Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De theologie van Dr. Karl Barth XV

Bekijk het origineel

De theologie van Dr. Karl Barth XV

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat Prof. B. over de leer der Drieëenheid Gods schrijft, gaan wij voorloopig voorbij. Hij geeft eene uitvoerige uiteenzetting van deze kerkelijke leer, waarbij hij gelegenheid heeft gevonden om een rijk gebruik te maken van de geschiedenis der theologie door de eeuwen heen.
Het stuk der Drieëenheid is inderdaad een leer, welke niet door het natuurlijk verstand gevonden, maar door openbaring is geleerd, zooals de Catechismus ook zegt in vr. 25: „Omdat God Zich alzoo in Zijn Woord geopenbaard heeft, dat deze drie onderscheidene personen de eenige waarachtige en eeuwig God zijn." De theologen hebben over deze gewichtige belijdenis veel gedacht en gediscussieerd, maar zij zouden dit niet hebben kunnen doen, zoo God Zich in Zijn Woord niet alzoo had geopenbaard en in het bewustzijn van Zijn volk door het werk des Heiligen Geestes alzoo doen verstaan.
Hoe belangrijk ook op zich zelf de vraag is, wat menschen door den loop der tijden daarover hebben gezegd en gedacht, het voornaamste is zeker dat de God der H. Schriften zich als een Drieëenige Vader, Zoon en Heilige Geest, te kennen geeft en dat een andere dan deze God niet de waarachtige, maar, zooals Prof. B. het zou zeggen, een afgod is. Wij zullen dan ook alles niet nagaan, wat Prof. B. daaromtrent op het tapijt brengt. Het is ons te doen om zijn opvattingen en daarom willen wij eerst hooren, wat hij over den Tweeden Persoon te zeggen heeft met name over de vleeschwording des Woords (blz. 214).
Eerst spreekt hij over de noodwendigheid der vleeschwording. Reeds dat woord noodwendigheid vraagt om een opmerking. Deze woordkeuze kan moeilijk worden verdedigd. Dat woord heeft een klank, die het veroordeelt, als wij over een vrije daad van Gods welbehagen spreken. Prof. B. schijnt het echter te bedoelen als een antwoord op de vraag: Waarom is Christus mensch geworden?, een vraag, welke men in vroegere eeuwen meer dan eens heeft gesteld. Desondanks doet het opschrift boven het hoofdstuk toch vreemd aan, gelijk dit luidt: „Openbaring Gods aan den mensch werd om Gods wil zoo en niet anders mogelijk, dat Gods Zoon of Woord mensch werd en wel mensch in denzelfden zin als wij allen menschen zijn, dus vleesch, d.i. drager van onze tegenspraak met God en met ons zelf".
Prof. B. spreekt hier weer over zaken, waarover hij op zijn critisch standpunt niet spreken kan. Wat weten wij menschen er toch van, of het van God uit al of niet mogelijk is zich zoo of zoo te openbaren? Bij God zijn alle dingen mogelijk. Iets geheel anders ware het, zoo hij zeide: een mensch zou over God onmogelijk kunnen spreken, zoo God zich aan dien mensch niet op een menschelijk kenbare wijze openbaarde. Als God niet in ons menschelijk kennen en leven inkwam, zou het onmogelijk zijn. dat wij over een zich openbarenden God konden spreken. Maar dan ligt de onmogelijkheid bij ons en niet bij God.
In zooverre Prof. B. over deze mogelijkheid heeft willen spreken, kan dat juist zijn.
Dan merkt de schrijver op, dat God juist in Zijn openbaring een verborgen God is (216). Wie den geopenbaarden God niet kent, kent ook den verborgen God niet. Het gaat er maar weer om wat men daarmede bedoelt. Als men niets van God weet, noch van het geopenbaarde, noch van het niet- geopenbaarde Gods, is het toch van zelf sprekend, dat men zelfs niet van een verborgen God of van de verborgenheid Gods kan spreken. Men weet ten eenenmale niets van God af. Doordat echter God zich openbaart en men van die openbaring kennis draagt, is onze kennis beperkt tot de geopenbaarde dingen, die voor ons en onze kinderen zijn. Het niet geopenbaarde Gods is voor God. En het is juist, dat men eerst van de verborgenheid Gods kan spreken, omdat Hij zich geopenbaard heeft.
Zegt men nu, dat God juist in Zijn openbaring een verborgen God is, dan kan dat laatste er in gelezen worden. Wie den geopenbaarden God kent, kent ook den verborgen God, wil dus zeggen, dat het de verborgen God is, die zich openbaart. Het kan natuurlijk niet beteekenen, dat wij de verborgenheid Gods dan ook kennen. Alle verborgenheid, die niet geopenbaard wordt, blijft verborgenheid.
Prof. B. wil echter nog iets anders. Hij wil de verborgenheid Gods in het geopenbaarde Gods verborgen houden en komt dus tot een eigenaardige tegenspraak. Vandaar God is verborgen in Zijn openbaring. Dat wil dus zeggen, dat ons in het geopenbaarde Gods toch eigenlijk de wézenlijke God verborgen blijft. Waarom moest God mensch worden? Zou God zijn God-zijn niet in een ander zijn kunnen omhullen, om het openbaar te maken? (Zoo blz. 218). Het woord omhullen maakt dus zijn bedoeling duidelijk. God kleedt zijn God-zijn in eenigen vorm van zijn, om zich te openbaren. Zoo neemt Hij dus het vleesch aan, dat Hem eigenlijk omhult, om zich openbaar te maken.
In dien zin is openbaring dus weer niet-openbaring.
Voorts wil Prof. B. verder betoogen, dat alleen de mensch in zulk een onderscheiding van zijn medemensch leeft en bestaat, welke zich voor zulk een Godsopenbaring, die tegelijk niet-openbaring is, leent (219).
Het is een eigenaardige bewijsvoering, welke op zich zelf tot weinig nut is. Als God den mensch schiep naar Zijn beeld en gelijkenis, zoo heeft de kerk dat verstaan, heeft de Heere zich daarin een schepsel bereid, dat geroepen was om Hem te kennen. Het staat dus niet zoo, dat God om zich te openbaren mensch moest worden, maar zóó, dat Hij den mensch schiep, omdat Hij zich wilde openbaren. Ten laatste heeft God zich, naar de Schrift getuigt en de kerk dat ook belijdt, geopenbaard in den Zoon, het vleeschgeworden Woord. Zonder twijfel ook leert de H. Schrift, dat de profetische Godsopenbaring door datzelfde Woord is geschied, waarom de kerk belijdt, dat Hij is de hoogste Profeet en Leeraar, gelijk Hij ook de Wijsheid Gods is en het Licht der wereld. Men kan de waarheid, welke in de redeneering van Prof. B. wellicht mag worden gezien, ook benaderen, wanneer hij bedoelt te zeggen, dat God zich in een vorm en wijze openbaart, die voor den mensch kennelijk is.
In zooverre zou dit geenszins iets nieuws zijn, maar zooals wij reeds eerder hebben aangetoond, hebben Calvijn e.a. er op gewezen, dat wij God niet kennen, zooals Hij voor en op zichzelf is, maar zooals Hij jegens ons Zich openbaart.
De menschwording Gods, de vleeschwording des Woords, wordt door Prof. B. dus een omhulling Gods genoemd. Maar zegt hij dan, (220): God moest geheel en al God zijn ook in Zijn menschelijke omhulling. Anders toch zou het geen openbaring Gods zijn. Alleen zoo zou openbaring mogelijk zijn. Zoo verschijnt God in het vleeschgeworden Woord. Prof. B. gebruikt dien term: ,,in cognito". Wij gebruiken dat woord om vorstelijke personen, als zij zich niet officiëel in hun kwaliteit en met de staatsie van hun hoogen rang, maar als gewone menschen zonder opzien begeeren te bewegen, waar zij wenschen. De Christus moest geheel en al mensch zijn, zoodat men Hem het God-zijn niet kon aanzien (vgl. blz. 222). Hij moest dus volgens Prof. B. volledig orgaan van openbaring zijn en niet een theophanie, niet een verschijning van God, die voor ieder onbegrijpelijk zou zijn. Immers, ware dit laatste het geval, en zou God zich als „Uebermensch", Geest of Engel direct willen openbaren, dan zou Hij zich aan de begrijpelijkheid onttrekken. Dan zou Hij geen Openbaarder zijn. Prof. B. houdt hierin dus vast aan zijn begrip van openbaren, d.i. verborgen blijven in de openbaring. Men kan Christus het God-zijn niet aanzien en toch is Hij de Openbaarder Gods.
Hoe geheel anders komt de H. Schrift ons tegen als zij ons omtrent de goddelijke dingen spreekt. Paulus op den Areopagus spreekt over den onbekenden God. Onbekend is God, hoewel Hij niet verre is van een iegelijk van ons, want in Hem leven wij en bewegen wij ons en zijn wij. Men behoeft dan toch niet over theophanieën te spreken. De alomtegenwoordige God is niet verre van een iegelijk van ons. Indien wij Hem zoo konden zien en kennen, dan zouden wij Hem in Zijn alomtegenwoordigheid aanschouwen. Doch hoewel Hij zoo nabij is, is Hij ons onbekend, tenzij Hij zich openbaart en te kennen geeft. Het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen. Maar dan ook wijst de H. Schrift er op, dat God zich niet onbetuigd heeft gelaten. Hij heeft zich te kennen gegeven en zelfs wel zoo, dat Hij mensch werd naar de gelijkheid des zondigen vleesches en dat om de menschen den Vader der barmhartigheid te verklaren. Door zijn onmetelijke genade heeft Christus zich gevoegd tot onreine en onedele menschenkinderen, zooals Calvijn zegt (Inst. II 1 § 2).
Inderdaad is ook de vleeschwording des Woords, of liever het vleeschgeworden Woord niet zulk een Godsopenbaring, dat ieder, die Hem aanschouwt, Gods Zoon in Hem herkende. Zelfs Johannes de Dooper vraagt: Zijt Gij degene, die komen zou, of verwachten wij een andere? Met andere woorden ook in deze gestalte wordt Hij slechts gekend door hen, wien het is gegeven Hem te kennen. De Godsopenbaring heeft nog een dieperen geestelijken achtergrond, een levende werking Gods door den H. Geest, waardoor zij als Godsopenbaring wordt verstaan.
Het is juist die geestelijke levensbetrekking, welke in het stuk der Openbaring een gewichtige rol speelt en zonder welke noch van de profetie, noch van een theophanie, noch van den levenden Christus iets wordt verstaan.
(Wordt voortgezet.)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 juli 1935

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De theologie van Dr. Karl Barth XV

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 juli 1935

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's