Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Oecumenisch streven III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Oecumenisch streven III

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het ligt voor de hand, dat de verbreiding der Kerk over zeer uitgestrekte gebieden voor haar eigen innerlijke samenleving van groote beteekenis moest zijn. Het karakter harer samenleving wijzigde, dank zij den afstand niet alleen, die de plaatselijke gemeenten scheidde, maar ook door de geheel verschillende levensomstandigheden, waarin de volken verkeerden, die tot de Kerk bekeerd werden. Wanneer menschen in eenen kleinen kring met elkander omgaan, die bovendien gelijkgezind zijn, die elkander in hun dagelijksch leven geregeld ontmoeten en elkander dus kennen, dan wordt er eene natuurlijke eenheid van gevoelen geboren, die saamhangt met eenheid van belangen. Een sociale band snoert allen saam. En nog veel inniger wordt deze, wanneer daarin het religieuse leven eene saamenbindende functie heeft. De eenheid in en met Christus legt diep gewortelde geestelijke banden, die in den voortdurenden intiemen omgang worden gesterkt. Onder ons Gereformeerde volk liggen geestelijke banden, heerscht vaak een gemeenschapsgevoel, dat zelfs over de kloof, die zondige en lastige gebreken tusschen broeders graven kan, heengrijpt en als een band om Gods wil wordt gekend.
Doch het behoeft geen betoog, dat voor zulk een intiem en teeder gevoel van rein geestelijke gemeenschap geen teelbodem blijft, zoodra de gemeente is uitgegroeid tot een groot complex van locale kerkgemeenschappen, verspreid over een zeer groot gebied. De gemeente is van meetaf plaatselijk geboren en haar intiemste leven wordt slechts in de eigen kleine gemeente doorleefd. Het is dan ook begrijpelijk, dat de behoefte aan kerkelijk leven in kleinere kerkgemeenschappen zich in onzen tijd zoo sterk doet gevoelen. En het is ongetwijfeld een zeer groot nadeel, dat onze Hervormde grootestads-gemeenten blijven leven, zooals zij leven, omdat men niet komen kan tot eene oplossing van het belijdenisvraagstuk onder de synodale organisatie. Voor een geestelijk bloeiend gemeenteleven is het locaal samenleven een voorwaarde, zonder welker vervulling het kerkelijk leven veruitwendigt en eigenlijk versterft. In onze groote steden wordt diep gevoeld, hoezeer een gebrek aan samenleving openbaar wordt. De menschen, die samenkomen onder denzelfden dienaar des Woords, kennen elkander niet of nauwlijks. Zij zitten eene spanne tijds, luisterend naar éénzelfde Woord, daarna gaan zij uiteen, ieder zijns weegs. V a n een zitten in Gods gemeente, van een lid zijn der gemeente van Christus, merken zij niet. Het zou daarom van het grootste belang zijn, als de banden der synodale organisatie werden losgemaakt en wie saamhooren, omdat zij samen geestelijk leven, nu ook samen elkander vonden in hun kerkelijke gemeenschap.
In den oorsprong is de gemeente van Christus ook plaatselijk geboren en doorleefde zij plaatselijk de gemeenschap der heiligen en dus de eenheid van Christus' lichaam. Die innerlijke levensband der gemeente als plaatselijke verschijning is dus van geheel bijzonderen aard, is eene andere, ik zou bijkans zeggen, een diepere dan de relatie der overal verspreide gemeenten onderling. Die betrekking tusschen de onderscheidene plaatselijke kerken is wel uit de behoeften der gemeenten opgekomen, maar toch op andere wijze. Zij is eene afgeleide. Zij draagt een meer gewild en dus kunstmatig karakter en openbaart zich dan ook altijd in eene organisatie der Kerk. Daardoor komt dan een oecumenisch ideaal tot uitdrukking in de formatie, waarin de plaatselijke gemeenten hare onderlinge betrekkingen regelden. Het oecumenische samenleven en samenverkeeren verkrijgt dan een kerkrechtelijk stempel, waarmede ook een dogmatisch begrip der kerk ontstaat, dat van de levende eenheid der individueele, plaatselijke gemeente in meer dan één opzicht verschilt.
In deze dogmatische begripmatige vastlegging is de grond gegeven voor een principe van kerkregeering, dat wordt gewaardeerd als een instrument, waardoor de eenheid der Kerk tot openbaring moet komen. Toch kan niemand zich ontveinzen, dat deze algemeene eenheid, die zich als een vorm van samenleving der onderscheidene plaatselijke gemeenten openbaart, van eene andere orde is, dan de levensgemeenschap, waardoor de plaatselijke gemeente zich onderscheidt. De geschiedenis leert dan ook dat naar mate het zoogenaamde Katholieke beginsel over groote gemeentecomplexen werd doorgevoerd, de priesterschap een veel meer vertegenwoordigende functie verkrijgt. Dat is zoo geworden in de Roomsche Kerk, waar de hierarchie als een geheel eenig verschijnsel van bijzondere orde in onderscheiding van den leekenstand, een representatieve plaats en functie verkreeg, waarin het oecumenisch beeld veruitwendigde, zoodat het van het geestelijk leven der gemeente losweekte. Zij wordt niet meer door de gemeente verkoren, maar aan de gemeente opgelegd. Zoo werd dus het oecumenische een vorm, een schoone vorm dan, dogmatisch bepaald, maar van het innerlijk leven der gemeente vervreemd. Het oecumenische der kerk wordt een schoone theorie, die door de onderscheidene individuen nauwlijks anders wordt gekend dan als een begrip. Een oecumenisch begrip treedt dan in de plaats van de geestelijke banden en het oecumenisch samenleven wordt dan tot eene beschouwingswijze, die in de hiërarchische kerkregeering hare uitdrukking vindt.
Zoo heeft zich dan ook het Roomsche hiërarchische systeem ontwikkeld in een historisch proces, dat noodwendig gepaard ging met een steeds verder voortdringend streven naar eenvormigheid. De meening, dat eenheid zich in eenvormigheid moet openbaren, beveelt zich aan door haren simpelen eenvoud. De groote massa kan het zich nauwlijks anders voorstellen. De wordingsgeschiedenis der Roomsche Kerk heeft het geleerd, dat men niet tevreden kon zijn met de levenseenheid, die openbaar werd in het door de Concilies vastgestelde levensdogma, doch niet rustte totdat er ook in den cultus eene volstrekte eenvormigheid was bereikt. Dit streven ging zelfs zóó ver, dat waar men stuitte op de door de scheppende daad Gods in de natuur der menschen gestelde grenzen, men ook daarvoor zelfs niet staan bleef en deze door kunstmiddelen overschreed. Zoo voerde Rome zelfs ééne kerktaal in, die uit het leven was verdwenen en dus voor de onderscheidene volken, die elk hun eigen taal hadden, een kunsttaal is, een taal, die niet meer gesproken wordt. Deze eenvormigheid is dus kunstmatig, niet gegroeid uit het geestelijk leven der plaatselijke gemeenten. Het oecumenisch karakter der Kerk nam op deze wijze dus vormen aan, die het van zijne wezenlijke natuur beroofden. Het nam den vorm aan eener kunstmatige organisatie, die de vrucht is van een historisch proces, dat ten slotte in een zichtbaar hoofd moest openbaar worden. De pauselijke kerk is de rijpe vrucht van dezen ontwikkelingsgang, waarin behalve Bijbelsche en dus principieel Christelijke factoren, ook de classieke wijsbegeerte, met name die van Plato en Aristoteles een leidenden invloed hebben geoefend.
De oecumenische concilies, die niet slechts het dogma, maar ten laatste heel deze oecumenische organisatie hebben voortgebracht, waren zeiven reeds niet meer zuiver uit het leven der kerk gegroeid. Het Christendom was reeds onder het Romeinsche imperium een gistend element in het leven van den staat geworden. De kerk werd vaak een politieke macht, die voor haren invloed dienstbaar kan zijn aan de politiek van het imperium. De groote geniale keizer Constantijn de Groote heeft zelfs deze, onder de toenmalig oecumenische idee levende kerk als een dienstbaar instrument opgenomen in zijn grootsch en geniaal politiek streven. Men kan dit zelfs lezen bij den geschiedschrijver der kerk, den beroemden Eusebius, die de geschiedenis van Constantijn in een zeer ideaal licht ons voorstelt. Eusebius verhaalt, hoe keizer Constantijn God als zijn getuige aanriep om te bevestigen, dat het zijn eerste en voornaamste doel was geweest: alle zijne volken te brengen tot één zelfde geloof. En bij dit streven vond hij niet slechts als een groote hinderpaal op zijn weg het onderscheid tusschen heidendom en Christendom, maar wat van nog meer beteekenis, was, hij stuitte voornamelijk op de geschillen tusschen de Christenen onderling. En nu is het merkwaardig, dat deze keizer, uit zuiver politieke motieven, greep naar het oecumenisch ideaal der kerk om de Christenen tot eenheid te dwingen. Als hij die eenheid in religie met geweld had doorgevoerd, dan zou hij dezen Christelijken godsdienst aan allen zonder onderscheid eenvoudig opleggen. Het oecumenisch ideaal werd alzoo een hulpmiddel, waarvan de keizer zich bediende in de Rijkspolitiek. En hij heeft zich ook niet ontzien daartoe geweldmaatregelen toe te passen. Daarom trad hij op tegen de Donatisten. Doch ook toen is het reeds gebleken, dat zelfs eene zoo despotische macht als waarover Constantijn de Groote beschikte, het moest afleggen tegen de stijfhoofdigheid van eene secte. Ook toen liet een waarlijk religieuse overtuiging zich niet door staatsgeweld onderdrukken.
In Constantijn's dagen kwam ook het Arianisme tot een invloed en meende hij ook aanvankelijk de eenheid der kerk te kunnen redden door een verbod over de geschillen te spreken. Hij deed dus precies als later hier te lande de Staten, die in de Remonstrantsche conflicten ook vaak meenden den strijd te kunnen bezweren door verbod om over de geschilpunten te spreken. Maar evenals later de Staten, heeft ook Constantijn ervaren, dat geschillen over religieuse levensvragen niet door verboden, hoe streng ook doorgevoerd, kunnen worden opgelost. Een zoo machtig, zoo geniaal politicus als Constantijn de Groote was, leed de nederlaag op dit gebied. En zoo diep heeft hij dit gevoeld, dat hij ten laatste de twistende groepen smeekt hem de rust te hergeven doordat zij zich aan hem voorstellen zouden als het ééne lichaam der kerk, dat de geheele wereld omvatte. Zijn ideaal was eene eensgezindheid, die zich uitstrekte over alles en allen, zich in alles openbaarde. En dit hooge ideaal streefde hij natuurlijk niet na om de Kerk als zoodanig, doch alleen omdat daardoor het Rijksbestuur werd gediend en dus de troon der Caesaren werd gesterkt.
Het oecumenisch ideaal was alzoo wel verre verwijderd van zijn oorspronkelijken levensgrond, die in den Heere Jezus werd gegeven en waarvan Hij zelve in het Hoogepriesterlijk gebed heeft gewaagd als van een gebedsbegeerte, die de Kerk alle eeuwen door zou voelen wegen op haar hart. En het behoeft geen betoog, dat op deze wijze in het innerlijke leven der onderscheidene plaatselijke gemeenten deze oecumenische vorm der kerkelijke organisatie weinig meer zich deed gelden. De oecumenische organisatie, die haar uitdrukking vond in de hierarchie was geworden tot een uitwendig organisatorisch element, dat als zoodanig ook in de politieke worsteling dier dagen een factor worden kon, waarvan de machthebbenden zich konden bedienen om hunne politieke doeleinden te bereiken door den steun, dien de kerken plaatselijk den heerschers konden bieden. Het oecumenisch ideaal was daarmede echter naar zijn wezen verworden. Het was ontaard en hield dus op gedragen te worden door het gemeenschapsleven der ware Christenen. Het was een dood dogma, dat zelfs geene oorlogen meer verhinderen kon. Toch was er nog eene oecumenische Kerk, zooals deze heden ten dage nog wordt nagestreefd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 juni 1935

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Oecumenisch streven III

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 juni 1935

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's