Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Politieke twijfelingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Politieke twijfelingen

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als wij nogmaals over politieke twijfelingen spreken, dan is dit een gevolg van het opzienbarende feit, dat de Minister van Economische Zaken, Mr. Steenberghe, plotseling is afgetreden. Naar verluidt, houdt dit aftreden verband met diepgaande verschillen over de monetaire politiek der regeering. Mr. Steenberghe was, naar men zegt, voorstander van devaluatie, terwijl het kabinet-Colijn zich verankerd heeft aan den gouden gulden. Het blijkt thans, dat een der, vooral met het oog op economische zaken, belangrijke figuren in dit ministerie met het hoofdbeginsel, waarvan het uitging, niet overeenstemde. Dat deze minister aftreden moest, is nu duidelijk geworden. Wat echter niet duidelijk werd, dat is, hoe het dan mogelijk is geweest, dat deze man, die overigens voor zoover ik hem heb leeren kennen, degelijk en bekwaam was, dan toch in dit kabinet is opgenomen. Het is ongeveer een jaar geleden, dat de Heer Steenberghe als minister optrad. Ook destijds zal hij zeker voorstander van devaluatie zijn geweest, ook destijds was het bekend, dat hij niet instemde met het principe, dat hoofd-inzet is van hetgeen de regeering nastreeft. Het moet althans bekend zijn geweest. Doch dan is het onbegrijpelijk, althans voor buitenstaanders, waarom dan toch deze man juist is aangezocht om van deze gewichtige portefeuille drager te worden.
Voor het ministerie is dit aftreden, naar mijn oordeel, niet als eene versterking, maar als eene beteekenisvolle verzwakking te waardeeren. In de eerste plaats omdat hij een minister was, die er wezen mocht. Daarna ook omdat op deze wijze duidelijk wordt gedemonstreerd, dat de gulden van goud bij lange na niet op aller steun kan rekenen, dat in steeds breeder wordende kringen het gevoelen veld wint, dat ook op monetair gebied andere wegen moeten worden bewandeld.
Men kan over dat vraagstuk zeer verschillend oordeelen. Ik geloof niet, dat eene devaluatie op zichzelve beschouwd door den beugel kan. De natuurlijke orde veronderstelt de natuurlijke waarde. Eene geldbesnoeiing is nimmer door onze Vaderen als zedelijk gerechtvaardigd beschouwd. En zooals het vroeger was, zoo is het nog. Wie de waarde van den gulden willekeurig verminderde, die zou zich schuldig maken aan een diefstal van het vermogen van velen. Doch hoe eenvoudig dit ook moge zijn, zoo is er aan dit vraagstuk nog een andere kant. Men kan de vraag stellen of in het algemeen ons nationale bezit nog wel op hetzelfde waardepeil
staat als voorheen, of onze heele staatshuishouding, die op ons nationale vermogen rust, nog wel op 100 % staat. De ervaring leert, dat wanneer eene industrieele onderneming, zooals men zegt, „in déconfiture" geraakt, dus in een toestand gaat verkeeren, dat hare bezittingen sterk in waarde dalen, hare inkomsten verminderen in belangrijke mate, er eene afstempeling der aandeelen wordt toegepast om de waarde daarvan met de werkelijkheid in overeenstemming te brengen. Natuurlijk is dit voor de aandeelhouders een groot en onaangenaam verlies, maar als zulk eene daling niet door fraude, maar door verlies is veroorzaakt, dan geloof ik niet, dat er van oneerlijkheid sprake kan zijn bij zulk eene afschrijving. Het aandeel van duizend gulden wordt dan teruggebracht b.v. op 500 gulden of vaak nog minder. Dit is een eerlijk verlies en het zou niet eerlijk zijn, wanneer dit werd verborgen gehouden en men deed, alsof de zaak nog op volle waarde stond. En zoo schijnt mij op analoge wijze het ook te staan met den gulden. Als nu heel het volksvermogen, de inkomsten der menschen, onze invoer- en uitvoerwaarden gedaald zijn, is er dan nog wel eenzelfde bedrag aan guldens van goud als voorheen? En indien dit eens niet het geval ware en b.v. op ieder gebied van een daling, zeg van 40 procent moet worden gesproken, is er dan nog wel grond voor een gulden van 100 procent? Gaat niet ons heele volksleven, zooals het daar reilt en zeilt, op een lager peil dalen en kan men dan op het gebied der geldpolitiek doen alsof er niets gebeurd was? De handhaving van den gouden gulden is naar mijne meening een begeerlijk goed, maar is alleen mogelijk, wanneer het leven van staat en maatschappij op het peil der werkelijkheid wordt gehouden. En hierin juist is de regeering niet geslaagd. Zij heeft in hare bezuinigingspolitiek gefaald. Wij hebben daarop reeds onderscheidene malen gewezen. Wij leven in vergelijking met andere volken op een duurte-eiland, leven boven de limiet van ons werkelijke vermogen. De staat vooral heeft zulks reeds vele tientallen van jaren gedaan. Dat kon worden volgehouden gedurende de vette jaren, toen er jaarlijks eenige honderden millioenen uit Indië ons land binnenstroomden. Maar dat kon volstrekt niet meer, zoodra deze goudstroom uitdroogde. Onze dure sociale voorzieningen, ons luxueuse, ver overdreven onderwijs, dat ten laatste 165 millioen per jaar kostte, allerlei noodelooze weelde-artikelen ten beste geeft: 314.000 gulden voor beurzen cadeau, vele tienduizenden voor muziek, voor schouwburg, enz., voor leeszalen en voor wat niet al, en zoo bij alle departementen een steeds klimmende begrooting, uitgezonderd alleen defensie, die volkomen geplukt werd. Het lag voor de hand, dat deze overdaad, deze geldverkwisting, want die was er op velerlei gebied, niet zou kunnen voortgaan en dat de minste tegenslag ten slotte eene bedenkelijke storing moest veroorzaken, nu men zoo ver boven de limiet van ons werkelijk vermogen leefde. Wie daarop waarschuwend wees, gold voor bekrompen en conservatief.
Doch nu is de crisis gekomen, zijn wij misschien nog meer dan anderen getroffen ook door de geldpolitiek en de economische politiek onzer groote naburen. En waar het nu zoo stond, dat wij zeker 40 procent gedaald zijn, daar was alleen redding mogelijk, indien heel ons staats- en maatschappelijk leven naar diezelfde mate, dus ook 40 procent, naar omlaag werd gebracht. Dat is ongetwijfeld een moeilijke taak voor de regeering, misschien schier bovenmenschelijk. Men mag er haar dus niet te hard over vallen, maar het feit is, dat zij in het naar beneden brengen van de kosten van het staatsbestuur niet noemenswaard is geslaagd. Bij haar optreden had ieder groote verwachting, maar men kan niet anders zeggen, dan dat zij daarin teleurgesteld heeft. Van eene inkrimping der staatsbemoeiing, van eene vereenvoudiging van ons bestuursapparaat, van afsnijding der weelde is weinig of niets te speuren. Het peil der uitgaven is veel en veel te hoog, de druk der lasten veel te zwaar, terwijl wij door allerlei crisis-maatregelen een hoog kosten-peil hebben voor het levensonderhoud. De werkloosheid nam toe, de uitvoer daalde, de inkomsten verminderden. Kan nu bij deze omstandigheden nog sprake zijn van een gouden gulden? Als een zaak failliet gaat, dan behoeft dat nog niet steeds een gevolg te zijn van onzedelijke handelingen. Het kan gevolg zijn van den nood des tijds. En indien dat zoo is, kan men dan den eigenaar verwijten maken over zijn verliezen, over zijn leven op lager peil? En zoo is het mogelijk, dat de gouden gulden met absolute noodwendigheid moet worden losgelaten, omdat hij er eigenlijk reeds niet meer is. Tenslotte heerschen er ook op dit gebied wetten, onbuigzaam als die der natuur. En de regeering, die meent des ondanks te kunnen voortgaan, als ware er geen wolk aan de lucht, wordt door den ijzeren dwang der werkelijkheid gedwongen. En als zij zich niet wil laten dwingen, dan zal de werkelijkheid sterker blijken dan zij. De devaluatie of de inflatie komt dan over haar natuur-noodwendig.
Het is echter uit dit oogpunt jammer, dat zij een minister, nog wel van Economische Zaken, in zich opnam, die in het hoofddoel, dat deze regeering zich gesteld had, van haar absoluut verschilde. Het aftreden nu weer van dezen Minister verzwakt de regeering, ondermijnt wederom het vertrouwen, omdat nu de vraag wel moet gesteld, of er wel van een goed doordacht plan kan worden gesproken, wanneer blijkt, dat er zelfs in het hoofddoel geene eenheid was in de leiding van 's lands zaken. Zoo werpt dit aftreden een eigenaardig licht op heel de conceptie, waaruit dit kabinet geboren werd en rijst de vraag: hoe lang zal deze hulk nog zee kunnen bouwen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1935

Gereformeerd Weekblad | 1 Pagina's

Politieke twijfelingen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1935

Gereformeerd Weekblad | 1 Pagina's