Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de wedergeboorte. XI

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de wedergeboorte. XI

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Colossenzen 1 : 17, 18. En Hij is voor alle dingen, en alle dingen bestaan te zamen door Hem. En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij, die het begin is, de eerstgeborene uit de dooden, opdat Hij in allen de eerste zou zijn.

Wanneer het ontroerende vraagstuk van de eeuwige straf wordt overwogen, dan is dus het eerste, dat moet worden opgemerkt, dat de natuurlijke mensch daarvan niet wil weten.
Hij heeft zich ook met betrekking tot dat eeuwige oordeel vele vonden gezocht. En zooals ik reeds heb opgemerkt, de eerste en de voornaamste daarvan is het veelvuldig gehoord beroep op de liefde Gods. God is liefde, zoo zegt men, en dus hoe zou Hij, die de liefde zelve is, een eeuwig verderf, vervloeking en dood kunnen brengen over den mensch.
Het is zelfs vaak voorgekomen, dat de Heere onze God door zulk een liefdevol natuurlijk mensch van grenzenlooze wreedheid beschuldigd werd, wanneer er van de handhaving van Zijn eeuwig recht wordt gerept. Dat er van eene verkiezing ten leven sprake zou zijn, het wordt thans zelfs als een bekrompenheid en eene dwaasheid uitgekreten. Alle menschen worden zalig, zoo luidt de leugentaal dezes tijds. En het „God is liefde" dient als het Bijbelwoord, waarop men zich beroept. Die liefde Gods wordt dan de dekmantel, waaronder de zondaar zichzelven zijne zonden vergeeft. Hij troost zichzelven en anderen daarmede over de vreeselijke consciëntie-wroeging, over zijn voorbijgegaan goddeloos en schuldig zondaarsleven. Door zulke leering wordt dit moderne leven vergiftigd. En daar deze leer Gods Wezen aantast in zijne heilige gerechtigheid, daarom baart zij ook eene ontwrichting van het zedelijk leven der massa. De goddeloosheid en de tuchteloosheid, waardoor de Westersche volken zich kenmerken, hangt daarmede samen, dat zij in Gods recht niet meer gelooven. Alzoo verdween in breede kringen het zondebesef. Het besef van goed en kwaad verzwakte op onrustbarende wijze. Daarom is zulk eene leer, die de consciëntie verzwakt, ten slotte zelfs tot zwijgen brengt en hare stemme versmoort, zulk een verderf voor de Kerk.
Daardoor houdt zij op de stad te zijn boven op den berg en het licht op den kandelaar, want zij predikt niet meer de deugden Gods. Onder de aanprijzing eener vervalschte, vermenschelijkte liefde Gods tracht men alzoo de menschen te behagen. En wonderlijk genoeg leert de ervaring, dat juist dergelijke leering de menschen wegdrijft van onder den dienst des Woords. Zij bevredigt niet den mensch, die zonder waarheid niet kan leven, Zij, die geene behoefte hebben aan verzoening, worden een oogenblik getroffen door die zoogenaamde „ruime" prediking van eene liefde Gods, die aan het recht voorbijgaat en allen te beurt valt of zij goddeloos leven, dan wel den Heere aanriepen om de verlossing hunner ziel. Daarom verdwijnen ook weldra deze oppervlakkige hoorders uit het Godshuis, waar eene liefde Gods wordt gepredikt, die menschelijk en aardsch, wezenlijk de liefde Gods verloochent. Wanneer eenerlei wedervaart den rechtvaardige en den goddelooze, dan is het Woord van God niet waarachtig, wanneer het spreekt van Hem, die levendmaakt en doodt en die aan het houden Zijner geboden het groote loon de genade heeft verbonden, zooals Hij de overtreding Zijner geboden met het oordeel saamgesnoerd heeft. Daarom, de eigengerechtige heeft zulk een leer niet van noode en de zondaar voor God kan er niet bij leven, omdat zij Gods waarheid niet brengt, maar de verleugende dwaling, waarmede duizenden het eeuwig verderf te gemoet gaan, zooals de os ter slachting wordt geleid.
Toch is het waarheid, dat God liefde is. Liefde is zijn Wezen. Dat kan alleen van God gezegd worden en nimmer van eenig schepsel, noch van engelen, noch van menschen. De liefde van den natuurlijken mensch, wij wezen daarop reeds, is, wanneer zij ontleed wordt in haar diepsten grond, de zelfliefde, het egoïsme, de door de zonde verdorven drang tot zelfbehoud, waardoor de mensch op de allervreeselijkste wijze vervallen kan tot afgodendienst. Denk slechts aan de woorden des apostels, als hij de zondaren teekent als menschen, welker god is de buik en welker heerlijkheid is in hunne schande. Zij bedrijven in hunne gruwelen en goddeloosheden gieriglijk den afgodendienst van eigen ik. De natuurlijke liefde is dus in het gunstigste geval de wil des menschen om te heerschen over anderen, met voorbijgang van de anderen en ten koste van anderen of zelfs van God den Heere, eigen wenschen en begeerten te vervullen. Bij den natuurlijken mensch is er dus voor een liefdewezen geen plaats. Ja, zooverre is het er van af, dat hij liefde zou kennen, dat de groote wijsgeeren, wier systemen heerschen over dezen modernen mensch, en die ons eigenlijk gebracht hebben in de diepte der ellende, waarin de Westersche volken drei gen onder te gaan, openlijk verkondigen, dat de mensch naar zijnen oorsprong voor zijn naaste als een wolf is. Zij kenden dus de natuur des menschen wel, alleen maar zij spraken hem van dezen zondestaat vrij, want zij verklaarden dezen mensch vol haat en nijd als den oorspronkelijken, zooals hij door de natuur was voortgebracht. Dus moest die natuurmensch worden beschaafd en onderwezen en dan zou hij wel beter worden. De ervaring zelve leert echter het tegendeel. De menschheid is zedelijk dezelfde, ondanks hare cultuur. Vandaar dat de oorlogen niet ophouden.
En wat nu van den natuurlijken mensch geldt, past ook op Gods kinderen van nature. Toen de Heere hen vond, heeft Hij hen als zondaren gevonden. En toen Hij hen ontdekte bij het licht Zijns Geestes, leerden zij zichzelven zien als die de zonden meerder gemaakt hadden dan de heidenen rondom. Gods kinderen leeren zich kennen, zooals wij waarlijk zijn, zoodat de diepe afgronden hunner ziel zich ontsluiten. Heeft niet een Asaf geklaagd: ,,Ik was een groot beest bij U?' Het eenige, dat hen van de kinderen der wereld onderscheidt, dat is juist de zonde-kennis, dat inzien in den afgrond hunner verlorenheid. Zij weten wat banden des doods zijn en worden getroffen door angsten der hel! Doch als zij worden doorgeleid, geeft de Heere hun Zijne liefde te smaken. Maar die genieten zijn dan alleen als een vrucht van Christus' werk. Zij werden in Hem gekend, verordineerd, geroepen en gerechtvaardigd, zoodat zij ook tot de verheerlijking werden gebracht. Doch dit al in en door den Heere Jezus Christus. En Hij is de eenige mensch, die daarom liefde niet slechts kende, maar ook het liefde-Wezen is, omdat Hij waarachtig rechtvaardig mensch en waarachtig eeuwig God is. De Middelaar Gods en der menschen, de eeuwige Zoon des eeuwigen Vaders, is als waarachtig God de liefde. En die liefde leert Gods kind in den weg van ontdekking kennen, zoodra het hem aa"n zijne ziel wordt verklaard, hoe Hij, die geene zonde kende, tot zonde werd gemaakt, hoe Hij, die in de gestaltenis Gods zijnde, het geen roof heeft geacht Gode evengelijk te zijn, Zichzelven heeft vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende en is den menschen gelijk geworden. In gedaante gevonden als een mensch, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja den dood des kruises. En die gehoorzaamheid bracht Hij, kon en wilde Hij brengen, omdat Hij als God ook het liefde-Wezen is. En in de levensgemeenschap met den Heere Jezus ontvangt nu ook Gods kind uit Zijne liefde-volheid. De Heilige Geest, zoo heeft Hij het den Zijnen beloofd, zal het uit het Mijne nemen en u geven. En daarom kan dan ook de apostel Gods kinderen, die den weg zijn langs gegaan, die uit hunnen dood voert tot het waarachtige leven, vertroosten met de zekerheid, dat geen schepsel, zelfs de dood niet, hen zal scheiden van de liefde van Christus. Zoo kunnen dus Gods kinderen liefde Gods in Christus smaken en zij kunnen uit Hem ook liefde ontvangen, maar toch nooit anders dan als een gave, die de Heilige Geest hun toedeelt. Hun wezen wordt dus nooit een liefdewezen. Hun wordt zij als eene gave toebedeeld.
Maar geheel anders is het met het goddelijk Wezen, waarvan de apostel zegt: „God is liefde". Het goddelijke Wezen is de eenige, die waarlijk is, dus waarlijk wezen heeft. Onze Vaderen spraken van den Heere als van den ,.Wezenaar", om ons daardoor te leeren, dat alle schepsel, hoe groot en hoe machtig ook, in den grond toch alleen is, omdat de Heere het doet zijn en draagt door het Woord Zijner kracht. Ja, Gods uitverkoren Kerk is voor dat eeuwig goddelijke Wezen ontdekt. Daarom vielen de vier en twintig ouderlingen neder voor Hem, die op den troon zat, aanbaden Hem, die leeft in alle eeuwigheid en jubelden zij: „Gij, Heere! zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht, want Gij hebt alle dingen geschapen en door Uwen wil zijn zij en zijn zij geschapen." Zoo heeft dus God de Heere alleen Wezenheid. Hij is alleen waarachtig. En alle schepsel is alleen krachtens Zijne scheppende daad. En omdat Hij nu alleen Wezenheid heeft, daarom is nu Zijn goddelijk Wezen ook alleen liefde. Hij, die de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, de eenige en Drieëenige God is, leeft een goddelijk liefdeleven. En in dat goddelijk liefdeleven is Zijne heerlijkheid en eere, Zijne souvereine, ongebrokene, onverdonkerde Majesteit, die Hij zelve daarom eeuwig handhaaft, omdat Hij als waarachtig, eeuwig God, niet afstaan kan van Zijn Wezen.
En daarom is God liefde in de heerlijkheid van Zijn Wezen, in Zijn Recht en in Zijne genade beide. Dit is de dwaasheid van hen, die de liefde Gods vermenschelijken, aardsch daarvan gedenken, dat zij van de valsche veronderstelling uitgaan, alsof de Heere er eigenlijk is om den mensch, alsof de schepselen de eersten zijn in de betrekking tot het goddelijke Wezen. En de waarheid is precies andersom. Het gaat niet in de eerste plaats om het schepsel, niet in de eerste plaats om de zaligheid des menschen. Het gaat in de gansche schepping om Gods eere en heerlijkheid. Zij is Zijner handen werk. Zij is er om des Heeren wil, om Zijne heerlijkheid, om de openbaring van Zijn goddelijk Wezen. En het is juist die diepe waarheid, die Gods uitverkoren Kerk leert bekennen, omdat zij zoo diep wordt ingeleid in hare schepselmatigheid en in hare zonde beide. Daarom gaat het ten laatste Gods kind, als het dieper en dieper wordt ingeleid in de kennis van zichzelven, om dat goddelijk Wezen alleen. Dan belijden zij eerst recht Gods souvereine Majesteit, wanneer zij zich in Zijne hand leggen en afzien van zichzelven. Ja, al zouden zij dan onder Gods recht vergaan, dan zouden zij toch Zijne heerlijkheid roemen en Zijn recht bekennen en nog uitroepen, dat God liefde is. En zoo is het dus duidelijk, dat zooals de duivelen niet vernietigd kunnen worden, ook geen menschenkind wordt vernietigd, maar ook geen menschenkind Hem Zijne eere ontrooven zal, zooals zij straalt in de heerlijkheid van Zijne liefde en in de Majesteit van Zijn recht.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 december 1934

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de wedergeboorte. XI

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 december 1934

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's