eenmaal uit die ééne scheppende gedachte, waarin zij in eenheid besloten lagen, zijn opgekomen tot het onderscheiden zijn, daarom zijn zij als geboren uit die ééne moederschoot, en daarna niet in volstrekten zin onafhankelijk van elkander. Uit den éénen grond der goddelijke daden opgekomen, hebben zij ook ééne bestemming, waardoor zij op elkander aangelegd werden. De aarde heeft beteekenis voor den hemel zooals de hemel beteekenis heeft voor de aarde.
Is het dan niet waar, dat te midden van de millioenen hemellichamen, de aarde, onze aarde, slechts een kleine stip is en dat zij verre van te zijn het middelpunt des heelals, slechts één der nietigste en onbeduidendste hemellichamen is? Inderdaad, dit juist is één der oorzaken van het conflict, door de moderne wetenschap opgeroepen met de Christelijke levens- en wereldbeschouwing. De kennis van den bouw des heelals is in dezen tijd zoo geheel anders dan het wereldbeeld, waarvan de Schrift spreekt, en wij duizelen van de getallen, die de afstanden in de oneindige ruimte ons trachten af te malen. Bij dit alles wordt het groote, dat deze aarde ons te zien geeft, oneindig nietig en klein. En toch zegt dit niets met betrekking tot de plaats, die zij inneemt, niet in het wereldbeeld der menschen, maar in het wereldbeeld Gods. In Gods wereld, zooals Hij deze in Zijn Woord ons openbaarde, ligt de beteekenis dezer aarde niet in de grootte in ruimtelijken zin, maar in het ééne feit, dat zij de drager is der menschheid, dat zij is toebereid als de woonstede van dat schepsel, dat in gansch bijzonderen zin naar Zijn beeld is geschapen. Op deze kleine aarde komt, naar het Woord onzes Gods, Zijne scheppende daad tot haar hoogtepunt.
Nergens wordt het Wezen Gods klaarder gekend in deze zichtbare schepping dan juist op de aarde, waar de mensch geplant werd, opdat hij als aller schepselen hoofd, den Schepper noemen zou met den Vadernaam en Zijne heerlijkheid zou uitroepen met luider stemme, zoodat de zichtbare hemelen boven ons ervan zouden weergalmen. De beteekenis dezer aarde ligt dus niet in haar grootte of in hare kleinheid in vergelijking met andere. En zij ligt ook niet in de plaats, die zij inneemt verre van het centrum der zon, waarom zij zich wentelt. Doch daarin wordt de aarde als in tegenstelling met den hemel genoemd, als alleen met dien hemel saam de ééne alomvattende schepping Gods vormende, omdat zij den mensch werd toebereid als een woning, opdat zij door hem zou zijn als een tempel, waarin alle schepsel Gode eere geven zou. De aarde alleen was bestemd om voor het gansch heelal de plaats te zijn, waar Gode Zijne eere zou worden gegeven. En daarom al was zij, zooals Saul zich noemde, de kleinste van al de geslachten Benjamins, de kleinste onder alle hemellichamen, die kleine aarde was door God verkoren om de woonstede te zijn voor die menschheid, die als de hoogepriester aller voorbidder moest wezen en voor allen den lofzang aanheffen zou.
Het is dan ook met die grootte der aarde en met hare verbanning uit het middelpunt, waarover de moderne menschheid zooveel beter ingelicht is dan de voorgeslachten, juist zooals het is met ons organisch wezen. In vergelijking van ons lichaam is ons hart slechts klein, maar voor ons leven is het van centrale beteekenis. En zoo zouden wij kunnen voortgaan met er op te wijzen, dat de grootte en de plaats onzer organen toch voor hun waarde en hunne betekeenis niets zeggen. En zoo is het nu ook met deze aarde, die, hoe klein ook, de voetbank van Gods voeten wordt genoemd. En Jeruzalem, was toch slechts een stip op den aardbodem en toch was de heilige stad de plaats, waar de Heere Zijn Naam heeft doen wonen.
Zoo wordt het ons wel duidelijk, dat deze kleine, nietige aarde, die als een stip te midden der oneindige ruimte drijft door het heelal onder de millioenen hemelbollen, welker banen de Heere vastgesteld heeft, als het uitverkoren oord was, waarop het schepsel wonen moest, dat Zijn beeltenis dragen zou, opdat Hij zich daardoor en ook daaraan als de eeuwige Schepper openbaren zou en in dien drager Zijns beelds de hemelen aan de aarde als raken zou. Des menschen oog zou den hemel aanschouwen, des menschen hart uit dien hemel leven, des menschen leven naar dien hemel zich strekken, uitgaan naar Hem, uit Wien, door Wien, maar ook tot W i e n alle dingen zijn. Zoo was dus in en door den mensch de schepping in hare gescheidenheid van hemel en aarde wederom aangelegd op de eenheid in de verheerlijking van Hem, die alle dingen om Zichzelfswil heeft geschapen.
De hemelen, waarvan hier dus sprake is, in tegenstelling met de aarde, dat zijn dus niet de hemellichamen, wier glans wij zien blinken aan den helderen, nachtelijken hemel, want deze alle hangen met de aarde saam. Daarvan spreekt dan ook de Schrift als van het uitspansel, dat ook hemel genoemd wordt in onderscheiding van dien hemel, dien God met de aarde schiep. De hemellichamen zijn de lichten in het uitspansel en deze zijn er dus in samenhang met de aarde, welker duisternis ze doen opklaren, opdat er licht zij op de aarde en met dat licht ook het leven. En zoo zien wij dan ook, dat er die samenhang bestaat tusschen deze aarde en de andere hemellichamen, te midden waarvan zij zich beweegt, zoo dat hare beweging met die van alle andere verband houdt. Eigenlijk behooren dus die hemellichamen mede tot deze aarde, zooals het uitspansel daartoe immers ook gerekend wordt. De Psalmist heeft dit zoo treffend geteekend, als hij ons den Heere bezingt als die den hemel boog, en nederdaalde en donkerheid was onder Zijne voeten en Hij voer op een cherub, en vloog, ja, Hij vloog snellijk op de vleugelen des winds. Doch al die spheren, waardoor hij bij het licht van Gods Heiligen Geest den Heere aanschouwde met het oog des geloofs, behoorden zelve tot de aarde, waarover zij uitgebreid zijn. Doch de hemelen, waarvan hier de apostel spreekt, zijn die hemelen, die ook tot de ruimtelijke schepping behooren, maar van geheel andere orde, bijzonderlijk aangelegd zijn op de openbaringen van Gods heerlijk en volzalig Wezen. Ook die hemelen zijn niet ledig geschapen, doch hoewel in tegenstelling met deze aarde onzienlijk voor ons natuurlijk oog. bevolkt met tronen en heerschappijen, waarbij wel niet gedacht mag worden aan een hiërarchische orde in de wereld der geesten, waarvan de ziekelijke phantasie zich heeft meester gemaakt in allerlei dwaalleer, maar wel aan machten van engelen en geesten, die aan den Christus Gods onderworpen zijn, door W i e n zij ook mede geschapen zijn. Doch alle deze zijn door den wille Gods, opdat zij Gods heerlijkheid zouden openbaren en Hem verheerlijken, die zit op den troon.
Zij allen zijn er, opdat ook de mensch op aarde zijn hemelsche roeping zou volbrengen en met hen allen saam de glorie zou verkondigen Desgenen, die de dingen, die niet zijn, geroepen heeft om te aanbidden Hem, die leeft in alle eeuwigheid. En alle deze zijn door Hem, die de apostel hier noemt het beeld des onzienlijken Gods, de eerstgeboorne aller creature, die straks, als de mensch door de listige omleiding des duivels en moedwillige ongehoorzaamheid tot den val komt, in den afgrond van zonde en dood, Zich zal vernederen, ons vleesch en bloed aannemend, zal ondergaan in de vernietiging van Zichzelven, gehoorzaam tot den dood, maar door God ook uitermate wordt verhoogd en een naam ontvangt boven allen naam, opdat die in den hemel en op de aarde zijn, belijden, dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 oktober 1934

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de wedergeboorte. II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 oktober 1934

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's