Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geestelijke vrijheid. VII

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geestelijke vrijheid. VII

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De geestelijke vrijheid en het geestelijke leven hangen dus zeer nauw samen. Wanneer het geestelijk leven der natie niet gedragen wordt door het geloof in den God der Schriften, is de grondslag der vrijheid zoek en wordt het volk bloot gesteld aan de gevaren, die een voortgaande ontkerstening meebrengt. Het ligt voor de hand, dat de Christelijke Overheid daarvoor niet blind mag zijn. en reeds uit dien hoofde een taak vindt om daartegen te waken. Doch zooals wij reeds eerder hebben opgemerkt, hoezeer het ook zijn voordeel kan hebben, dat men de lessen der ervaring ter harte neemt, uit de beginselen des geloofs zelf moet de drang uitgaan. Het geloof zal den weg zoeken en in gehoorzaamheid betrachten. En het is daarom zoo noodig, dat zij, die blijkens hun belijdenis tot de Gereformeerde gezindheid gerekend willen zijn, aan hun roeping worden herinnerd, (zie Toelichting, Geref. Weekbl. dd. 27 Oct. '34).
Welke is de roeping der Overheid en het geestelijk leven des volks, vraagt Ds. K., daarmede de brandende vraag van onzen tijd aanwijzend. Inderdaad, een vraag, die ons bezig heeft te houden en die niet zoo maar kan worden beantwoord.
Het is klaar en duidelijk, dat iemand, die de souvereiniteit Gods belijdt, aan de klem van die belijdenis op geen enkel levensgebied ontkomt en dat hij voor wien zij levende ervaring en werkelijkheid werd, ook met de geheele wereld onder God valt. De persoonlijke belijdenis, zoo die in het hart leeft, ziet het gansche leven in het licht der goddelijke voorzienigheid en stelt dat onder den eisch des geloofs.
En het kan niet worden ontkend, dat het oog des geloofs niet alleen wordt ontdekt aan de rechten Gods in het persoonlijk leven, maar omdat Zijn souvereiniteit over alles en allen gaat, moeten ook allen onder den eisch van Zijn recht vallen.
Van uit het persoonlijk geloofsleven gaat dus een algemeene eisch tot eerbiediging van den Naam en het goddelijk recht uit. Hoezeer de erkentenis daarvan gave des geloofs is, is geloof en ongeloof onder dien eisch gezet. En zoo is men haastig bereid om naar zijn persoonlijk inzicht te oordeelen en anderen de wet voor te schrijven, ja te streven met een ijver, die zelfs onheilig kan worden bevonden. Het is echter niet goed, dat men zoo spoedig uit de leerschool des geloofs wegloopt om de menschen te bekeeren. De reformatoren leefden ook in zeer bange tijden, vol van groote verwarring en velerlei afval. Doch wie zich rekenschap geeft van hun arbeid, ziet dat zij voor alles zich benaarstigden om bij Gods Woord te leven en dit te onderzoeken en daarbij niet te verzuimen na te speuren, hoe de gemeente der eeuwen dat W o o r d heeft verstaan. Het is toch een en dezelfde Geest, die haar in alle tijden onderricht en zoo zal zij zich door de werking van dien God bewust worden van de goederen en de wijsheid, welke haar in het Woord zijn geschonken.
Hoe zouden de mannen der Reformatie zulk een verreikenden invloed hebben kunnen uitoefenen, zoo het niet ware door dien Geest, die in alle waarheid leiden zal. Maar daarom ook is voorzichtigheid geboden aangaande de belijdenis, waarin zij hebben uitgedrukt, wat zij in de geweldige worsteling des geloofs hebben geleerd. Zeker, menschen kunnen dwalen, ook in de belijdenis en de vaderen hebben zelf nadrukkelijk de Heilige Schrift als den regel des geloofs boven belijdenis, traditie en synode gesteld. Doch de ervaring van onzen tijd leert, dat de mannen van de Reformatie niet zoozeer hebben gedwaald als de mannen der verlichting, die zich tegen hun beginselen hebben te weer gesteld en den godsdienst als openbare aangelegenheid hebben afgezet.
Of zij echter gedwaald hebben, zoo daarvan sprake is, zal slechts door he-t Woord Gods worden uitgemaakt en zulks niet volgens een persoonlijke opvatting, maar door het geloof, dat steun vindt in de gemeenschap der heiligen. En wanneer nu de menschen. die elkander de zuiverheid des geloofs en van het kerkelijk leven betwisten, de gemeenschap der heiligen niet kunnen vinden, om daaruit te leven, hoe zullen zij dan den eisch des geloofs in het staatkundige vinden en daaruit leven?
Hoe kan men van de Overheid een standvastig en wijs beleid in deze dingen verwachten, zoo de kerk in gebreke blijft een duidelijk spoor te wijzen. Hoe kan men vragen, dat zij ten aanzien van de brandende vraagstukken een besliste en beslissende houding inneemt, zoo het geestelijk leven daaromtrent geen oplossing en gemeenschappelijke overtuiging voortbrengt?
De geestelijke vrijheid is een geestelijk vraagstuk, dat in zijn beginsel door de worsteling van het leven des geloofs zijn opheldering zal kunnen erlangen. Maar dan zal het ook zoo moeten worden begrepen. Het is niet in de allereerste plaats een zaak van politiek. De politieke toepassing is een kwestie van politiek beleid, doch het beginsel is een zaak des geloofs. In de toestand, waarin wij thans verkeeren, is het vraagstuk der geestelijke vrijheid een aangelegenheid der omstandigheden. Zonder eenigen anderen steun in de natie dan de zucht om ongebonden te zijn en zonder andere beperking dan de vrees om gebonden te worden, kan de vrijheid niet bloeien.
Niet van uit de politieke mogelijkheden moet men het vraagstuk der geestelijke vrijheid benaderen, maar van uit haar fundament de belijdenis van Gods souvereiniteit. Het geloof is het eerste. In hoeverre de toepassing in de practijk mogelijk zal zijn, is een zaak, die door het geloof van de Overheid en door de mogelijkheid, welke de gegeven omstandigheden bieden, worden bepaald.
Het vraagstuk behoort dus allereerst van zijn principieele zijde te worden bekeken om vervolgens te zien, wat men daarmede in de practijk zal aanvangen. Dit laatste is niet in de eerste plaats afhankelijk van wat de Overheid doet, of niet doet, maar van wat zij doen kan en doen moet. En dit laatste hangt weer samen met den stand van het geestelijk leven der natie en van de plaats, die het godsdienstig en kerkelijk leven in het midden des volks inneemt.
Tusschen den eisch des geloofs en de algemeene gesteldheid zal een grootere of kleinere afstand bestaan. Het eensgezinde streven van hen, die door één geestelijke overtuiging worden gedragen, zal zich inspannen om die klove te overbruggen, maar dan moet er zulk een eensgezinde overtuiging zijn. De huidige stand van het vraagstuk toont duidelijk aan, dat die eensgezindheid er niet is. Bovendien is het politiek vertroebeld. Het behoorde buiten de sfeer van de politiek getrokken en in zuiver geestelijk licht gesteld zijn oplossing te erlangen, waardoor het gereformeerde volk werd vereenigd om pal te staan in de worsteling van onzen tijd in stede van de tucht des Woords te verlaten. Wanneer het zout smakeloos is geworden, waarmede zal het gezouten worden?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Geestelijke vrijheid. VII

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's