Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Oecumenisch streven VI

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Oecumenisch streven VI

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eene van de oorzaken der verwarring van onzen tijd is ongetwijfeld gelegen in de ontwrichting van het gevoelsleven. De materialistische overheersching liet de menschheid onbevredigd, zoodat zij, naarmate de eeuwige dingen teruggedrongen werden, aan een teugelloos gevoelsleven werd overgegeven. En dit teugellooze leven des gevoels voert tot het ziekelijke vooze idealisme, dat in ijdele luchtkasteelen vermaak vindt. Dan wordt er niet meer naar hetgeen mogelijk is, gevraagd, maar alleen naar wat men begeert. De smachting van het gevoel schakelt de rede uit, zoodat gedaan wordt zonder dat er van een zich rekenschap geven sprake meer is. Ook in het roepen om een oecumenisch kerkelijk leven blijkt er alleen van een drijven op den vleugelslag des gevoels.
Als men wilde nadenken over het oecumenische, dan zou men allereerst staan voor de barrière, die Rome op den oecumenischen weg legt. Dit staat vast, dat Rome zulk een actie niet als kerkelijke actie erkennen kan. Het Roomsche dogma der Kerk sluit zulks uit. Ook al zou het mogelijk zijn, dat de onderscheidene Protestantsche kerkgemeenschappen elkander vonden in eene mate van samenleving, die ook maar den oecumenischen schijn had, dan zou de gedeeldheid met Rome toch niet worden opgeheven. Doch wat meer zegt: het karakter van onzen modernen tijd is van dien aard, de differentiatie der geesten zoo diep geworteld, dat zelfs Rome's dogma, hoezeer ook in de hierarchie, naar het schijnt, belichaamd, in de werkelijkheid ook niet meer is dan een illusie. De Roomsche kerk heeft zich de eeuwen door tot de ééne, eenige, algemeene Christelijke, dus Katholieke kerk, geproclameerd, hoewel er in het leven der volken lang niet altijd een grond voor was. Ware die er geweest, dan zou de wereld er zeker anders uitzien dan nu. De Roomsche kerk is, evenmin als de latere nationale kerken der Reformatie, in staat geweest de volken door den band der eenheid en der eendracht te omstrengelen. Indien zij dit had vermocht, dan zou zulk eene reformatie niet mogelijk zijn geweest, die in eene veelheid van nationale kerken de eenheid deed opsplijten. Het ontstaan der nationale kerken is slechts verklaarbaar uit hetzelfde principe, waaruit ook de Europeesche naties opgekomen zijn. Voor de kracht der verscheidenheid in het leven is zelfs de Roomsche eenheid bezweken, al handhaafde zich de hierarchie. Er was eene ontwikkeling ingetreden naar de geestelijke verscheidenheid, zoodat er geen grond in het leven der volken overbleef voor een oecumenisch kerkelijk bestaan.
De volken leven niet meer in de kerkgemeenschappen. Hun hart klopt er niet meer in. Er zijn in alle landen nog duizenden, die tot eene kerk behooren. Doch dit behooren tot hun kerk is meestal slechts nominaal, want van een leven uit den geest der officieele belijdenisschriften wordt niet meer gekend. Van alle glorievol aangekondigde, door groote verslagen bekend gemaakte vergaderingen en samenkomsten, kan met zekerheid worden gezegd, dat zij geheel omgaan buiten de strekking zelfs der belijdenisschriften. Wie zijne oogen niet opzettelijk gesloten houdt voor den werkelijken toestand, die kan niet ontkennen, dat er eene groote tegenstelling is tusschen wat de gemeente van het oecumenisch ideaal voelt en de groote drukte, die van de oecumenische samenkomsten wordt gemaakt. Heel dit oecumenisch streven, hoezeer ook sommigen er mede schijnen te dwepen, staat onbetwistbaar zeker los naast de kerk en ook los van de kerk. Het gaat geheel om buiten de massa, die nog kerkelijk medeleeft. Deze leest in het gunstigste geval over de samenkomsten der oecumenen in de bladen, als ware het een nieuwtje. Het wordt hun gewoonlijk dan ook onder kerknieuws medegedeeld. En het gaat verder alles aan haar voorbij.
Wij moeten niet voorbijzien, dat ons leven geheel anders is geworden dan dat der voorgeslachten. In de dagen van Dordt werd de volksziel nog geroerd door den strijd van Remonstrant en Contra-Remonstrant. Zelfs de politiek, ja zelfs de buitenlandsche politiek, speelde er een rol in. Toen leefde de volksziel nog in de nationale Kerk. Doch daarvan is heden ten dage geen sprake meer bij de propagandavergaderingen, die samenkomen onder de leuze van het streven naar een herstel der ,,Una Sancta", der eene heilige, algemeene Christelijke Kerk. Het volk heeft zelfs geen begrip van de beteekenis ervan. Dat behoeft niet te verwonderen, want het moderne sociale leven bestaat anders dan voorheen. Ons moderne leven is betrekkelijker wijze irreligieus of wilt ge a-religieus. Het grootste gebied van ons maatschappelijk leven is niet beter te karakteriseeren dan als neutraal gebied. De Europeesche volken leven niet meer in en onder een eeuwig licht. De horizon van het leven der massa is donker, zoodat zij geen hooger licht meer ziet en alleen hunkert naar wat het aardsche leven genotvol kan maken. Het gaat haar alles om meer loon, meer pleizier, meer levensrijkdom en levensvreugde in materialistischen zin en dus om minder zorgen. De zorgen worden afgewenteld op den Staat, op de gemeenschap. En wat achter het leven ligt en wat het ware levensdoel kan zijn en moest zijn, dat deert haar niet. Zij is er te oppervlakkig voor. Het materialisme voert in onderscheidenheid van vormen onbeperkt heerschappij. Daarom wordt de massa niet meer geboeid door hoogere idealen. De zelfzucht geeft bij haar den toon aan. En dus is er de chaos, omdat alle hoogere leid-sterren ontbreken en zelfs de zedelijke normen geen bindende kracht meer oefenen.
Hoe zou het nu mogelijk zijn, dat er in dit versnipperde, versplinterde chaotisch leven plaats is ook maar voor eene uiterst bescheiden herleving van het oecumenisch samenleven, voor de herrijzenis eener ,,Una Sancta", eener algemeene, zich voor onze oogen stellende Christelijke kerk, die over geheele volken hare vleugelen uitbreidt? Van een oecumenisch kerkelijk leven, dat zich voor onze oogen stelt, kan slechts dan sprake zijn, wanneer er sprake is van de algemeene erkenning eener autoriteit, die over geloofsleer en leven eene beslissend gezag oefenen kan. Gesteld, dat er op Protestantsch terrein zulk eene autoriteit denkbaar ware, zou deze dan iets anders zijn dan een vorm zonder wezen? Er kan van zulk eene „Una Sancta", van zulk eene algemeene kerk, over de aarde verspreid, draagster van eene leer en van een levensideaal, slechts sprake zijn onder eene hierarchie, die een oecumenischen vorm schept. En deze vorm-scheppende hierarchie zal niet zetelen in Stockholm, noch in Lausanne, noch in eenige vergadering, noch in eenigen Raad der kerken, maar alleen „ultra montes", aan de overzijde der Alpen, in het oude Rome. En ook dan nog is deze autoriteit niet meer dan een schijn, waaronder de chaos blijft voortwoekeren.
Ik stem het toe: dit klinkt niet hoopvol, is pessimistisch, maar de werkelijkheid, waarin wij leven, is nu eenmaal niet anders en het zou geheel verkeerd zijn haar te ontkennen en te miskennen. Luchtkasteelen bouwen kan in donkere tijden wel eens aangenaam zijn, zooals een heerlijke droom. Maar zal het niet zijn naar het woord van Jesaja: „Het zal alzoo zijn, gelijk wanneer een hongerige droomt, en ziet, hij eet; maar als hij ontwaakt, zoo is zijne ziel ledig; of gelijk, wanneer een dorstige droomt, en ziet, hij drinkt; maar als hij ontwaakt, ziet, zoo is hij nog mat en zijne ziel is begeerig"? Wij leven in deze moderne wereld met hare weeldevolle cultuurgoederen, met haar rijke techniek, met haar zee van kunstlicht, dat de nachten verlicht en toch wezenlijk in diepe duisternis laat. Inderdaad, wie er over nadenkt, wie stilstaat bij de ontroerende werkelijkheid, dat millioenen wegsterven in Christen-landen, zonder eenig Christelijk ideaal, zonder God in de wereld en dus zonder hope, die gevoelt van den vloek der ontkerstening, van de verheidening der massa, van hare afstomping voor hetgeen in Christus de wereld werd bereid. Wie daarvoor een oog heeft, die kan zich niet troosten met oppervlakkigen jubel over grootsche idealen, die worden nagestreefd, hoewel men in zichzelven er geen wezenlijken grond voor ontdekken kan.
Een der groote fouten, die ons kerkelijk leven kenmerken, dat is juist de oppervlakkigheid. Wie nog diep leven wil ontdekken, die moet naar de heggen en de stegen gaan, waar de zondaren wegschuilen in hunne eenzaamheid, waar de bidders wonen, de worstelaars met God. Onder hen bloeit nog een geestelijk leven, maar op de groote maatschappelijke vlakte doolt de vaak herderlooze kudde, die zich al lang klaar waande, zelfs voor eigen eeuwig lot, zonder ooit verstaan te hebben, dat wij met Christus ééne plante moeten geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods om ook ééne plante met Hem te zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding. Alleen uit die eenheid, waarin de Kerk met Christus gekruisigd wordt, komt eene oecumenische kerkvorm op onder de leiding van Hem, die haar Hoofd is. En juist van dat leven hoort men in onze dagen nauwlijks. Het godsdienstig leven onzer dagen blijft hangen in den buitenkant, is maar al te zeer een doode vorm vaak. Het is veruitwendigd. Men hoort daarom niet meer, dat deze en die in Zion werd geboren, zooals dit onder onze vrome Vaderen wel het geval was. En omdat er onder de volken dat geestelijk leven niet meer is, niet meer werkt, daarom is er geen grondstof meer, waaruit eene oecumenische kerk zou kunnen opbloeien onder de volken van Europa. Wat men nu van het oecumenisch streven bespeurt, is eene schamele nabootsing, die het nog niet eens brengt tot een kunstbloem, waarin onderscheidene volksgroepen zich verheugen. Hoogstens is er een fletsche hooistoppel nagemaakt, die als een loovertje even dwarrelt door de luchten, die alle met stof bezwangerd werden, zoodat de volken geestelijk dreigen te stikken. En als het dan te benauwd wordt en de vrees gaat klemmen, omdat de materialistische genoegens dreigen te vervluchtigen, dan hoort men het klinken der zwaarden, het ronken der vliegtuigen, de zware slagschepen der marine, het gerucht van den oorlog. Maar wie denkt er onder dat gewoel over deze oecumenische beweging? Niet één. Toch is er nog een volk, dat peinst over de eene heilige algemeene Kerk in Christus verkoren. Doch dit schuilt weg in het bidvertrek, terwijl de oecumenische diensten door dienaren van allerlei kerkgemeenschappen geleid, de menigte bekoren, die als de oude Atheners den tijd besteden om wat nieuws te hooren of te zeggen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 juli 1935

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's

Oecumenisch streven VI

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 juli 1935

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's