Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zaaiïng en oogst II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zaaiïng en oogst II

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 8 vers 21b en 22. Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan gelijk als Ik gedaan heb. Voortaan alle de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht niet ophouden.

Zoo sprak de Heere tot Noach bij het altaar, waar de rook der brandoffers opsteeg ten liefelijken reuk Gode. De Heere openbaarde Zijn goddelijk raadsplan met de aarde en de menschheid, zoolang de aarde nog zou zijn. Alle de dagen der aarde.
Hij belooft bestendigheid in het natuurgebeuren tot het einde der wereld. Zoo mocht Noach met de zijnen de nieuwe geschiedenis openen onder de goddelijke waarborg dat geschiedenis mogelijk zou zijn.
De Heere geeft eene opsomming van hetgeen wezen zal. Zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht. Deze alle zullen niet ophouden. Waarom niet? Omdat God het heeft beloofd. Niet, omdat God daartoe verplicht is door eenige macht buiten Hem, maar omdat Hij zichzelf daaortoe verplicht.
Zaaiing en oogst.
De Heere schiep hemel en aarde met alles wat daarin en daarop is. De wateren brachten op Zijn bevel overvloedig voort een gewemel van levende zielen. Hij riep het gevogelte op om te vliegen boven de aarde in het uitspansel des hemels. Ook bracht de aarde levende zielen voort op Zijn machtwoord; vee en kruipend en wild gedierte naar zijnen aard. Deze alle moesten zich vermenigvuldigen, krachtens den hun ingelegden zegen. Doch, vóórdat de Heere de levende zielen had geschapen had Hij hunne komst voorbereid, opdat de aarde hen kon voeden. De Heere zeide: Dat de aarde uitschiete grasscheutjes, kruid zaad-zaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijnen aard, welks zaad daarin zij op de aarde: en het was alzoo. De Heere heeft dus het zaad in de planten en boomenwereld ingeschapen. Veel zaait zichzelf. Daar is het schietend kruidgewas, vruchtdragend geboomte en granen. De zaden zijn daarbij al of niet in het inwendige van een vrucht besloten. Bij dat zaaien in den ruimsten zin volbrengen bijen en vogels een taak voor den Schepper hoewel onbewust. Zij verrichten een taak voor hunnen Maker. Zij alle zijn Zijne knechten.
Mijn lezer, wie zijn wij geworden voor onzen God, die ons den adem en het leven gaf?
Zeker, de mensch verricht ook een taak bij het zaaien, maar verheerlijkt hij daarin dien God die de aarde vruchtbaar maakt van boven opdat zij ons op haar gewas onthale?
Ach, moet de Heere niet klagen over Israël, de Ontrouwe: „Zij bekent toch niet, dat Ik haar het koren en den most en de olie gegeven heb, en haar het zilver en het goud vermenigvuldigd heb, dat zij tot den Baal gebruikt hebben".
Zaaiing en oogst zullen niet ophouden. Het graan wordt gezaaid op verschillende tijden. In den laten herfst het wintergraan en in het voorjaar het zomerkoren, althans bij ons. In verschillende deelen der aarde op onderscheiden tijden, ja soms kan meer dan één oogst worden binnengehaald in hetzelfde jaar. Om groote vruchtbaarheid aan te duiden zegt de Heere, dat de ploeger den maaier en de druiventreder den zaadzaaier genaken zal.
Het gezaaide staat bloot aan hagel en sneeuw, aan droogte of overvloedigen regen. De wind kan schade aanrichten of wel muizen en sprinkhanen kunnen de velden kaal vreten. De Heere kan slaan met brandkoren en honigdauw.
In het feit dat op het zaaien een oogst volgt is Gods wondere trouw en goedheid.
In het scheppingsleven houdt de Heere getrouw zijn woord. Hij houdt zijn woord aan een wereld die Hem veracht. Maar daarom wordt de zonde wel bovenmate zondigende.
Hoe schrikwekkend zien wij dat in onze tijden met zijn ruw ingrijpen in Gods werken. Men meent alles in de hand te hebben en telkens als men meent er te zijn ontglipt het roer aan de machtelooze vingeren.
Werd ons in onze jeugd voorgehouden dat volgens groote economen bij voortgaande vermenigvuldiging der menschheid de aarde deze niet meer zou kunnen voeden en werden daarom goddelooze middelen aangeprezen om dien bevolkings- aanwas te stuiten, de werkelijkheid stelt ons nu voor het feit dat men met den overvloed geen raad weet en de aarde onbegrensde mogelijkheden schijnt te bieden in hetgeen zij kan voortbrengen.
Men stookt de locomotieven met graan, geweldige hoeveelheden goederen en producten worden vernietigd. God doet de wijsheid der wijzen vergaan en maakt het verstand der verstandigen teniet, of zij dit gelooven of niet.
Inmiddels lijden vele millioenen gebrek en vergaan van den honger, terwijl er voor het lichaam nauwelijks een kleed is om het te dekken.
De Heere openbaart van den hemel Zijn ongenoegen over de menschheid.
Maar die menschheid bekeert zich niet. Evenwel gedenkt de Heere zijn verbond.
Zaaiing en oogst... Door zaaiing wordt het graan vermenigvuldigd. Indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft zoo blijft het alleen, maar indien het sterft zoo brengt het veel vrucht voort.
Straks komt weer de oogst. In Kanaan in Maart-April de gerst en zeven weken later is de tarwe binnengehaald en wordt de eerste meelbloem den Heere ten offer gebracht In den laten herfst worden de zuidvruchten geoogst.
Hier is vreugde-volle arbeid voor vele menschen. Maar sedert de moderne mensch met zijn cultuur de machine leerde verafgoden teistert werkeloosheid de menschheid. En toch zonder machine kan hij niet concurreeren op de wereldmarkt. Zoo werkt de menschheid haar eigen oordeel uit. Haar cultuur wordt gebracht tot de einden der wereld en in de donkere binnenlanden der aarde, zoodat de heiden zijn afgod maakt van beton... Maar zaaiing en oogst gaan door! De oogst is weer goed geweest in ons beweldadigde Vaderland. Toch komt er bij overvloed gebrek. Evenwel gaat de zondedienst voort onder rijk en arm. Bij overheid en volk In Kerk en gezin.
De bid- en dankstonden zijn niet meer in trek. Wij zijn een God-vergeten volk geworden!
Land, "land hoort des Heeren Woord! Gij oversten van Sodom, hoort des Heeren Woord, neemt ter oore de wet onzes Gods gij volk van Gomorra. Zullen wij ook nu zijne gerichten op de aarde zijn, geen gerechtigheid leeren?
O, die trouwe onzes Gods in het rijk der natuur zal tot een aanklacht gedijen in het gericht. Want, dwaalt niet, God laat zich niet bespotten, zoo wat de mensch zaait zal hij ook maaien. Zalig, indien wij een zaad zijn den Heere gezegend, dat naar Zijn wil vraagt en Zijne wet betracht.
Koude en hitte zullen niet ophouden..., zegt de Heere tot Noach.
Er is zeker groot verschil in het klimaat in onderscheiden deelen der aarde, maar de Heere zal toch koude en hitte bestendigen naar Zijn welbehagen. Beide komen ons toe uit Zijne hand. Hij geeft sneeuw als wol; Hij strooit den rijm als asch. Hij werpt zijn ijs daarheen als stukken; wie zou bestaan voor Zijne koude? Hij zendt zijn woord en doet ze smelten; Hij doet zijn wind waaien, de wateren vloeien henen. De natuurbeschouwing der Schrift is door en door Godvruchtig. Met Gods al-werkzaamheid wordt vollen ernst gemaakt. Niet de natuurwet doet koude en hitte ontstaan maar de Heere die de krachten der natuur bestuurt en in die krachten werkzaam is door Zijn inwonenden Geest, die ook het gelaat des aardrijks vernieuwt.
Wij lezen niet dat de eeuwige God het instrument dezer wereld heeft in gang gezet en toen Zijn hand heeft afgetrokken. Neen, zelfs iedere hagelkorrel komt van Hem. In dg vorming en het vallen beide werkt God zelf. Hij werpt Zijn ijs daarheen als stukken.
Gelijk de slingeraar zijn steen werpt langs berekende baan is het pad aan eiken hagelsteen door goddelijke macht afgeteekend. Het is zijn koude, zijn ijs, zijn sneeuw. O. konden wij in iederen hagelsteen Gods hagel en in iedere ijskristal Gods ijs aanschouwen hoe kostbaar worden ons dan die waterdiamanten. Wanneer de koude ons nijpt en doordringt door ieder kleedingstuk moge de gedachte ons bezig houden dat het Zijne. — moogt gij zeggen? — des Vaders koude is. Ach, wat zijn we toch na alles wat God aan onze ziel heeft gedaan, nog weinig God-vruchtig. Het gansche leven moest zijn overgoten met religieus licht en tot gemeenschap met God voeren zoowel koude als hitte, zaaiing als oogst. Immers het is bekend gemaakt bij het altaar. En de Heere rook dien liefelijken reuk!
De wind is Zijn wind en door Zijn woord doet Hijde ijskorst die de wateren sluit weer dooien. Zie, dit alles moet door Gods kind worden teruggebracht tot Zijn Vaderlijke voorzienigheid. Dit zal de zoetheid en de bitterheid van hetgeen ons uit zijne hand toekomt een eigen smaak geven. Is uw disch slechts schaars voorzien, uw hart moge bij zoo schamel deel vergenoegd zijn, omdat gij weet dat een wijze liefde u uw deel heeft toegemeten. Dit bewustzijn zal een zegen schenken aan uw brood en water. Wij zullen den glimlach Zijner goedheid opmerken, waar anderen slechts donkerheid zien. Dat wij toch in alles Zijne hand leeren zien door het geloof.

Als pest het land doorwaart, wordt 's Heeren hand erkend;
En wie dan Hij is 't, die de rups op 't roosje zendt?
De sneeuwval in 't gebergt leert voor zijn almacht beven.
Maar doet ook Hij niet 't blad bij 't dorren neerwaarts zweven?

Zien we zoo de schoonheid van den herfst?
Voor den Heere is dat alles even gemakkelijk. Hij geeft sneeuw als wol. Hij strooit den rijm als asch. Maar het kost den Heere evenmin moeite om desneeuw weer te doen wegsmelten. Met zulk een God heeft Noach van doen.
Als de scherpe wind ons oog doet tranen is het Zijn wind! Ach, liepen wij zoo over de aarde. Ziende op Jezus, den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs!
Hij heeft alzoo geleefd in de werken Zijns Vaders.
De jaargetijden wisselen elkander af naar goddelijk bestel. In den zomer is de lente begrepen en in den winter de herfst. Na den winter komt de zomer met zijn voorlooper de lente. Het zijn de April- en regenvlagen, die Mei haar krans doen dragen' en de scherpe winterlucht maakt den zomer rijk aan vrucht. Daarom zong de dichter: Gij kroont het jaar met uwe goedheid. Daarom verschijnt het gansche jaar in het licht van Gods trouw en waarheid. En de Kerk mag haar eeuwige lente tegemoet zien als geen tijd meer wezen zal. Zooals een dichter zong:

Waar lente blijvend woning heeft,
En nooit haar luister taant,
Daarheen heeft Hij, die eeuwig leeft,
Ons Zelf een weg gebaand.

Ook dag en nacht zullen niet ophouden. Toen de waterkolken van den afgrond open braken en de sluizen des hemels werden geopend scheen het voor immer nacht te zijn geworden. Maar dit zal alzoo niet meer zijn. Zeker, de dag mag verduisterd worden door bijzondere natuurverschijnselen, gelijk in Egypte toen Israël zou uittrekken; de nacht mag vluchten zooals bij de overwinning van Jozua; de dagen mogen kort zijn als in wintertijd, toch zullen dag en nacht niet ophouden.
Zie, als dan de zon uitgaat als een bruidegom uit zijn slaapkamer, vroolijk als een held om het pad te loopen, dan gaat er eene sprake uit van de trouwe Gods, maar ook als zij in het Westen nederdaalt moge de Kerk verstaan: Dit is Gods trouw!
Als de nacht hare vlerken over de aarde spreidt en duisternis de wereld bedekt, mag toch Gods Kerk, niet op grond van hetgeen de natuurorde te aanschouwen geeft, maar door het geloof, dat zich op Gods belofte grondt belijden. De zon zal dagen, de nacht moet verdwijnen. Het is door den Heere bij het altaar beloofd.
In eenzame nachten als de kranke opblikt naar de starren, gekweld door zware pijnen, mocht hij verstaan uit den sterrenhemel wat God tot onzen vader Abraham zeide: zoo zal uw zaad zijn. En boven het licht der maan dat de duisternis van den nacht verlicht scheen de zonne der gerechtigheid en er was genezing onder Zijne vleugelen.
De dag is Uwe, ook is de nacht Uwe o Heere. En in beide zijt Gij mijn God.
Zalig werd onze ziel vertroost, want Hij deed ons verstaan: Uwe zon zal niet meer ondergaan en uwe maan zal haar licht niet intrekken, want de Heere zal u tot een eeuwig licht wezen en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen.
De kinderen van den dag zijn bezitter van den dag en den nacht. De wachter Israëls zal niet sluimeren noch slapen. De nacht is voorbij gegaan.
Deze belofte aan Noach en de menschheid, bij het altaar gesproken, is reeds vele eeuwen oud, maar zij is toch niet verouderd. Dat doen Gods beloften nooit. Zij dragen het kenmerk van den Gever, die niet wordt veranderd.
De Heere hield trouw Zijn woord. Zaaitijd en oogst zijn menigmaal bedreigd, maar zij kwamen toch altijd weer. De aarde zal den Heere dienen.
Zalig als wij voor Zijn aangezicht mogen leven onder de heilsbeloften van Israël: En het zal te dien dage geschieden, dat Ik verhooren zal spreekt de Heere; Ik zal den hemel verhooren, en die zal de aarde verhooren; en de aarde zal het koren verhooren mitsgaders den most en de olie en die zullen Jizreël verhooren; en Ik zal ze Mij op de aarde zaaien en zal Mij ontfermen over Lo-Ruchama ( = niet- Ontfermd) en Ik zal zeggen tot Lo-Ammi (Niet-mijn-volk) Gij zijt mijn volk en dat zal zeggen: „O mijn God."
Zoo moge de Kerk zich oefenen in het gebed, want de Heere hoort gaarne de stem Zijner kinderen om te pleiten op Zijne beloften ook voor het natuurlijke leven.
Israël vindt een verhoorend God. Het één roept tot het ander, en opwaarts klimmend eindigt de reeks met het roepen des hemels tot den Heere. Sions behoeften worden vervuld. Zalig wie zoo mag eindigen in God, gelijk met God moet worden begonnen. O, mijn God! De gansche schepping verschijnt in het licht der eeuwigheid en wordt overgoten met het schijnsel van de offervlam van Christus.
Zoo moet practisch geloof werkzaam zijn. De landman heeft weer zijn wintergraan gezaaid. Hij heeft overlegd waar hij rogge, gerst of tarwe zal uitstrooien, voorzoover hem daartoe tenminste in onze tijd met zijn vele dwang maatregelen vrijheid wierd gelaten. Geestelijk wordt de grootste losbandigheid getolereerd en de vrijheid hoog geroemd, maar het maatschappelijk leven wordt in een keurslijf van wetten geklemd waardoor blijkbaar ook al geen genezing der vele kwalen kan worden verkregen. Hoe dit zij, de landman heeft weer zijn wintergraan gezaaid. Maar zaaien is begraven. Waarom waagt de landman dat? Omdat hij gelooft in de komst van de lente en den zomer en omdat hij op deze wijze een oogst verwacht.
Zijn God onderricht hem, zegt de profeet, en Hij leert hem van de wijze.
Zelfs in den winter laat hij zijn oog gaan over zijn akker en hij ziet de vorst met zorg tegemoet wanneer het land nog is doordrenkt van den regen.
Hij zou een dwaas zijn, die in den zomer niet oplegde voor den winter en in den winter niet rekende met den zomer. De wereld rekent hier echter wel mede uit natuurlijke overwegingen maar niet God-vruchtig. De zon gaat op ook over hem die een eindeloozen nacht zou voorspellen. Hij regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen; de zon schijnt over boozen en goeden.
Doch we mogen deze dingen bezien in hooger licht, staande bij het altaar!
Lees en overweeg wat de profeet Jeremia moest spreken als getuige van Jehova die het verbond houdt: „Alzoo zegt de Heere: Indien gijlieden mijn verbond van den dag en mijn verbond van den nacht kunt vernietigen, zoodat dag en nacht niet zijn op hunnen tijd zoo zal ook vernietigd kunnen worden mijn verbond met mijnen knecht David, dat hij geen zoon hebbe die op zijn troon regeere en met de Levieten, de Priesteren, mijne dienaren. Gelijk het heir des hemels niet geteld en het zand der zee niet gemeten kan worden, alzoo zal Ik vermenigvuldigen het zand mijns knechts Davids en de Levieten die Mij dienen.
Ja, hoort wat de Heere verder spreekt: Zoo zegt de Heere: Indien mijn verbond niet is van dag en nacht, indien Ik de ordeningen des hemels en der aarde niet heb gesteld, zoo zal Ik ook het zaad Jacobs en mijns knechts Davids verwerpen, dat Ik van zijn zaad niet neme die daar heerschen over het zaad Abrahams, Izaaks en Jacobs; want Ik zal hunne gevangenis wenden en Mij hunner ontfermen.
Doch luister nog verder naar de stem des Heeren als Hij elders spreekt: „Zoo zegt de Heere, die de zon ten licht geeft des daags en de ordeningen der maan en der sterren ten licht des nachts, die de zee klieft, dat hare golven bruizen, Heere der heirscharen is Zijn naam, nidien deze ordeningen van voor mijn aangezicht zullen wijken spreekt de Heere, zoo zal ook het zaad Israëls ophouden, dat het geen volk zij voor mijn aangezicht alle de dagen.'
Zoo is dus de waarheid van onzen text naar schriftuurlijke opvatting een teeken voor het geloof van Gods strijdende Kerk op aarde.
Hier is de zekerheid van den Koning in wien Sion zich mag verheugen. Zijn Koninkrijk zal bevestigd worden zoolang er de zon is van geslacht tot geslacht. De Heere heeft er zich met eede toe verbonden. Hij zal regeeren zoolang als er de zon is en Hij zal zijn gelijk de regen op het nagras, als de droppelen die de aarde bevochtigen. Zoo mogen wij toch, ja, moeten ook met dit Schriftwoord eindigen in Christus door wien het alleen mogelijk was dat het werd gesproken. Gesproken bij het altaar. Als de apostel Paulus zijn lezers de collekte aanbeveelt en gaven vraagt voor de arme gemeente te Jeruzalem, eindigt Hij met een zinswending op Christus en zegt: Maar Gode zij dank voor Zijne onuitsprekelijke gave. Zalig, als wij op de rechte wijze overal Christus vinden.
Het moge op de aarde steeds goddeloozer toegaan toch regeert Davids groote Zoon, en Hij zal triumpheeren en de Zijnen met Hem. Onze text is rijk aan vertroosting.
Zie, ik trek mijn winterjas aan en zeg tot mijzelven: God heeft in het zenden der koude bevestigd het verbond met Jezus onzen Koning. Wanneer des morgens de rijzende zon ons begroet en de ordening van dag en nacht bestendig blijkt gaat ee eene sprake des Geestes uit door het Woord: Zijn naam zal zijn zoolang als er de zon is. Als de maan haar bleeke glanzen uitgiet over de aarde, en het rumoer des daags is verstomd, hoor dan des Geestes getuigenis: Overvloed van vrede...totdat de maan niet meer zij. Zoo berichten de nacht en de dag, de zon en de maan van de trouw van Jehova. Lezer, kent ge die spraak in waarheid?
Tevens echter is de bestendigheid van de ordeningen des hemels en der aarde een teeken van Jezus' priesterschap.
Onder het type van den stam van Levi is het priesterschap van Jezus bevestigd. Terwijl de winter de wateren boeit en de velden verstijft, en de zomer met zijn warmte de aarde koestert; terwijl de dag roept tot arbeid en de nacht tot rust, blijft Hij bestendig in Zijn ambt, gereed tot Voorspraak bij den Vader. Altijd stijgt de geur van Zijn offer op voor den troon, den Vader tenliefelijken reuk. Noach stond bij het altaar toen de Heere het natuurverbond stelde, waar uit wij leeren dat de bedeeling der algemeene genade er is terwille van en door de bijzondere genade. Jezus staat nu daarboven aan de rechterhand des Vaders om Zijn priesterschap te bedienen. Als de scherpe Noordenwind ons in het aangezicht blaast of de zon ter kimme neigt dan mag daar de sprake zijn: Het priesterschap van Jezus blijft, want dag en nacht, koude en hitte, hebben niet opgehouden. Dag en nacht zomer en winter, zaaiing en oogst voeren het pleidooi, dat Jezuspriester is en dat de zonen van Levi bestendig zullen dienen en Abrahams zaad zal bloeien.
Maar wij moeten er ook op wijzen, dat de waarheid van onzen text nog een teeken is van een derde zaak. Indien deze ordeningen van voor mijn aangezicht wijken, spreekt de Heere, zoo zal ook het zaad Israëls ophouden, dat het geen volk meer zij voor mijn aangezicht.
Sedert Davids Zoon den troon beklom moet er toch een volk zijn, waarover Hij regeert. Welnu, Hij vergadert het zich zoolang de aarde zal staan en dag en nacht niet zullen ophouden. Wel is waar slaakte Jezus de vraag: De Zoon des menschen als Hij komt zal Hij ook geloof vinden op de aarde? Maar toch zal er steeds een volk zijn dat voor dezen Koning buigt, door dezen Priester wordt bediend en door dezen Profeet wordt onderwezen. De zomer is voorbijgegaan en de winter is daar.
De oogst is binnen, opgelegd voor den winter. De oogst is binnen mag de Kerk uitjubelen: Hij voer ten hemel op vol eer! De kerker werd zijn buit; Hij zag zijn strijd bekroonen. En in zomer en in winter zal Sion ervaren het getuigenis van des Vaders liefde, teekenen ontvangen van de genade des Zoons en bewijzen van de vertroostingen des Geestes. God-drieënig heeft een Verbond gemaakt en nu mogen bergen wijken en heuvelen wankelen maar Zijne goedertierenzal van de Zijnen niet wijken.
Waarom toch rekent de Kerk niet met elk woord van het getuigenis des Heeren? Hoeveel rijker zou het leven kunnen zijn indien wij niet zoo achteloos waren om Zijn Woord te verstaan. Kom, stellen wij dat Woord ons tot een eeuwige erve en tot onzes harten vroolijkheid. — Leid mij in Uwe waarheid. — Hoeveel wisseling er zij in het scheppingsleven, toch blijven Gods voornemens vast. Zoo is het niet minder in de geestelijke wereld. Daar is ook lente en zomer, winter en herfst. Daar is ook koude en hitte, maar alles is bij het altaar verordend. Alle dingen moeten medewerken ten goede, namelijk dengenen die naar Gods voornemen geroepen zijn. In alle afwisseling is er toch weer orde. Zelfs als wij in duisternis wandelen en geen licht zien, want dan leeren zij vertrouwen op den naam des Heeren en steunen op hunnen God. Zoo blijft het zaad Abrahams zingen met Mozes: Heere Gij zijt ons geweest een toevlucht van geslacht tot geslacht.
Alle de dagen der aarde...
Ik Jezus heb mijnen engel gezonden om ulieden deze dingen te getuigen in de gemeenten.
Ik ben de blinkende morgenster, de wortel en het geslacht Davids.
Zie, Ik kom haastiglijk. Zalig is hij, die de woorden der profetie dezes boeks bewaard.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Zaaiïng en oogst II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's