Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de wedergeboorte. XXXI

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de wedergeboorte. XXXI

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Colossenzen 1 : 17 en 18. En Hij is voor alle dingen en alle dingen bestaan te zamen door Hem. En Hij is het hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij, die het begin is, de eerstgeborene uit de dooden, opdat Hij in alles de eerste zou zijn.

De Heere had zich tot op het einde van Josua's leiderschap van het profetisch en priesterlijk ambt bediend om Zijn volk te leiden, opdat het als Zijn bondsvolk in de oude wereld verschijnen zou. Bij het overschrijden van den Jordaan en bij den intocht in Kanaan was het onder zijnen nieuwen leidsman gebracht tot eene vernieuwing des verbonds, dat zij gedurende de omzwervingen door de woestijn hadden vergeten om de goden der heidenen na te volgen. Josua had Israël door wederom de besnijdenis in te voeren en de eischen des verbonds den volke voor te houden, tot nieuwe gehoorzaamheid gebracht. En toen zijn einde naderde, had hij als in eene korte samenvatting zijn regeeringsprogram herhaald door in de vergadering der hoofdlieden het volle licht te laten vallen op de diepe geestelijke tegenstelling, die door het volksleven getrokken werd, dank zij de bijzondere genadewerking Gods. Het volk werd gesteld voor de keuze tusschen de cultuur-idealen der heidenen en het groote einddoel, dat door Gods Heiligen Geest zou worden verwerkelijkt. Zoo werd in de geschiedenis van het volk de wederbaring voltrokken, waardoor zich in den boezem van het volksleven een kern vormde, die, dank zij Josua's levenswerk, een al beheerschenden invloed openbaarde. Israël kon altijd te midden der heidenvolken zich weder in zijn eigen karakter toonen als bondsvolk, dat den Naam des Heeren uitdroeg en met zijne verbondsgehoorzaamheid een geheel eigen religieuse cultuur deed uitgroeien. Het volk sprak het openlijk uit, dat het zich „den Heere verkoren had om Hem te dienen". Daarmede aanvaardde het alle eischen, die in het verbond besloten liggen en het bevestigde dit op de treffendste wijze. Daarom wordt er dan ook in Josua 24 : 25 gezegd, dat Josua het „hun stelde tot eene inzetting en recht te Sichem". Zelfs schreef hij deze woorden in het wetboek Gods en zooals ook destijds de gewoonte was, hij richtte een herinneringssteen op onder den eik, die bij het heiligdom was. Zoo was er dus een blijvend getuigenis, dat tot het volk uitging om het zijne bondsroeping voor te stellen.
In het licht van deze groote herinnering des verbonds verschijnt de gansche leiderswerkzaamheid van Josua als eene nieuwe phase in het proces van Gods openbarende daden, waardoor hetgeen Mozes begon, werd bevestigd niet alleen, maar tot voller en rijker ontplooiing werd gebracht. En het blijkt, hoe onder dit alles de Heilige Geest de volksformatie voortzet, opdat het straks zal toegerust zijn om als het uitverkoren Godsvolk zijne roeping te volbrengen te midden der volkeren, die het zich moest onderwerpen, opdat Israël er niet geestelijk door overheerscht zou worden. Dat de Heere God is, moest openbaar worden door de sterking van deze uitverkoren volkskern, die de toekomstige ontwikkeling der volkscultuur bepalen zou.
Daarom volgt er dan ook na Josua's verscheiden eene periode van worsteling, die er toe leiden moet, dat het volk zich klaarder bewust wordt van zijne wezenlijke roeping. Zoo is het dan ook, dat in onzen Statenbijbel er op gewezen wordt, hoe in het boek der Richteren eene bijzondere historische periode wordt beschreven, die niet slechts van het grootste belang was voor de politieke vorming des volks, maar vooral ook voor wat het op religieus gebied beteekenen zou. Deze tijd onderscheidde zich van de voorafgaande eeuwen juist door een veel sterker op den voorgrond tredend conflict in het volksleven zelf tusschen het werk des Geestes en de cultuur der volken, die een grooten invloed oefende op Israël. De dagen der Richteren onderscheidden zich door een vallen en opstaan, door een met afwisselend resultaat gevoerden strijd Gods. Die geschiedenis spreekt van vallen en opstaan, van overgave in de handen der vijanden krachtens het rechtvaardig oordeel Gods, doch ook van Zijne verlossende daden, wanneer er van bekeering sprake kwam.
In den aanvang, pas na Josua's verscheiden, bleef nog de indruk nawerken van Josua's leiding. Zoolang er nog overbleven van de oudsten, die de bondsvernieuwing hadden beleefd, „en al dat groote werk des Heeren, dat Hij aan Israël gedaan had", zoolang hield de dienst Gods stand. Maar nauwelijks was dat geslacht heengegaan, of de Schrift gewaagt er van, dat er een ander geslacht opstond, dat ,,den Heere niet kende, noch ook het werk, dat Hij aan Israël gedaan had". En daarmede kwam de afval, die wezenlijk bestond in het volgen van andere goden, dus in het overnemen van de heidensche godsdiensten en beschaving. Dan wordt de tijd geboren, waarin de Baals en Astarte gediend worden. En dan gaat met deze verlating van des Heeren wet gepaard de tegenspoed. De druk werd dan soms zwaar en de nood groot, want de hand des Heeren keerde zich tegen het wederspannig, goddelooze volk. In dien rampspoed was echter toch het bewijs van de bemoeienis der genade Gods, die daardoor bleef spreken tot Zijn uitverkoren Israël. En dan blijkt het ook telkens, dat in den boezem des volks er nog een uitverkoren kern leeft, waaruit mannen voortspruiten, die als Godvrfeezende leidslieden optreden kunnen en willen. De Heere verwekte alzoo richteren. Deze uitverkoren mannen werden geroepen tot eene diepe worsteling met de volksziel. Door en in hen werkte de Heere Zijne wederbarende daden, opdat het zaad des verbonds niet ganschelijk uitsterven zou. Zoo ging er een voortdurend getuigenis uit tot het volk. Zij hoorden de geboden des Heeren, maar zij deden deze niet. Het scheen dan ook telkens, alsof des Heeren arbeid ijdel was. Oppervlakkig gezien, was het volk geheel overheerscht door de vreemde godsdiensten en bleef er voor het ware volk niet anders over dan een wegschuilen in de verborgenheid, juist zooals zuks ook in latere eeuwen en ook in onze dagen het geval is geweest. Maar toch liet de Heere de werken Zijner handen niet varen. Hij onderhield Zich een erfdeel en uit dat erfdeel verwekte Hij dan de mannen, die als leidslieden opstonden en die als richteren bekend zijn. En zoo werd heel Israëls historie in die dagen eene opeenvolging van afval en verloop, een „hoereeren achter andere goden", afgewisseld met korte spannen tijds, waarin de richteren het verbond weder herstelden, des Heeren dienst en wet weder tot eere brachten. En deze herleving werd dan telkenmale geboren uit eene diepe verootmoediging, die de vrucht was van de beproeving en de kastijding des Heeren. Zoo staat deze geschiedenis in het teeken van den toorn des Heeren, die het telkenmale bewijst, dat Hij toch des ontfermens gedenkt. De ontwikkeling van het geloofsleven dier dagen was een voortdurende toetsing van het volk, of het bondsvolk zich bewijzen wilde dan wel volharden in den weg van ontrouw en goddeloosheid. En toch volvoert onder en door en in dit alles de Heere Zijnen Raad, laat de Schrift ons zien, hoe Hij ook in de donkerste tijden toch de draden der geschiedenis niet uit de handen geeft. Het echte, uitverkoren volk heeft daarvoor de oogen geopend gehad, heeft geleefd uit de verbondsgenade, bleef getrouw aan des Heeren wet, ook al onderging het daarbij de smaad der wereld en de vijandschap dergenen, die zich als de cultureele nieuwlichters aanstelden in de navolging der heidensche zeden en gewoonten. De Heere liet de heidensche volken blijven, verdreef ze niet, omdat zij noodig waren voor Israëls opvoeding tot de groote heilstaak, die met zijne verkiezing was verbonden.
Tot nu toe waren er twee ambten, die met Mozes aangevangen, door des Heeren Geest als levensorganen uit het volksleven opkwamen. Het profetisch en het priesterlijk ambt waren de instrumenten, waarvan de Heere zich bediende om de uitverkoren volkskern in stand te houden. Profetisch en priesterlijk werd het geleid, terwijl de politieke regeering wel in beginsel zich deed gelden door profeten en priesters samen, zooals zij in het richterlijke werk zich openbaarden. Doch voor de rijpere volksontwikkeling moest er ook in Israël eene politieke organisatie ontstaan, die in het koningschap tot volle openbaring komen zou, zoodat naast de profeten en priesters de koningen optraden, die alzoo mede het volk in zijn geheel bekwaam konden maken om de ontplooiing van den Raad der genade te verwerkelijken, die het gansche volk in al zijn levensuitingen zou moeten stellen als de afschaduwing van Hem, in wien het zijne uiteindelijke bestemming bereiken zou en dien het tevens daarin zelve voortbrengen zou. Zoo leidt dus Gods wederbarend werken tot de genesis van het koningschap, dat met het profetisch en priesterlijk ambt de elementen in zich draagt, waardoor de voorbereiding der volheid des tijds wordt gewaarborgd. En daarmede verschijnt dan tevens de eeredienst in steeds meer verfijnde vormen, waardoor in den tempeldienst het geestelijk leven van Gods uitverkoren volk met steeds grooter klaarheid en in steeds duidelijker kleuren voor het volksbewustzijn worden afgemaald, zoodat de Messiaansche idee als eene zon des heils, onder welker vleugelen genezing is, opgaat in de volkshistorie.
Zoo heeft dus de wederbarende werking van des Heeren Geest in de bange worstelingen, die de uitverkoren volkskern doorleeft, het vruchtgevolg eener voortschrijdende openbaring, die Israël leert uit te zien naar de vervulling der belofte Gods eenerzijds, maar die het ook anderzijds reeds onder het Oude Verbond in zijn omgang met de cultuurvolkeren, te midden waarvan het leeft, tot een lichtende fakkel stelt, waardoor Jesaja kan getuigen van Hem, die komen zal en die gegeven is niet alleen tot een verbond des volks, maar ook tot een licht der heidenen. Uit den donkeren schoot der richterlijke eeuwen gaat de ster uit Jacobs geslacht op, die in den nacht het uitverkoren volk Gods voorlicht op het pad, dat vaak door verdrukking en nood, door een dal van lijden, opvoert tot de hoogtepunten des lichts op de bergen van Gods heil. Gods volk wordt de eeuwen door geboren uit diepte van nooden, want het wordt geroepen uit de duisternis tot het wonderbare licht.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1935

Gereformeerd Weekblad | 1 Pagina's

Van de wedergeboorte. XXXI

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1935

Gereformeerd Weekblad | 1 Pagina's