Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de wedergeboorte. XXI

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de wedergeboorte. XXI

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Colossenzen 1:17 en 18. En Hij is voor alle dingen en alle dingen bestaan te zamen door Hem. En Hij is het hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij, die het begin is, de eerstgeborene uit de dooden, opdat Hij in alles de eerste zou zijn.

De Heere laat in Zijn Woord het licht van Zijnen Geest opgaan over de geschiedenis der menschheid op eene wijze, waardoor ons onwedersprekelijk Zijne verkiezende daden openbaar worden. De verkiezing is dan ook geene uitvinding van menschen, maar zij beheerscht van den beginne de gansche ontwikkeling van ons geslacht. Haar ontkenning is een verzinsel, dat omgekeerd juist door de menschen werd uitgedacht, die meenen zich daardoor aan de waarheid te kunnen onttrekken, door Jezus gepredikt, dat niemand tot Hem kan komen, tenzij, dat de Vader, die Hem gezonden heeft, hem trekke. Ook van die rede werd gezegd, dat zij hard was en gevraagd: ,,Wie kan dezelve hooren?" En die heengingen en Jezus verlieten, dachten zich eenen anderen weg niet alleen, maar daarmede ook eenen anderen Jezus uit, dan Hij, die de weg, de waarheid en het leven is. Daarom zegt dan ook onze Catechismus, dat er van geen geloof in den eenigen Zaligmaker Jezus sprake kan zijn, wanneer de zaligheid en welvaart elders gezocht wordt. Die dezen Zaligmaker met een waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben, wat tot zaligheid noodig is. En daartoe behoort ongetwijfeld ook de trekking des Heiligen Geestes, waarin de verkiezende genade openbaar wordt.
Zoo laat ons dan ook de belofte zien, dat de Heere Zich door het geslacht van Abraham, Izak en Jacob een volk schept, dat in onderscheiding van alle andere volken, in bijzonderen zin Zijn volk is en bestemd zal zijn om den Christus voort te brengen, in Wien uit alle tongen en talen en natiën wat gescheiden was naar het vleesch, zal worden saamgebracht in eenheid des Geestes. En de Schrift teekent ons in groote hoofdtrekken de genesis van dat uitverkoren volk en laat ons daarin zien, hoe, zooals dat volk zelf vrucht van de verkiezende werkzaamheid is, ook in de geslachten, waaruit het gegroeid is, diezelfde verkiezing zich doet gelden. Zoo wordt ons geteekend, hoe de genadewerking Gods in de gevallen menschheid als het embryo schept, dat zij zal dragen in haren schoot, totdat het in de volheid des tijds zal geboren worden als de Middelaar Gods en der menschen, in wiens vleesch de vijandschap der zonde zal te niet gemaakt worden, doordat in Hem ook zij, die eertijds verre waren, nabij zouden worden door Zijn bloed. Opgekomen uit het uitverkoren volk langs een weg van eeuwen der bijzondere openbaring, verschijnt Hij, opdat Hij die twee, die welke nabij waren en die, welke verre waren, in Zichzelven tot eenen nieuwen mensch zou scheppen, vrede makende.
Zoo is er dus een gang van den adem van den wederbarenden Geest, die door de eeuwen voortschrijdt, opdat Gods Kerk, en in Gods Kerk ten laatste de menschheid, Hem zal zien, die het beeld is des onzienlijken Gods, de eerstgeborene aller creaturen, in Wien al de volheid wonen zou, opdat de uitverkoren Kerk in Hem volmaakt zou worden. Dat eerste levenszaad, waaruit na den ondergang der oude wereld, eene gemeenschap van Gods kinderen zal opstaan, was besloten in Abraham, Izak en Jacob. Deze drie zijn de hoofden, waarin het gansche volk besloten lag. En zoodra dan ook Mozes geroepen wordt als de groote leider van het tot een volk uitgegroeide geslacht dezer hoofden, zegt de Heere tot hem van uit den braambosch, die brandt, maar niet verteert: ,,Ik ben de God uws vaders, de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jacob." In deze mannen was het volk begrepen, aan deze mannen ontleende het zijne geestelijke waardigheid, daar zij bij uitnemendheid verkoren waren om de dragers te zijn van de verbondsgenade. In deze mannen wordt als het ware het volk van latere eeuwen samengevat. Als de Heere Jezus dan ook over de opstanding der dooden het licht Zijner openbaring deed opgaan, dan verschijnt het in deze mannen begrepen volk als een eeuwig en onsterfelijk volk. En daarom wijst Hij op hen als op de levenden Gods. De verkiezing dezer drie groote figuren, die openbaar werd ook in de wondere wijze, waarop zij als eene voorafschaduwing van Christus* wonderbare geboorte, zijn opgetreden, werd dan ook de grond voor Mozes' roeping. Daarom wijst ook een Stephanus den hoogepriester op diezelfde buitengewone roeping van Mozes, door te herinneren aan de geschiedenis met den braambosch, waaruit Mozes de stemme tegenklonk: ,,Ik ben de God uwer vaderen, de God Abrahams, de God Izaks en de God Jacobs." Diezelfde God zendt hem naar Egypte om het volk te verlossen. De verkiezing gaat dus van hen uit over het volk, dat geboren zou worden uit hen en daarmede ook de wederbarende daad. En als dan ook in het boek van Nehemia ons de geschiedenis verhaald wordt van Israëls afscheiding van de heidenen en de leidslieden der teruggekeerden het volk opwekten, om den Heere te loven, die de God des volks is van eeuwigheid tot in eeuwigheid, dan prijzen zij Hem niet alleen als den Schepper, die den hemel en den hemel der hemelen gemaakt heeft en door het heir der hemelen wordt aangebeden, maar ook als den Herschepper, want zoo zingen zij: „Gij zijt de Heere, de God, die Abram hebt uitverkoren en uitgevoerd uit Ur der Chaldeën en Gij hebt zijn naam gesteld Abraham en Gij hebt zijn hart getrouw gevonden voor Uw aangezicht en hebt een verbond met hem gemaakt, dat aan zijn geslacht het beloofde land niet alleen toezegde, maar ook geven zou. „Gij hebt", zoo luidt het daar (Nehem. 9), „Uwe woorden bevestigd, omdat Gij rechtvaardig zijt".
En dat de verkiezing dezer drie patriarchen groote beteekenis heeft gehad in de geschiedenis der Gods openbaring, dat blijkt vooral daaruit, dat hun een zeer bijzondere Godskennis te beurt gevallen is, waardoor zij als lichtende sterren zijn voor het volk. In hen bereikt de Oud-Testamentische openbaring een hoogtepunt, dat geheel nieuwe vergezichten opende voor het volk des Heeren, dat na hen komen zou.
Dat wordt dan ook aan Mozes meegedeeld, opdat hij zal zien, hoe hemzelven, in verband met zijn leiderschap van Israël in zijne dagen in Egypte, nog weer een dieper inzicht was ontsloten. De Godskennis, die Mozes ontvangen had, was rijker en voller, omdat zij met het ontstaan van Israël als bondsvolk onmiddellijk samenhing. De Heere verkondigt aan Mozes, waarin zijne kennis Gods, die der Vaderen overtrof.
Daarom zegt God tot Mozes: ,.Ik ben de Heere." En in die openbaring ligt uitgedrukt, dat hij God kent, zooals de aartsvaders Hem nog niet kenden. Daarom zegt Hij, Exod. 6 : 2: „En Ik ben aan Abraham, Izak en Jacob verschenen als God de Almachtige, doch met mijnen naam Heere ben Ik hun niet bekend geweest." W e l had Hij, dien zij als God de Almachtige kenden, met die oude Vaderen een verbond opgericht, ook al hadden zij Hem met dien naam van Verbondsgod nog niet gekend. Dat kon eerst, zoodra er een volk Gods geboren was. In de dagen van Abraham, Izak en Jacob moest het volk als zoodanig nog eerst ontstaan. Zij kenden God den Almachtige, hadden ook Zijne verbondsbeloften ontvangen.
Abraham had uit des Heeren mond zelve gehoord, dat hij van doen had in de hem te beurt gevallen openbaring met God den Almachtige. Ook had hij de bijzondere roeping vernomen:,, Wandel voor mijn aangezicht en zijt oprecht." En met hem was ook een verbond gesloten onder toezegging, dat Hij Abraham gansch zeer zou vermenigvuldigen. Aan Abraham werd alzoo profetisch inzicht bereid in de opkomst van het volk uit zijn geslacht. T o t een vader van menigte der volken zou hij gesteld worden en God Almachtig zou zijn verbond oprichten met Abraham en in dezen met diens zaad na hem in hunne geslachten. Diezelfde God zou voor Abraham een God zijn, ook voor zijn zaad na hem. En dat verbond zou een eeuwig verbond zijn. En nu was met Mozes' optreden de ure gekomen, waarin dat verbond met Abraham zou uitgroeien, omdat het zaad na Abraham „in hunne geslachten' nu in het aanzijn was geroepen. De drie elkander opvolgende dragers van het genadeverbond, namelijk Abraham, Izak en Jacob waren lang reeds heengegaan. Doch nu de tijd der belofte, die God aan Abraham gezworen had genaakte, wies het volk en vermenigvuldigde in Egypte. En er lag tusschen de dagen der drie eerste vaderen Abraham, Izak en Jacob en de opkomst van het volk eene periode van vier honderd jaren. En in den loop daarvan trad er nu eene verrijking en eene verdieping der Godskennis in, waardoor de Heere als Bondsgod Zich aan het tot een volk opgegroeide en vermenigvuldigde zaad Abrahams openbaarde. Abraham kende den Bondsgod als God den Almachtige, maar tot Mozes zegt Hij: „Ik ben de Heere." En nadrukkelijk wordt daaraan toegevoegd, dat Hij met dien Naam noch aan Abraham, noch aan zijnen zoon en kleinzoon bekend was geweest, ook al had Hij met hen het verbond reeds opgericht. In die verbondsbetrekking heeft dus Mozes een nog veel rijker inzicht ontvangen. En dat rijker inzicht hield verband met zijne roeping tot leidsman des volks. Daarom als Mozes gezonden wordt en de Heere hem verkondigt, dat Hij diezelfde God is, die Abraham, Izak en Jacob gekend hebben en dat hij door dienzelfden God nu gezonden wordt, omdat Hij de verdrukking Zijns volks heeft aangezien, hun geschrei hoorde en hunne smarten kende, dan komt Mozes met de vraag: „Zie, wanneer ik kom tot de kinderen Israëls en tot hen zeg: De God uwer vaderen heeft mij gezonden en zij vragen dan: hoe is zijn naam? W a t zal ik tot hen zeggen?"
In die vragen wordt het nu duidelijk, dat er in Mozes' ziel een nieuw en helder licht opgaat over hetgeen in beginsel de Vaderen hadden gekend, maar ook dat de Heere hem daarvan eene zijne Godskennis verdiepende verklaring gaf.
Het licht gaat hem op over het verbond, dat met Abraham en de zijnen opgericht was, over de verbondsbelofte, die daarmede was saamgeweven, zoodat Mozes nu in staat was de volheid van den verbondszegen te verstaan. De Heere openbaart aan Mozes met zijn Naam ook wat Hij voor het volk zijn zal. Hij moet tot het volk, als het met zijne vragen en bezwaren komt, zeggen: „Ik zal zijn, heeft mij tot ulieden gezonden." Natuurlijk beteekent dit niet een ontwijkend antwoord en is dit ook niet, alsof de Heere tot Mozes gezegd had: „het doet er eigenlijk niet toe", zooals van moderne zijde wel wordt beweerd. Immers, het zou volstrekt onbegrijpelijk zijn, hoe het volk van Israël de eeuwen door gelijk toch uit het geheele Oude en Nieuwe Testament blijkt, aan zulk een hol en onbeduidend en niets zeggend woord niet slechts zulk eene groote waarde kon hechten, doch tevens in dit moment der openbaring van den Naam des Heeren de bron Zijner geestelijke levenskracht heeft gevonden. Voor het volksbewustzijn, zooals wij dit in de Schrift leeren kennen, in zijn geloofskracht, in zijn besef van heiligheid, vooral in de teederheid der Bondsbetrekking is zoo oneindig veel meer begrepen, dan dat bij de openbaring van dezen Naam Gods, die Mozes immers ook medekreeg, opdat hij zijne geweldige taak volbrengen zou, gedacht zou mogen worden aan de niets zeggende phrase, alsof hij tot het volk had moeten komen om te zeggen: „het doet er eigenlijk niet toe." Daaraan zou het volk letterlijk niet den minsten steun, geen enkel houvast hebben gehad. Integendeel, wat wij van Israël weten aangaande zijne wederspannigheid en hardnekkigheid, dat zou ons aanleiding geven om te veronderstellen, dat als zij een zoo onbeduidende, feitelijk nietszeggende beteekenis er aan hadden gehecht, dit woord niet den minsten indruk op hen kan hebben gemaakt. Uit de gansche latere geschiedenis van Israël, ook uit zijne godsdienstige geschiedenis, wordt het duidelijk, dat Mozes een diepere en klaardere openbaring over Gods betrekking tot zijn volk heeft ontvangen dan de Vaderen hadden gehad. De God uwer Vaderen, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jacob, de Almachtige, was dezelfde God, die Zich nu als Heere aan Mozes openbaart. En van den Naam zegt Hij dan ook: „dat is mijn Naam eeuwiglijk, dat is mijne gedachtenis van geslacht tot geslacht, dus de Bondsgod des Volks. Aan dien Naam zullen zij dan ook gehoorzaamheid betoonen. „Uwe stem zullen zij hooren", wordt aan Mozes toegezegd. En de oudsten en het gansche volk zal den Heere kennen als den God der Hebreën. Van dat oogenblik af aan is Hij de God der Hebreën en is Israël als volk in den weg der verlossing voorbestemd om als uitverkoren volk te zijn in bijzonderen zin Gods eigendom niet alleen, maar ook Gods Zoon. „Als Israël een kind was", zegt de Heere, „toen heb Ik hem liefgehad en Ik heb mijnen zoon uit Egypte geroepen." Zoo verscheen het uitverkoren volk in zijn geheel als eene profetische voorafschaduwing van Hem, in wien al het volk van alle eeuw herboren wordt tot een nieuwe en levende hope.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 maart 1935

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de wedergeboorte. XXI

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 maart 1935

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's